Het Theosofisch Genootschap

De Theosophical Society bestaat 150 jaar

Dit jaar is het 150 jaar geleden dat de Theosophical Society werd opgericht. Toen de Society 100 jaar bestond schreef Grace Knoche ter gelegenheid daarvan een artikel (‘Een terugblik na 100 jaar’, Sunrise, februari 1976) waarin ze gedachten formuleert over H.P. Blavatsky en de TS die nog steeds actueel zijn. Het artikel volgt hieronder.


In 1875 besloot een aantal mensen een genootschap op te richten voor het onderzoek naar de spirituele wetten die het fysieke heelal beheersen. Ze ontmoetten elkaar in de woning van Helena P. Blavatsky, die nu wordt erkend als de bezielende kracht achter de moderne theosofische beweging. Dit gebeurde begin september. Tegen het einde van oktober werden de statuten en een preambule goedgekeurd, en op 17 november sprak de eerste voorzitter van de Theosophical Society, Henry S. Olcott, in de Mott Memorial Hall, New York City, de inaugurele rede uit, waaruit we citeren:

Wanneer in de toekomst een onpartijdige historicus een verslag zal schrijven over de ontwikkeling van religieuze denkbeelden in de huidige eeuw, zal de oprichting van deze Theosophical Society, waarvan we nu krachtens haar officiële beginselverklaring de eerste bijeenkomst bijwonen, niet onopgemerkt blijven. Zoveel is zeker. . . .

Waarom is het voor mij niet alleen een genoegen maar vervult het me ook met trots om op dit moment op te treden als woordvoerder en uiterlijke vertegenwoordiger van deze beweging, met het risico om te worden verguisd, in een verkeerd daglicht gesteld, en om op allerlei verachtelijke manieren aangevallen te worden? Dat is omdat ik in mijn ziel voel dat zich achter ons, achter onze kleine groep, achter onze zwakke, pasgeboren organisatie, een machtige kracht ontwikkelt, die door niets kan worden weerstaan – de kracht van de waarheid! Omdat ik voel dat we slechts de voorhoede zijn die de goede zaak verdedigt tot de hoofdmacht verschijnt.

H.P. Blavatsky – of HPB – kan niet goed worden begrepen, tenzij men haar beschouwt als iemand die een boodschap kwam brengen, als de woordvoerster van hen die wijzer zijn dan zij, leden van een broederschap van hoeders en beschermers van de mensheid, die de bewaarders zijn van de oeroude waarheden over de mens, zijn spirituele oorsprong en bestemming, en zijn nauwe band met het zonne-heelal waaruit hij is voortgekomen. Waarheden die periodiek openbaar worden gemaakt als het cyclische moment daarvoor is aangebroken en de hartenkreet van de mens dringend genoeg is voor de komst van een grote wijze of meester van wijsheid. HPB, die fungeerde als amanuensis van haar leraren, zelf mahatma’s van een hoge orde, is wel de boodschapper voor het komende tijdperk genoemd, het aquariustijdperk dat nu geleidelijk zijn invloed en kracht doet gelden.

Ze had een absoluut vertrouwen in de ‘ene oneindige, onveranderlijke geest van liefde, waarheid en wijsheid in het heelal, als het ene licht voor iedereen’ waaraan de hele mensheid deelheeft. Ze zei: ‘We zijn broeders, en daarom moeten we elkaar liefhebben, helpen, en verdedigen tegen iedere geest van onwaarheid of bedrog ‘ongeacht ras, geloof of huidskleur’.’ Dit was het hart en de kern van haar doel, en van de Society die ze van 1875 tot aan haar dood heeft gekoesterd en gesteund: de vorming van een kern van mensen die willen werken voor de uiteindelijke verwezenlijking van een universele broederschap. Om dit doel te bereiken, om broederschap zo alomvattend te maken dat ieder mens zich één zou beginnen te voelen met het ‘kleinste van het kleine en het grootste van het grote’ was een filosofie nodig, die bestand zou zijn tegen de aanvallen van karmische tegenwerking. Zo werd het haar heilige opdracht om de leringen van de oude wijsheid te verspreiden in een meer volledige en samenhangende vorm dan in duizenden jaren was gebeurd.

