HOOFDSTUK 21
INWIJDINGEN EN DE OUDE MYSTERIËN. WORTELRASSEN EN HUN ONDERVERDELINGEN. BOLRONDEN. PLANEETRONDEN, ZONNEKALPA’S: HOE BEREKEND. RACIALE RAMPEN.
‘De filosofie, met behulp waarvan de mysteriën werden ontwikkeld (en die, zeggen we, bedoeld waren haar door te geven), is even oud als het heelal zelf; en hoe haar continuïteit door vijandige stelsels ook mag worden onderbroken, ze zal in verschillende tijdperken verschijnen zolang de zon zelf de wereld blijft verlichten. Ze is inderdaad en wordt mogelijk ook later door misleidende opvattingen heftig aangevallen; maar die aanvallen zijn even dwaas als die van de golven van de zee op een tempel gebouwd op een rots, die ze op majestueuze wijze breekt en overwint en ze als schuim terugwerpt naar open zee. Hoe ze in barbaarse tijden ook wordt vergeten en in perioden van goddeloosheid wordt bespot, ze zal opnieuw tot bloei komen – in de loop van de eindeloze cyclussen van de tijd.’
– Thomas Taylor, Eleusinian and Bacchic MysteriesDaarom staat er op de Smaragden tafel, die door christelijke handen werd verminkt:
‘Het hogere werkt samen met het lagere; en het lagere met het hogere, om dit ene inderdaad wonderbaarlijke werk tot stand te brengen’ – dat de MENS is. Want het geheime werk van Chiram, of koning Hiram in de Kabbala, ‘in essentie één, maar met drie aspecten’, is het universele middel of de steen der wijzen. Het hoogtepunt van het geheime werk is enerzijds de geestelijke volmaakte mens; anderzijds is het de vereniging van de drie elementen, het occulte oplosmiddel in de ‘wereldziel’, de kosmische ziel of het astrale licht; . . . – De Geheime Leer, 2:125
Alle mystieke ceremoniën beogen ons met de wereld van de goden te verenigen. – Sallustus
Het doel van de mysteriën is ons terug te voeren tot de volmaaktheid, waaruit wij als een beginsel oorspronkelijk neerdaalden. – Plato
Gezegend zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien (hun eigen innerlijke god).– Jezus
Slechts van horen zeggen had ik van u vernomen, maar nu heeft mijn oog u aanschouwd. – Job
Vanavond spreken we over een ander onderwerp, dat zijdelings met ons hoofdthema verband houdt en toch belangrijk is; op de volgende bijeenkomst zullen we proberen de verschillende draden, die we hebben losgemaakt zowel door te generaliseren als door in bijzonderheden te gaan, weer op te nemen, bijeen te brengen en tot een logisch geheel samen te weven om zó voor ons denken een zo duidelijk mogelijk beeld te vormen van wat we op dit moment van de zevende schat van wijsheid kunnen begrijpen. Als de tijd het toelaat, zullen we ook proberen kort een onderwerp te behandelen dat op de vorige bijeenkomst niet werd uitgewerkt, namelijk dat van de zeven wortelrassen van de mensheid die de menselijke levensgolf in de huidige vierde ronde op onze bol doorloopt.
We lezen opnieuw het volgende fragment uit De Geheime Leer (1:465):
Voor een volledig begrip van de gedachte die ten grondslag ligt aan iedere oude kosmologie, is het nodig alle grote religies van de oudheid in een vergelijkende analyse te bestuderen, want alleen op deze manier kan de grondgedachte duidelijk worden gemaakt. Als de exacte wetenschap bij het herleiden van de werkingen van de natuur tot hun uiteindelijke en oorspronkelijke bronnen zo’n hoge vlucht zou kunnen nemen, zou zij deze gedachte de hiërarchie van krachten noemen. Er was oorspronkelijk één transcendentale en filosofische opvatting. Maar de hoofdgedachte werd geleidelijk versluierd door een weelderig groeiende menselijke verbeelding, naarmate de stelsels iedere eeuw meer en meer de eigenaardigheden van de volkeren begonnen te weerspiegelen en naarmate de laatsten na hun scheiding verschillende groepen gingen vormen, waarvan elk zich ontwikkelde volgens eigen nationale of stamtraditie. Terwijl in sommige landen aan de KRACHTEN, of liever aan de intelligente machten van de natuur, goddelijke eer werd bewezen waarop zij nauwelijks aanspraak konden maken, wordt in andere – zoals nu in Europa en de beschaafde landen – zelfs de gedachte dat een dergelijke kracht ‘intelligent’ zou kunnen zijn, absurd gevonden en voor onwetenschappelijk uitgemaakt.
