Het Theosofisch Genootschap

Lentenachtevening en inwijding

Rita Houthuijzen

Tijdens de lentenachtevening rond 21 maart staat de zon loodrecht boven de evenaar en wordt het op het noordelijk halfrond lente en breekt voor het zuidelijk halfrond de herfstperiode aan. Deze zonnestand is een natuurlijk gebeuren en heeft te maken met de positie van de aarde ten opzichte van onze zon. De vier seizoenen van het jaar houden verband met vier belangrijke inwijdingen. ‘Inwijding’ betekent ‘begin’ – het begin van een diepere kijk op al het leven in het heelal en op de reden en de inhoud van het stoffelijk bestaan, inclusief onze kosmische oorsprong.

De vier inwijdingsmomenten zijn:

De zonnewende of zonnestilstand rond 21 december, als de zon loodrecht op de steenbokskeerkring staat, die zich net boven Zuid-Afrika bevindt. Op het noordelijk halfrond is het dan winter en op het zuidelijk halfrond zomer.

De lentenachtevening rond 21 maart, als de zon loodrecht boven de evenaar staat, die o.a. over midden Afrika loopt. Op het noordelijk halfrond is dan het voorjaar aangebroken en op het zuidelijk halfrond wordt het dan herfst.

De zonnewende of zonnestilstand rond 21 juni, als de zon loodrecht op de kreeftskeerkring staat, die zich boven de westelijke Sahara bevindt, een paar honderd kilometer onder de Canarische eilanden. Op het noordelijk halfrond begint nu de zomer en op het zuidelijk halfrond de winter.

De herfstnachtevening rond 23 september, als de zon wederom recht boven de evenaar staat. Nu wordt het in het noorden herfst en in het zuiden lente.

De inwijding tijdens de zonnewende rond 21 december wordt de eerste inwijding genoemd, waarbij de leerling of neofiet tijdelijk één wordt met zijn innerlijke god, christus of boeddha, ook wel het hoger zelf of de atman genoemd. De tweede inwijding, tijdens de lentenachtevening, is de volgende grote stap op de kosmische ladder van innerlijke kennis en wijsheid. De mens wordt beproefd door zijn waarnemend bewustzijn af te doen dalen in grofstoffelijkere gebieden dan het onze, waar zijn standvastigheid zal worden getest om eventuele verdere vooruitgang mogelijk te maken.

Tussen deze inwijdingen kan een korte tijd zitten, maar het kan ook duizenden of misschien wel miljoenen jaren duren voordat de leerling op het innerlijk pad rijp is voor de volgende stap, want geen enkele trede kan door de neofiet tijdens de bewustzijnsgroei worden overgeslagen. Reïncarnatie en de daarmee gepaard gaande ‘involutie’ is daarom een logisch natuurlijk verschijnsel, want in één leven kan men maar een fractie leren van wat het leven überhaupt inhoudt. Onze fysieke gesteldheid en de inhoud van onze huidige hersenen zouden sowieso niet in staat zijn om alle kennis omtrent zowel het uiterlijke als het innerlijke universum te bevatten. Involutie veroorzaakt evolutie en niet omgekeerd, oftewel de geest bouwt en bestuurt het fysieke lichaam. Dit houdt in dat het niveau van bewustzijn het soort lichaam bepaalt. Hoe verfijnder de geest, des te subtieler en zuiverder zal het lichaam en de werking van de inwonende monade zijn.

In haar interessante boek Inwijding schrijft Elisabeth Haich over inwijding tijdens de lentenachtevening. Haar zoektocht leidt, in haar huidige leven, naar steeds wijzere mensen, die meer en meer onthullen over de inwijding en de zin van het leven. Ze krijgt visioenen, die uitmonden in herinneringen aan een eerder leven als dochter van een Egyptische farao. Ze had één grote wens: ingewijd worden als priesteres.

Het boek beschrijft de weg die ze in dat leven heeft afgelegd in de Egyptische wijsheid. Een weg vol beproevingen waarin haar karakter is getraind, wat uiteindelijk heeft geleid tot haar inwijding als priesteres. Echter ze laat zich in dat leven uiteindelijk toch verleiden door een knappe jongeman uit een ver land en verliest hiermee de inzichten en vermogens die ze had verkregen na de inwijding in de piramide en tijdens haar leven daarna als priesteres.