H.P. Blavatsky beweerde niet een nieuwe religie, een nieuw filosofisch stelsel, in het leven te hebben geroepen; ze was slechts iemand die iets doorgaf, zei ze, en wel volgens de traditie van hen die haar waren voorgegaan, iemand die in eigentijdse taal ‘enkele basiswaarheden van de geheime leer uit het verre verleden’ doorgaf.

Maar wat is nu eigenlijk theosofie? Het woord is van Griekse oorsprong, theos, ‘god’, en sophia, ‘wijsheid’, vandaar god-wijsheid, of wijsheid over goddelijke zaken. Als woord heeft het een eerbiedwaardige geschiedenis, en Blavatsky en haar mede-oprichters hebben het gekozen omdat het door wetenschappers in verband werd gebracht met die esoterische groepen en personen – vanaf de gnostici uit vóór- en na-christelijke tijden tot halverwege de 19de eeuw – die allen op hun eigen manier ‘bewakers van de vlam’ waren. Zo zou bijvoorbeeld Ammonius Saccas in Alexandrië een school voor theosofie hebben gesticht die de directe inspiratie vormde voor wat later bekend werd als het neoplatonisme, dat tot bloei kwam door het werk van Plotinus (3de eeuw n.Chr.) die de leringen optekende die hij van zijn leraar ontving.

Later, zowel vóór als na de renaissance, waren er de kabbalisten, de oorspronkelijke groepen van rozenkruisers, vrijmetselaars en alchemisten, die afzonderlijk en in geheime genootschappen het onderzoek voortzetten naar het spirituele elixer, dat het aardse element van de mens zou omzetten in het goud van de zonne-essentie. De glans van hun spoor, dat hier en daar werd verlicht door het toegewijde leven van uitzonderlijke figuren in verschillende centra in heel Europa en Groot-Brittannië, getuigt van een innerlijke stroom die onopvallend aan het werk is.

De theosofie moest, zowel haar leringen als het in praktijk brengen ervan, grotendeels ‘ondergronds’ blijven wegens de geest van onderdrukking van die tijd. Giordano Bruno en anderen stierven de marteldood, omdat ze openlijk durfden te beweren dat de mens en de hele schepping de goddelijke kracht in zich hebben, ‘één godheid die zich in alles bevindt . . . straalt in een verscheidenheid van dingen naar buiten’, en omdat ze andere verder ontwikkelde denkbeelden verkondigden over de aard van de zon en de planeten, zoals de ‘opvatting van Copernicus dat de aarde ronddraait, en de hemel stilstaat’.*

*Frances A. Yates, Giordano Bruno and The Hermetic Tradition, blz. 213, 208.

Pas met de publicatie van De geheime leer in 1888 werd in het Westen de mysterieleer bekend betreffende de mens en zijn zevenvoudige samenstelling en zijn relatie met overeenkomstige facetten van het zonnestelsel. Alleen al deze leer, die in het bewustzijn van steeds meer mensen ingang vindt, heeft in de afgelopen decennia dramatische resultaten opgeleverd door de erkenning dat ons lichaam een samenstel van lichtatomen is, en ook dat onze gedachten en emoties zich projecteren in een veelkleurige aura of een atmosferisch omhulsel van lichtdeeltjes, die nu met fotografische middelen voor het blote oog zichtbaar zijn gemaakt. Van nog groter belang is dat iedere bekende levensvorm – minerale, plantaardige, dierlijke, organische en zogenaamd anorganische – eveneens waarneembaar is als een centrum van licht, een kanaal voor diezelfde elektromagnetische krachten die vanuit de zon en het heelal tot ons en door ons stromen.

H.P. Blavatsky vertaalde ongeveer 100 stanza's uit het Boek over Dzyan, een heel oud manuscript dat bij wetenschappers totaal onbekend is. Daarin voert ze ons – voorbij tijd en ruimte – terug naar de peilloze diepten van het onbekende, toen ‘alleen duisternis het grenzeloze al vulde’ en het heelal ‘nog in het goddelijk denken verborgen was’. In majestueus proza beschrijft ze het ‘opnieuw ontwaken van het heelal’, van zonnen en planeten, de aarde, de mens en alle rijken die zijn spoor volgen. ‘De duisternis straalt licht uit en het licht laat één enkele straal vallen in de moeder-diepte. . . . De wortel van het leven was in elke druppel van de oceaan van onsterfelijkheid, en de oceaan was stralend licht, dat vuur, en warmte, en beweging was’ (GL 1:57-9). Voor haar bestond er in de gebieden van de oneindigheid geen deeltje dat niet een bewust leven is, vervuld van goddelijkheid, en onderdeel van de grootse evolutiestroom waarin alle dingen vooruitgaan en zich steeds verder ontplooien.