Let op de beheerste maar bijtende ironie in dit citaat. Ik vestig er alleen even de aandacht op voordat ik verder ga. Hoewel dit fragment zich bezighoudt met de verschillende facetten die de oude religies in de loop van de eeuwen vertoonden en waardoor ze zich ontwikkelden tot de verschillende zogenaamde grote wereldreligies, past het niettemin door analogie en vergelijking heel goed bij het onderwerp dat we vanavond in het bijzonder, zij het beknopt, behandelen. Dit betreft de kwestie van de inwijdingen en de oude mysteriën en ook een vaak verkeerd begrepen natuurfeit dat nauw samenhangt met de oude mysteriën en door de Ouden tot een leer werd ontwikkeld, door hen de ‘opvolging van leraren’ genoemd – guruparampara in het Sanskriet, die in de apostolische successie in het christelijk stelsel een verminkte en flauwe afspiegeling vond.
De christelijke kerk nam al heel vroeg deze leer van de opvolging van leraren en veel ander theologisch materiaal over uit de oude religies van de landen rond de Middellandse Zee, en de leer die zij overnam, werd voor die kerk de zogenaamde apostolische successie van de kerk van Rome, dat wil zeggen dat de pausen elkaar opvolgen en er aanspraak op maken de opvolgers te zijn van de visser-apostel van Galilea, Simon Petrus. Wij gaan op dit aspect van de zaak niet in, omdat het voor ons huidige doel van geen nut is en we er niets mee kunnen winnen; maar welke tak van maatschappelijk of religieus werk we ook bestuderen, we zien dat er overal een overdracht van gezag of een overdracht van leringen of van beide plaatsvindt. Zelfs de verschillende leiders van onze politieke partijen volgen elkaar op en zetten gewoonlijk een politieke traditie voort. Grote bedrijven volgen elkaar op en de mensen daarin dragen gewoonlijk een traditie van handelspolitiek en expansie enz. aan elkaar over. Het is eenvoudig een voorbeeld in het dagelijkse leven van een gewoonte van de natuur; dat wil zeggen dat de mens, die een vergankelijk wezen is en moet sterven, maar ook een entiteit die kan denken en een hart bezit, niet graag ziet dat datgene waarvan hij meent of gelooft dat het goed is, verloren gaat; daarom draagt hij zijn gezag of kennis of beide aan iemand anders over die hij geschikt en in staat acht zijn leer of gezag, of beide in stand te houden.
Op het terrein van de religieuze activiteiten van de mens is deze gang van zaken het duidelijkst merkbaar en zijn de gevoelens het sterkst. De opeenvolging van de ‘profeten’ in de oude mysteriën, die van de hiërofanten die elkaar daarin opvolgen, is een ons welbekend feit en behoort zelfs tot de gewone kennis zoals die in een encyclopedie of in schoolboeken is te vinden.
Zo weten we bijvoorbeeld van de Eleusinische mysteriën in Griekenland dat de hiërofanten afkomstig waren uit een familie, de Eumolpidae, die in Athene woonden, en dat de toortsdragers uit een andere eveneens in Athene wonende familie kwamen, de Lycomidae; we hebben reden om te geloven dat de mysteriën van Samothrace, de zetel van een oudere ritus, die evenals de mysteriën van Eleusis een staatsinstelling waren, op dezelfde manier werden geleid door voortzetting van de traditie die heilig werd geacht en niet aan buitenstaanders werd medegedeeld. De band tussen de ingewijden van deze zogenoemde mysteriën werd als onverbrekelijk beschouwd en de ontbinding ervan werd voor onmogelijk gehouden, omdat de dood de band tussen hen alleen maar versterkte.