In haar huidige leven beseft ze door haar speurtocht naar meer kennis dat ze toen heeft gefaald door toe te geven aan de verleiding van het fysieke lichaam. Ze gaat scheiden van haar man, die niets heeft met de spirituele kant van het leven, en vervolgt haar leven aan de zijde van de Indiase yogaleraar in wie ze haar ‘soulmate’ heeft gevonden.

Het interessante van dit verhaal is dat zij als Egyptische prinses de tocht door de onder­wereld moest maken, waar ze ontmoetingen had met allerlei wezens en mensen. Deze belevenissen lijken op de neerdaling die de inwijdeling maakt door deze onderwereld, die voor ons volkomen onzichtbaar is. Volgens De vier heilige jaargetijden van G. de Purucker zijn het kosmische rijken die nog materiëler zijn dan onze eigen grove sfeer.

De Purucker schrijft tevens het volgende:

Het beeld dat we nu van de inwijding van de lentenachtevening hebben, is dat van een fase van de algemene inwijdingscyclus, welke fase enerzijds bestaat uit zware en ingrijpende beproevingen van geestelijke en intellectuele en psychische zowel als astrale aard, en die anderzijds ook de afdaling omvat in sferen die de rondtrekkende monaden van gemiddelde menselijke wezens – in de gewone loop van hun ontwikkeling – nog nooit hebben bezocht sinds ze zijn begonnen zich in het menselijk stadium te manifesteren. – blz. 25

In Mysteriescholen door de eeuwen heen schrijft Grace Knoche:

De slaap is een onvolledige dood – die onbewust wordt ervaren; de dood is een volledige slaap – die onbewust wordt ervaren; inwijding is een zelfbewuste slaap of ‘dood’ van de lagere elementen met een volledig bewuste bevrijding van de spirituele ziel langs de paden van slaap en dood. – blz. 50
De afdaling in de onderwereld vindt niet automatisch plaats, maar is een bewust besluit om de tocht te ondernemen als een hoogste test van verstandelijke en spirituele zuiverheid. Indien de kandidaat slaagt, wordt hij één met het goddelijke en verkrijgt verheven gelukzaligheid; als hij tekortschiet, dan wacht de dood of krankzinnigheid. Het zou veel beter zijn geweest als hij zich nooit aan deze beproevingen had gewaagd, want ze zijn echt vreselijk. Maar niet alles is verloren, want in een toekomstig leven kan hij het nog eens proberen. – blz. 54-5

Elisabeth Haich vertelt in haar boek dat zij dus in het leven als Egyptische prinses faalde door zich enige tijd na de inwijding en afdaling in de onderwereld toch te laten verleiden door de mooie jongeling uit het verre land. Hierdoor viel ze terug tot onbewustheid en moest tijdens de komende incarnaties weer helemaal van voren af aan beginnen. Pas als de innerlijke mens eraan toe is qua bewustzijn, is het mogelijk om de schimmen en verschrikkingen in de onderwereld te weerstaan. De Egyptische prinses die ze in het eerdere leven was, dwong echter bij haar vader en de priester de inwijding in de piramide af. Omdat ze er waarschijnlijk nog niet helemaal aan toe was, bleek ze toch nog te zwak om de schone verleiding op fysiek gebied te weerstaan.

In Beginselen van de esoterische filosofie schrijft G. de Purucker:

Onze leraren zeggen ons duidelijk dat een inwijding drie gevolgen kan hebben: één is succes, een ander is mislukking, wat vaak de dood betekende; en een derde (een gedeeltelijke mislukking) leidde vaak tot krankzinnigheid. Maar succes betekende onuitsprekelijke glorie. Hoe kwam het dat soms krankzinnigheid of de dood het gevolg was? Door een van buiten opgelegde straf? Nee. De gevolgen kwamen geheel uit de kandidaten zelf voort. Deze neofieten werd duidelijk gezegd: ‘Kom met een zuiver hart, en onuitsprekelijke heerlijkheid, en kennis van de goden zullen uw deel zijn; maar komt u met een verdorven en boos hart, met een ongeoefende geest en een onzekere wil, dan zult u nooit het hoofd kunnen bieden aan wat u in de andere wereld te wachten staat.’ – blz. 285

