Verwijzingen naar de geschiedenis van de wortelrassen
Betreft: Brief 18, blz. 129-33
Alle grote religies en filosofieën uit het verleden spreken over een tijd waarin voor de vroegste mensenrassen de dood feitelijk niet bestond. Die verscheen pas in het menselijk bestaan of in het menselijke levenspatroon toen wat de christenen de zonde noemden in de wereld kwam. Die bracht de dood met zich mee, niet alleen de lichamelijke dood, maar, zoals theosofen proberen duidelijk te maken, ook de dood van de ziel. Maar we spreken nu over de lichamelijke dood.
Het eerste ras en een flink deel van het tweede ras bleven als individuen niet miljoenen jaren lang in leven. Dat zou volkomen absurd zijn. Het zou betekenen dat een zielachtige entiteit, hoe volmaakt bezield ook, miljoenen jaren lang betrekkelijk onveranderd zou bestaan en dat is onzin. De natuur toont ons geen enkel voorbeeld van zo’n ongewijzigde identiteit. Zelfs nu vinden er in cellichamen voortdurende veranderingen en uitstotingen plaats, veranderingen die dag in dag uit voortgaan; er is beweging.
Wat gebeurde er dan in het eerste ras en een deel van het tweede ras dat met de dood overeenkwam? De wezens wierpen toen hun versleten lichaam niet af om een ander, nieuw lichaam aan te nemen. Die gewoonte van de natuur was nog niet ontstaan voor mensen of voor wezens van die tijd. De lichamen van toen leken op enorme puddingzakken, zoals H.P.B. ze noemde, of op cellen en deze cellen leefden en vormden knoppen voornamelijk door osmose, endosmose en exosmose. Na een bepaalde periode werden deze cellen afgeworpen en ontstonden er twee uit één. Elk van deze cellen leefde daarna een zekere tijd, de tijd die elk nodig had voor deling en dan deelde elk van de twee zich in tweeën en dan waren er vier cellen, vier individuen. Maar er was geen dood. Later veranderde wat men de methode van voortplanting zou kunnen noemen. Maar we hebben het nu over deze vroege rassen.
De cel-individuen leefden als individuen niet miljoenen jaren onveranderd, wat absurd zou zijn. De cellen gingen steeds door zich te delen, elke cel werd twee cellen, twee werden vier, vier werden acht, acht werden zestien, enz., enz. Maar wat gebeurde er toen? Men zou kunnen denken dat al deze cellen langzamerhand de aarde met een dikke laag zouden bedekken, zodat geen enkele meer zou kunnen bewegen. Maar dat gebeurde niet. Zo werkt de natuur niet. Zoals biologen weten heerst ook in dit geval een volmaakte wetmatigheid. Als een soort het hoogtepunt van haar voortplanting heeft bereikt, volgt daarop onvruchtbaarheid of schijnt de vruchtbaarheid op te houden. Het evenwicht wordt hersteld omdat er altijd een bepaald aantal monaden of entiteiten in deze lichamen leeft. Er kan geen lichaam zijn als er bij wijze van spreken geen entiteit is om het te bezielen.
Vervolgens had het derde wortelras, dat toen het mensenras was, de stadia doorlopen van voortplanting door sporen of zaden of eieren, zoals dat in feite ook nu gebeurt, zij het op een iets andere manier. De natuur heeft niet al haar processen afgedankt. We houden onze soort nog steeds in stand door cellen of eieren enz., al is het wat anders geregeld. We zijn nu aangekomen bij het derde wortelras, dat tweeslachtig was. De twee geslachten bestonden nog niet en de wezens waren enorm groot. De contouren van de menselijke vorm zoals we die nu kennen en verstaan waren al aardig te herkennen; de menselijke structuur was er, maar verschilde van die van nu, en was minder verfijnd, in zekere zin minder edel; maar het duidelijke silhouet van de menselijke vorm was er al in deze tijd van tweeslachtigheid.
Daarna in het midden van het derde wortelras ging tweeslachtigheid over in de twee verschillende geslachten zoals we die nu kennen, of anders gezegd: Adam-Eva werd Adam en Eva. Terloops zou ik willen opmerken dat zelfs in het Hebreeuws van het boek Genesis – ik geloof in hoofdstuk 3 – staat: ‘En hun naam was Adam’, niet zijn naam, maar hun naam. ‘En Adam en Eva waren – en hun naam was Adam’. Daarover zou heel wat kunnen worden gezegd.
Ongeveer in die tijd, voordat het ras werkelijk geslachtelijk werd zoals wij dat nu kennen, bestonden er reusachtige wezens, ik weet niet hoe groot ze waren, met kolossale voeten van ongeveer twee meter. Maar let wel, hun vlees was heel week, heel zacht vergeleken met ons stevige vlees. Ik zou u kunnen onthalen op veel wonderlijke verhalen en toch strikt binnen de grenzen van de occulte geschiedenis blijven, van de occulte archaïsche biologie.
In de loop van de tijd kreeg dit ras twee geslachten en werden het Atlantiërs; hoewel hun grootte vanaf het derde wortelras of de zogenaamde Lemuriërs sterk was afgenomen, waren deze Atlantiërs toch nog ongeveer zeven meter lang. Zoals u weet is er een overlevering onder alle oude rassen en in alle oude religieuze en filosofische geschriften dat er in die tijd reuzen op aarde waren, wat niet zo verwonderlijk lijkt als u ziet wat de moderne biologie en archeologie ons nu vertellen over de grootte van levende wezens in die vroege tijden. Het vlees van de Atlantische reuzen was zelfs grover dan het onze, zeer veel grover, korrelig, onooglijk, maar toch beslist menselijk. Wij zijn enigszins verfijnd sinds die tijd en te zijner tijd, als het zesde wortelras zich op aarde heeft gevestigd, over ongeveer 4.000.000 jaar, zal het zesde wortelras uit mensen bestaan die de geslachtelijke toestand zijn ontgroeid. De embryonale geslachtsorganen die de natuur nog steeds bij ons in stand houdt, tonen ons wat ze in de toekomst wil voortbrengen. Dan zal tweeslachtigheid weer verschijnen, maar in een meer verfijnde vorm; het vlees van de mensen van het zesde wortelras zal heel teer en zacht zijn. Zij zullen dat niet beseffen, maar als er nu iemand van het zesde wortelras onder ons zou zijn, misschien kleiner dan ik ben, kleiner dan de kleinste hier, dan zou men zich verbazen over zijn vlees, dat voor onze ogen lichtgevend zou zijn, teer en zacht, alsof er zich licht achter bevindt, en over zijn machtig intellect en grote spiritualiteit. Het zevende wortelras begint lichamen van licht te ontwikkelen, het is nog nauwelijks licht, maar toch een begin. Het is heel moeilijk dingen te beschrijven die pas over vele miljoenen jaren zullen gebeuren. Het klinkt nu als een droom. Ik weet niet of er iets bestaat dat daarmee kan worden vergeleken of het moet een kwal zijn. Die komt natuurlijk uit het verleden, maar is een levend wezen waarvan het vlees uitermate zacht en week is.
In toekomstige ronden, in die glorieuze dagen van de verre toekomst, over honderden miljoenen jaren, zullen de mensen als engelen zijn, zoals de christenen zouden zeggen. Ze zullen inderdaad bijna dhyani-chohans zijn, geestelijke titanen, verstandelijke reuzen, niet langer mannen en vrouwen, maar niettemin glorieuze mensen.