Afgezien van het feit dat mensen graag overdragen wat ze goed achten, rijst de vraag hoe in de verschillende landen van de wereld, die we enigszins kennen, de opmerkelijke mystieke overeenkomsten ontstonden die ons bekend zijn, en vanwaar ze al die sterk overeenkomende kennis en het gezag ontvingen die van de ene op de andere leider werden overgedragen. Het moet ergens vandaan zijn gekomen. Men gelooft niet langer in de nietszeggende filosofisch-wetenschappelijke theorie of dwaal leer van vijftig jaar geleden, die erop neerkwam dat bijvoorbeeld zes mensen die op zes verschillende eilanden wonen, onvermijdelijk en onveranderlijk zes min of meer identieke wegen bewandelen in hun denken en gebruiken. Het was ooit een wetenschappelijke ketterij die theorie te betwijfelen. Ze werd een feit genoemd, al waren er geen feiten om haar te bewijzen; het was niet meer dan een theorie die geen andere grondslag had dan een overdreven verbeeldingskracht die voor de hierbovenbedoelde overeenkomsten een verklaring moest vinden.
Laten we hier uitspreken dat we eerbied en bewondering hebben voor de ontdekkingen van de vele grote en rechtschapen mensen die ons een duidelijker inzicht hebben gegeven in de buitenkant van de natuur, het uiterlijke stoffelijke omhulsel, en die in hun leven vaak een toonbeeld van zelfopoffering zijn; maar hoewel we erkennen dat elk nieuw licht dat in ons denken wordt ontstoken en ons een dieper inzicht geeft in het hart van de natuur, goed voor ons is, maken we niettemin een scherp onderscheid tussen wetenschap, de edele kennis van de geordende waarheid, en de theorieën van de geleerden. We aanvaarden een theorie als ze goed is, maar alleen als theorie; voor we haar als een feit, als een deel van de wetenschap per se aanvaarden, moet ze door de natuur zelf zijn bevestigd.
Onze leraren hebben ons gezegd dat deze bepaalde leer – die in de kerk van Rome de apostolische successie wordt genoemd en in de oude mysteriën de overdracht van het woord, de overdracht van kennis, de overdracht van gezag of met een soortgelijke uitdrukking werd aangeduid – haar oorsprong had in onze orde, maar kennelijk niet tijdens ons leven. Wij zijn niet meer dan een generatie, een uit vele, die de traditie voortzetten van de kennis die in de laatste eeuwen van het verdwenen vasteland Lemurië haar oorsprong had en meer in het bijzonder in Atlantis werd ontwikkeld, waar de oude mysteriën voor het eerst werden ingesteld.
Zoals in de hoogste loge, zo wordt ons geleerd, de waarheid door de grote meester-ingewijde wordt doorgegeven aan zijn opvolger in waarheid en gezag, wordt ook in de lagere loges ditzelfde systeem gevolgd; en wij zetten eenvoudig dezelfde traditie in ons werk voort. Het is be droevend te zien dat geleerden met klinkende namen of misschien met een hele reeks academische titels voor hun naam soms zonder kennis over de mysteriën spreken, waarvan ze in feite, afgezien van verspreid voorkomende gegevens in oude literatuur, niets kunnen afweten. Het zijn gewoon boekengeleerden die lezen zonder te begrijpen. Het is ook werkelijk pathetisch sommige mensen te horen zeggen dat het niet nodig is een leider te hebben, omdat ze geloven dat de ene mens evengoed is als een ander en dat de één niet veel beter kan zijn dan de ander, en hen de mening te horen uitspreken dat alle verhalen over geestelijk, innerlijk licht en geestelijke verlichting die van ingewijde op ingewijde overgaan, niets dan onbeduidende praatjes zijn!