De Boeddha werd eveneens op het laatst getest. Mara stuurde zijn mooie dochters op hem af in de poging Gautama toch nog te verleiden en hem te laten toegeven aan de fysieke zwakte van zijn dierlijke lichaam, het kamarûpa, oftewel het begeertelichaam. Maar Gautama bleef er stoïcijns onder. Toen stuurde Mara zijn legers op hem af om te proberen zijn agressie op te wekken, eveneens een reactie van het kamarûpa, maar ook dit onderging hij zonder enige reactie. Hierna gaf Mara het op. De stoffelijke illusie was geen bedreiging meer voor de prins en zo werd hij de Boeddha en daarmee bereikte hij de éénwording met zijn atman, dat één is met het universele bewustzijn.

In Bron van het occultisme zegt G. de Purucker:

Er zijn in de inwijdingscyclus tien graden, maar we hoeven ons slechts bezig te houden met de zeven die betrekking hebben op de zeven gemanifesteerde gebieden van het zonnestelsel – de hoogste drie gaan het huidige menselijke begripsvermogen geheel te boven en dat blijft zo tot ons bewustzijn werkelijk universeel, bovenmenselijk zal zijn geworden. Deze zeven graden zijn de zeven grote poorten waar de pelgrim doorheen moet voor hij quasi-goddelijkheid bereikt. . . .

De eerste drie trappen of graden hebben te maken met studie, met een voortdurend streven spiritueel en mentaal te groeien, zich te ontwikkelen en edeler te worden; en ook met het leiden van het leven. Ze zijn symbolisch, d.w.z. gedramatiseerd voor zover het de riten betreft. Er is ook onderricht (wat het grootste deel van deze riten uitmaakt) over diepe geheimen van de natuur, onderricht dat zelden in een logische vorm en volgorde wordt gegeven, want dat is de verstandelijke manier, maar door hier en daar aanwijzingen te geven en toespelingen te maken. De methode beoogt niet het hoofd van de leerling vol te stoppen met gedachten van anderen, maar in hem het spirituele vuur op te wekken dat het begripsvermogen doet ontwaken, zodat de neofiet inderdaad zijn eigen inwijder wordt. . . .

Met de vierde inwijding begint een nieuwe reeks innerlijke ontplooiingen – dat wil zeggen dat niet alleen de studie, aspiratie en een hogere levenswijze in de volgende fasen worden voortgezet, maar dat er in deze graad iets nieuws gebeurt. Vanaf dat moment begint de initiant zijn persoonlijke menszijn te verliezen en op te gaan in het goddelijke, dat wil zeggen dat men het louter menselijke begint te verliezen en de goddelijke staat ingaat. Hem wordt geleerd hoe hij zijn fysieke lichaam en zijn fysieke hersenen kan verlaten en kan opstijgen in de grote ruimten, niet alleen van het fysieke heelal, maar tevens en meer in het bijzonder van de onzichtbare gebieden. Dan leert hij hoe hij het innerlijke bewustzijn van de entiteiten en sferen waarmee hij in contact komt, kan worden, kan zijn en kan binnengaan. . . .

De vijfde graad volgt dezelfde wegen van ervaring; de mens wordt dan een meester van wijsheid en mededogen. In deze graad komt de beslissende keuze: of men keert terug, zoals de grote boeddha’s van mededogen, om de wereld te helpen, om voor de wereld en niet voor zichzelf te leven; of men gaat, zoals de pratyekaboeddha’s, verder op het pad van het zelf – een ontwikkeling alleen voor zichzelf.

De zesde inwijding reikt tot nog verhevener gebieden van bewustzijn en ervaring; en dan volgt de laatste en hoogste inwijding, de zevende, die inhoudt dat men van aangezicht tot aangezicht tegenover zijn eigen goddelijke zelf komt te staan en dat men daarmee één wordt. Als dit gebeurt heeft men geen andere leraar nodig. Het omvat tevens een individueel contact met de verheven mahachohan, die praktisch identiek is met wat de stille wachter van de mensheid is genoemd.