Sommige mensen denken misschien dat theosofie slechts een intellectueel denkstelsel is, een bron van ingewikkelde filosofische leringen die de bewegingen van hemel en aarde betreffen en deze verklaren. In feite is ze veel meer dan dit, want het ontrollen of emaneren van werelden vanuit het grenzeloze onthult een patroon van goddelijkheid in actie, dat zo bijzonder is dat zelfs de grootste scepticus wel moet erkennen dat het universele zijn een goddelijke basis heeft, dat er als het ware gezag stroomt vanaf de hoogste hiërarch tot aan het kleinste atoom.

Bovendien is HPB, hoe weids en verreikend haar perspectief ook was, nooit ongevoelig geweest voor menselijk leed. In haar boeken, in haar brieven, in spontaan gemaakte opmerkingen tijdens bijeenkomsten, in privégesprekken met mensen die haar om hulp of raad vroegen, overal was het haar vurige wens te werken om het leed van de ‘arme 1964, verweesde mensheid’ te verzachten. En wel door alle mensen te verzekeren dat ze oneindige mogelijkheden tot ontwikkeling bezitten, dat ze in wezen goddelijk zijn, dat het leven niet ophoudt met de dood, omdat wedergeboorte voor de ziel even natuurlijk en onvermijdelijk is als de terugkeer van de levenskracht in de lente. Karma en reïncarnatie – zo lang vergeten in het Westen – waren voor haar leringen van oneindige hoop, want ze geven de mens opnieuw een gevoel van continuïteit, en maken een leven zinvol en rechtvaardig dat anders geen betekenis heeft.

Men kan wel zeggen dat er evenveel interpretaties van theosofie zijn als mensen die naar waarheid zoeken. Eén interpretatie die mij erg aansprak ontving ik enkele maanden geleden in een brief van een jonge Nigeriaan die ik leerde kennen toen ik vorig jaar in zijn land was. Hij schreef:

Ik zie theosofie als even diep, zo niet dieper dan de diepste oceaan; of beter gezegd, zo breed als de horizon. Ik ben maar een kind. Ze is een te diepzinnige leer dan dat iemand er alleen verstandelijk over kan nadenken, want haar geest is machtiger dan het intellect van alle mensen bij elkaar. Ik ben al tevreden om er kennis van te nemen en te proberen om alles wat ik er nu van begrijp in mijn hart te koesteren, want in feite is ze de leer van het hart. Theosofie is rijk genoeg voor iedereen. Ik hoef dus niet bang te zijn om haar rijkdom mis te lopen, een rijkdom die werelden zal vervullen, en toch voldoende zal overlaten voor werelden die nog moeten komen. Het probleem waar ik voor sta ben ikzelf – de overwinning van mijzelf.

In deze eenvoudige woorden ligt de poëzie en diepte besloten van een ‘wijsheid van de goden’ die alomvattend is, diep als de zee en breed als de horizon, toereikend voor werelden die nog moeten komen, en die toch ieder mensenhart omvat. Toen Jezus zei dat alle haren op ons hoofd door het goddelijke zijn geteld, bedoelde hij toen niet dat het hart van de natuur mededogen is, de uiteindelijke wet van het zijn?

We hebben niet de wens het verleden te vereren alleen omdat er een eeuw verstreken is sinds de geboorte van een beweging, waarvan de omvang en invloed zich nu over de hele wereld uitstrekken. Niettemin houdt het verleden lessen en waarden in voor het heden, en als de Theosophical Society echt oorspronkelijk werd ‘gekozen als de hoeksteen voor de toekomstige religie(s) van de mensheid’, dan blijkt misschien in de toekomst dat de gedachtezaden die door Blavatsky en haar leraren zijn verspreid en die voor het denkklimaat van onze wereld als een katalysator hebben gewerkt, levensvatbaar zijn. Ere komt toe aan hen die voor anderen nieuwe paden durven aan te geven. In deze geest brengen we een eresaluut aan een grote ziel – H.P. Blavatsky – uit dankbaarheid voor de kosmische visie die ze gaf aan een wereld die daar opnieuw zo dringend behoefte aan heeft.


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), oktober 2025, nr. 98.

© 2025 Theosophical University Press Agency