Is dat wijs? Vraag hun naar bewijzen voor hun theorie; ze zullen u die niet kunnen geven. Geen enkel bewijs; het is pure speculatie. Wij zullen hen daarentegen op feiten kunnen wijzen die ons bekend zijn of op die dingen waarover de geschiedenis in haar annalen bepaalde informatie heeft nagelaten, waarin onveranderlijk dezelfde eeuwenoude traditie wordt aangetroffen van het doorgeven van kennis en gezag en van leringen.
Wanneer we over mysteriën en inwijdingen spreken, gebruiken we die woorden in een betekenis die ons heilig is, zonder enigerlei wens of verlangen, laat staan enige poging, een onjuiste en schadelijke emotionele sfeer te scheppen. Wij spreken over feiten. U weet dat elk lid van de school min of meer een geleerde is, d.w.z. een kenner en onderzoeker. Ons wordt geleerd onze hersenen, ons verstand en onze wil in de eerste plaats te gebruiken om onszelf te overwinnen, en om daarna onszelf en de wereld waarin we leven nauwkeurig te onderzoeken. Is ons niet telkens weer gezegd dat we ons geweten moeten raadplegen voor we iets aanvaarden? Om dat te doen moeten we nadenken; we weten ook dat zelfs al zouden we daarbij door onze eigen blindheid of ons onvermogen een waarheid die ons wordt voorgehouden, verwerpen, we niettemin juist hebben gehandeld, omdat we onszelf en ons geweten trouw zijn gebleven en het karma van die verwerping slechts tijdelijk zal zijn, omdat de innerlijke mens begrijpt en de waarheid eens tot trouwe harten zal doordringen.
Ons wordt geleerd dat de mysteriën – bijvoorbeeld die van Grieken land – uit twee delen bestonden. Laten we ons bepalen tot die van Eleusis: u zult zich herinneren dat het woord Eleusis ‘advent’, ‘komst’ betekent, dat wat zal komen, de belofte. De mysteriën van Samothrace hielden zich vooral bezig met de werkingen van de natuur, het ontstaan van die werkingen en de manier om ze te beheersen, en onderwezen waar deze toe leidden – met andere woorden, wat wij nu wetenschap zouden noemen – terwijl het onderricht in Eleusis meer de religieuze en filosofische leringen van de esoterie betrof. Zoals de grote Romeinse redenaar Cicero zei, schonken deze de mensen een dieper inzicht in het leven en betere verwachtingen ten aanzien van de dood, omdat ze die dingen onderwezen die nog moeten komen, meer in het bijzonder de zogenaamd ‘duistere mysteries van de dood’, zoals ze onnadenkend werden genoemd. Deze Eleusinia waren in tweeën verdeeld, zoals gezegd, de kleine mysteriën en de grote mysteriën. De kleine mysteriën werden in het begin van de lente gevierd, ongeveer in de tijd van de Anthesteriën, het bloemenfeest, en de plechtigheden vonden plaats in Agrae, een kleine stad. Die mysteriën waren voornamelijk dramatisch van vorm en hadden één doel: hem of haar die in deze kleine mysteriën werd ingewijd voor te bereiden op wat in de grote mysteriën van Eleusis moest worden ondergaan, om dit beter en sneller te begrijpen en gemakkelijker met het verstand te bevatten, mits zij er in de tussentijd en tijdens de beproeving blijk van zouden geven eerlijk, geschikt en rein te zijn.
Zelfs in de tijd waarin door het vroege christendom de ontaarde en verdorven religies van de landen rond de Middellandse Zee waren verdrongen, zelfs toen stonden de Eleusinia, die hun vroegere hoge positie hadden verloren, nog zo in aanzien dat er nog steeds inwijdingen plaatsvonden. Er werd tenslotte een eind aan gemaakt op initiatief van de heidenen zelf; de school werd gesloten op last van de christelijke keizer Justinianus in Constantinopel, maar dat gebeurde op verzoek van het meer ontwikkelde deel van de zogenaamde heidenen. De waarheid is dat de mysteriën niet door het christendom werden overvleugeld, maar door innerlijk verval te gronde gingen. Kunnen we ons voorstellen wat er in die mensen moet zijn omgegaan toen ze zagen dat wat hun dierbaarder was dan het leven door hun eigen wil werd gesloten en beëindigd, omdat het was aangetast en verlaagd door ontaarde riten en geloofsvormen en zonder twijfel ook door christelijke fanatici?
De dramatiseringen in de kleine mysteriën waren niet precies wat wij toneelstukken zouden noemen; ze waren dat in één opzicht wel omdat het drama’s waren. Ze werden echter opgevoerd in de vorm van schouwspelen waarin de aanstaande discipel, de initiant of degene die moest worden ingewijd, zelf de hoofdrol moest vervullen. Laten we een concreet voorbeeld geven dat in ieder geval interessant is en misschien verhelderend zal zijn. We moeten daarbij niet vergeten dat er in de verschillende landen verscheidene typen of methoden van inwijding en mysteriën bestonden die echter alle in wezen één waren en in de grote geheime broederschappen zijn ze ook nu nog één; maar in elk land namen de inwijdingen en mysteriën als het ware een andere vorm aan, zoals bijvoorbeeld in Hindoestan als we dat vergelijken met Grieken land. De inwijder en de neofiet gebruikten misschien een andere taal of droegen andere kleding en maakten misschien een andere rite door, enz., enz. Maar in wezen was de gedachte over de hele wereld dezelfde. Bedenk dat de kleine mysteriën voorbereidingen waren voor de grote. In de eerstgenoemde kreeg de kandidaat onderricht, en er werd als drama opgevoerd wat hij in de grote inwijdingen psychisch en geestelijk moest meemaken.
Een van deze riten was het drama, of liever de beproeving, die de neofiet later in de grote inwijding in werkelijkheid moest ondergaan; het was de ontmoeting met zijn innerlijke zelf, zijn eigen innerlijke zelf, niet op de vage en abstracte manier waarop we tegenwoordig van iemand zeggen dat hij ‘zijn ware zelf heeft gevonden’; maar in de kleine inwijding werd de neofiet aan een training en loutering onderworpen om hem voor te bereiden op de werkelijke beproeving waarin hij van aangezicht tot aangezicht met zijn eigen innerlijke zelf zou staan, eerst ogenschijnlijk als een ander individu, om in een nog hogere inwijding met dat andere zelf, zijn eigen zelf, zijn hogere zelf te worden verenigd.
Deze rite, die tot de kleine mysteriën van loutering en training behoorde, werd in dramatische vorm opgevoerd in de stad Agrae, niet ver van Athene, waar deze mysteriën werden gehouden. De neofiet werd bij die gelegenheid geleerd te begrijpen en zich voor te bereiden op wat hem later in de grote rite te wachten zou staan als hij zou slagen. Hem werd openhartig en onomwonden verteld waaraan hij daar het hoofd zou moeten bieden als hij het pad tot het einde toe wilde gaan. En zo ook bij de andere stadia of graden van inwijding.
Het is niet met zekerheid bekend hoeveel graden of geheime stadia de Eleusinia kenden, maar we weten dat er verschillende waren; we weten ook dat ze tot het allerlaatst, voor ze als gevolg van hun verval tenslotte werden gesloten, zo zorgvuldig werden bewaakt en zo goed verborgen werden gehouden, dat tot op deze dag de geleerden hun hersens pijnigen om erachter te komen wat er in werkelijkheid in de Eleusinia werd onderwezen, de mysteriën die de bewondering wekten van de groten uit de oudheid. Wat geheimhouding en verdeling in graden betreft, vertoonden die van Samothrace daarmee grote overeenkomst.
Neem Egypte: de piramiden, zo is ons geleerd, – vooral de Grote Piramide – waren eenvoudig majestueuze inwijdingstempels. Ook daar werden de mysteriën en de inwijdingen met uiterste zorgvuldigheid bewaakt en geheimgehouden. Ze vonden slechts plaats voor hen die zich waardig hadden getoond, niet door woorden maar door daden, en die op vele verschillende manieren op de proef waren gesteld. Waarom? Omdat ze gevaren inhielden voor wie onvoorbereid waren. Onze leraren zeggen ons duidelijk dat een inwijding drie gevolgen kan hebben: één is succes, een ander is mislukking, wat vaak de dood betekende; en een derde (een gedeeltelijke mislukking) leidde vaak tot krankzinnigheid. Maar succes betekende onuitsprekelijke glorie. Hoe kwam het dat soms krankzinnigheid of de dood het gevolg was? Door een van buiten opgelegde straf? Nee. De gevolgen kwamen geheel uit de kandidaten zelf voort. Deze neofieten werd duidelijk gezegd: ‘Kom met een zuiver hart, en onuitsprekelijke heerlijkheid, en kennis van de goden zullen uw deel zijn; maar komt u met een verdorven en boos hart, met een ongeoefende geest en een onzekere wil, dan zult u nooit het hoofd kunnen bieden aan wat u in de andere wereld te wachten staat.’ Want wat de grote mysteriën inhielden, was dat men doordrong achter de sluier van dit stoffelijke omhulsel. Geen wonder dat de training zwaar en moeilijk was! Die mensen uit de oudheid waren groot van hart en oud en wijs van geest.
Die mysteriën zijn ook nu niet dood. Ons is duidelijk geleerd dat dezelfde oude waarheden, dezelfde verlichting, dezelfde schone vervulling van de hoogste verwachtingen die de mens in de geheime schuilhoeken van zijn hart koestert, dezelfde onovertroffen kennis over leven en zijn, dat dit alles ten deel kan vallen aan hem die wil en durft en weet te zwijgen. Dat hebben de meesters ons geleerd. Ze hebben ons ook een andere grote waarheid onderwezen en wel deze, dat het om te slagen geen sine qua non is een machtig verstand te bezitten. Ze hebben ons duidelijk gezegd dat zelfs enkele van hun eigen broeders, enkele van de meesters zelf, dat zijn door hun geestelijke grootheid en niet alleen door verstandelijke begaafdheid of een speciaal mentaal vermogen; en verder dat dezen, zonen van geestelijke glorie, zelfs onder de meesters een hoge positie kunnen innemen. Voorts is ons geleerd dat ons verstand vaak een hinderpaal voor ons is; het is inderdaad een uiterst nuttige dienaar als we ervoor zorgen dat het een dienaar blijft, maar dat het ons de baas zal zijn en ons onvermijdelijk het linkerpad zal doen inslaan als het niet door de geestelijke natuur wordt verlicht en geleid; want al zijn gedachten betreffen het eigen ik en zijn gericht op de bevrediging van zijn eigen verlangens; zijn horizon is beperkt en zijn blik is bekrompen; er komen hoogst zelden inspiraties uit voort; het is vergankelijk en sterft met het lichaam. Het hangt van onszelf af in welk aspect van onze natuur, het hogere of het lagere, wij een onvoorwaardelijk en blijvend vertrouwen stellen, zoals William Quan Judge gewoon was te zeggen.
Het andere onderwerp dat wij aan het begin van deze bijeenkomst hebben genoemd, is dat de mensheid – als een levensgolf – op haar reis van het begin van de evolutie op deze bol tot het einde ervan, verschillende rassen doorloopt. U zult zich herinneren dat er zeven van die wortelrassen zijn die in deze vierde ronde de evolutionaire cyclus vormen, die wij een bolronde noemen; en zoals we al eerder hebben gezegd, zijn we nu in het vierde onderras van ons tegenwoordige vijfde wortelras. Bij sommige mensen bestaat over deze rassen verwarring omdat H.P. Blavatsky, zoals op de vorige bijeenkomst is opgemerkt, bij het schrijven van haar boeken bepaalde leringen onbesproken, of liever verborgen, moest houden, omdat ze toen niet gerechtigd was ze in het openbaar bekend te maken. Als haar leerlingen het juiste beroep op haar hadden gedaan, was dat misschien wel gebeurd. In ieder geval zullen we een korte uiteenzetting geven in een poging dit tamelijk moeilijke onderwerp te verduidelijken.
In onderstaand schema stelt elke lijn een wortelras voor.
Er zijn zeven lijnen (of wortelrassen). U zult opmerken dat het ene wortelras halverwege het vorige wortelras begint (de ene lijn halverwege de vorige lijn begint), dat wil zeggen, in het vierde onderras van het voorafgaande of moederras. Dit geldt voor alle lijnen (of wortelrassen). We zijn nu in het vijfde wortelras, twee rassen verwijderd van de voltooiing van onze bolcyclus of bolronde, en ons tegenwoordige vijfde wortelras is bijna het punt genaderd, het midden van ons vijfde wortelras, waar het toekomstige zesde wortelras zich zal aftakken. Elk wortelras, elk van de zeven, wordt in onze leringen als volgt in zeven kleinere rassen onderverdeeld. Merk op dat het getal zeven hier telkens terugkomt:
Eén Wortelras | |
1. Primair onderras | (met 7 onderverdelingen) |
2. Secundair onderras | (met 7 onderverdelingen) |
3. Familieras | (met 7 onderverdelingen) |
4. Nationaal ras | (met 7 onderverdelingen) |
5. Stam[voetnoot]-ras | (met 7 onderverdelingen) |
6. Stam-geslacht | (met 7 onderverdelingen) |
7. Individuele mens | (zeg 72 jaar) |
We zeggen 72 jaar, omdat de mens, behoudens ongelukken en kwaadaardige ziekten die hem voor zijn tijd kunnen doen heengaan, gemiddeld ongeveer 72 jaar leeft. Sommige mensen leven natuurlijk veel langer. Als we met alle sterfgevallen rekening zouden houden – het grote aantal kinderen dat in de eerste levensjaren sterft, alle mensen die bij scheepsrampen omkomen, alle mensen die in oorlogen de dood vinden, met alle moorden en alle ziekten, alle trein- en auto-ongelukken en al dergelijke ongevallen – dan zou de gemiddelde levensduur van de mens niet meer dan 15 of 20 jaar zijn; maar dat zijn tenslotte uitzonderlijke gevallen. De mens leeft tegenwoordig, als we het natuurlijke gemiddelde nemen, ongeveer 72 jaar, behoudens alle ongelukken, enz., zoals hier boven is aangegeven.
Nu volgt een interessante berekening, die alleen wordt gegeven als iets om over na te denken. Stel dat u de duur van een wortelras wilt berekenen. Begrijp goed dat wat we nu gaan zeggen slechts een ruwe benadering is. Ga uit van 72 jaar, de beroemde zeventig jaar uit de bijbel – een mysteriegetal, een rond getal voor 72 – en vermenigvuldig dit met zeven: dan krijgen we een stam-geslacht; vermenigvuldig dit weer met zeven en we krijgen een stam-ras; vermenigvuldig opnieuw met zeven en we krijgen een nationaal ras; uw getal zal ongeveer uitkomen op 25.920 jaar, de duur van de precessiecyclus. Vermenigvuldig dit weer met zeven en u krijgt een familieras; vermenigvuldig opnieuw met zeven en u krijgt een secundair onderras; en vermenigvuldig nogmaals met zeven en u krijgt een getal dat de hele duur van een wortelras aangeeft. Dit is numeriek een heel ruwe berekening, en dat is ook de bedoeling, maar ze geeft een indruk.
U ziet dat we het wortelras hier niet beschouwen als één van de zeven, maar als één dat alle andere omvat. Waarom doen we dat? Omdat als we wel zo rekenden we het primaire onderras dubbel zouden tellen. Met een wortelras wordt immers het ras bedoeld dat de oorsprong van iets is of de ‘wortel’ ervan. Strikt genomen ontstaan daarom uit het eerste primaire onderras alle andere in de reeks, precies zoals uit de wortel van een boom zijn stam voortkomt, uit de stam zijn takken, uit de takken hun kleinere takken, uit de kleinere takken hun nog kleinere takken en uit deze de twijgen, waaraan de bladeren zich bevinden. Daarom is in de bovenstaande reeks het primaire onderras in feite het wortelras.
Er zijn zeven (merk op: weer zeven) wortelrassen in een bolronde, dat wil zeggen, een planetaire ronde tijdens haar gang over onze bol. Zeven bolronden zijn gelijk aan een planetaire ronde; zeven planetaire ronden zijn gelijk aan een kalpa of manvantara of dag van Brahma, en zeven kalpa’s plus zeven planetaire pralaya’s (of zeven perioden van planetaire rust) zijn gelijk aan een zonnekalpa.
7 Wortelrassen = 1 bolronde
7 Bolronden = 1 planetaire ronde
7 Planetaire ronden = 1 kalpa = 4.320.000 van onze jaren
(plus nog enkele nullen)
7 Kalpa’s + 7 planetaire pralaya’s = 1 zonnekalpa.
We geven deze cijfers omdat ze van fundamentele betekenis zijn. Ze zijn zo nauwkeurig mogelijk. We moeten er op latere bijeenkomsten aandacht aan schenken.
Bedenk tot slot dat de bovenstaande tekening die weergeeft hoe elk wortelras halverwege het voorafgaande wortelras ontstaat, evengoed op een primair onderras, een secundair onderras, een nationaal ras of een stam-ras, enz., kan slaan. De reden daarvoor is duidelijk, omdat er nergens in de natuur volmaakt unieke en op zichzelf staande dingen zijn. De natuur doet niets anders dan zichzelf herhalen, en wie zegt dat de natuur zich nooit herhaalt, maakt een kapitale fout. De natuur doet niets anders dan zichzelf herhalen. Heeft u ooit iets volmaakt unieks gezien – iets dat in alle opzichten verschilt van al het andere? Integendeel, u ziet dat alles zich overal herhaalt: de seizoenen jaar in jaar uit; dag en nacht jaar in jaar uit; de planeten die onafgebroken om de zon draaien; hun satellieten die min of meer op dezelfde manier om de planeten draaien, enz. Overal treedt voortdurende herhaling op. Als een boom uitloopt, brengt hij zijn eigen bladeren voort; hij vormt niet iets dat uniek en buitengewoon is – pompoentaart of stoelen of tempels of huizen; hij brengt voort wat bij hem hoort, zoals alle bomen doen.
Cyclussen komen op elk levensgebied voor. Kinderen bijvoorbeeld worden na gemiddeld tien maanmaanden of negen zonnemaanden geboren. Als een kind zeven maanden na de conceptie wordt geboren, kan het in leven blijven en volmaakt gezond en gelukkig zijn, maar het is dan vaak een heel gevoelig of nerveus kind; het heeft behoefte aan de meest toegewijde en liefdevolle zorg omdat het zijn groei in de koude buitenwereld moet voltooien en de natuur nog twee maanden nodig zou hebben gehad om dat op de normale manier te doen.
Zoals al is gezegd, zullen we op de volgende bijeenkomst proberen de verschillende gedachtedraden die we naar voren hebben gebracht te verenigen en tot een zo logisch en samenhangend geheel te verweven dat zelfs ons gewone verstand zich tenminste enig begrip kan vormen van het verheven onderwerp dat we de laatste weken hebben bestudeerd.
Voetnoot:
Voor deze en de volgende benaming zou een andere en betere term kunnen worden overwogen. [terug naar de tekst]