Elke graad kent zijn eigen voorschriften en trainingsmethoden. Niettemin is er één algemene regel, namelijk dat de hoogste gids voor de neofiet de god in hem is, zijn uiteindelijke spirituele en mentale rechterstoel, en pas op de tweede plaats komt zijn leraar. Daaraan betuigt de discipel met vreugde trouw – maar in geen geval blinde gehoorzaamheid – want tegen die tijd weet hij dat zijn eigen innerlijke god en de innerlijke god van de leraar beiden vonken zijn van het zelf van Alaya. – blz. 64-7

In de zogeheten onderwereld wordt men geconfronteerd met zijn eigen psyche, maar ook met wezens in kamaloka, oftewel de lagere astrale, psychische gebieden. Aangezien de psyche van de mens behoorlijk ingewikkeld is, komt men op dit gebied wezens tegen van diverse niveau’s van bewustzijn, waarbij het eigen bewustzijn een zeer grote en indringende rol speelt. Vooral het verkeren op de veel lagere regionen van deze gebieden dan het eigen bewustzijn kan zeer zwaar en heftig zijn.

Wat we goed dienen te beseffen is dat we gedurende een leven elke dag soortgelijke inwijdingsbeproevingen doorstaan, de ene dag meer dan de andere dag. We worden steeds weer getest op onze reactie op situaties, want het is namelijk niet de gebeurtenis die bepalend is, maar onze houding en ons motief tegenover dat wat plaatsvindt en wat we ondernemen in ons leven. Deze houding en dit motief bepalen uiteindelijk de uitkomst en onze innerlijke gesteldheid. Vervallen we tot wanhoop en angst of rechten we onze rug en gaan we verder met het leven en zijn innerlijk leerproces?

In een inwijding zoals die tijdens de lentenachtevening worden de innerlijke kracht en het uithoudingsvermogen van de leerling nog veel ingrijpender getest. Hoe bewuster de mens wordt, des te groter wordt zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van al het leven. Het handelen, spreken en denken worden steeds nauwkeuriger onder de loep gelegd. De gebeurtenissen in het leven van de leerling volgen elkaar vlotter op omdat het karma zich steeds sneller en efficiënter zal gaan aandienen. Dit betekent dat de neofiet, de inwijdeling, de confrontatie moet leren aangaan met grote psychische en mentale spanningen en angsten. Tijdens deze inwijding zal hij of zij dan ook ontmoetingen hebben met allerlei wezens op de astrale gebieden. Hij zal er zelfs één mee kunnen worden om dit leven en lijden te kunnen ervaren. Komt de leerling door deze zware inwijding en daarmee gepaard gaande tests heen, dan is hij sterker en bewuster geworden als mens en begrijpt hij wat de taak is, ten opzichte van al het leven, als een wat verder gevorderd wezen.

In Wind van de geest zegt G. de Purucker:

Alle inwijding is in feite een test of een beproeving, maar de voorbereiding voor die test of beproeving ligt in het dagelijks leven – van 1 tot 2 en 3 januari en verder tot 31 december. Wat wij inwijding noemen betekent eenvoudig dat de neofiet, als hij op de proef wordt gesteld, bewijst of zijn training in het dagelijks leven intensief genoeg was om hem geschikt te maken een hogere zaak te dienen. . . .

Iemand die zich onder controle heeft, misschien niet volledig, maar weet dat hij, als hij zijn wil daarop richt, alles in zijn eigen karakter kan beheersen en die dat weet door het te bewijzen, is gereed inwijding te ondergaan. Wanneer deze kennis tot hem komt, wordt hem de kans gegeven.

Velen schijnen te denken dat inwijdingen voorrechten zijn, verleend aan mensen die voorwenden een heilig leven te leiden of iets dergelijks, maar ik zal u iets meer vertellen, iets wat ik weet omdat ik het bij mijn medemensen heb gezien: de man of vrouw die zich eerlijk heeft ingezet, die is gevallen en weer opgestaan, met andere woorden, iemand die het brood der smarte heeft gegeten, en daardoor milder en sterker is geworden, voor hem of haar is de mogelijkheid groter dan voor iemand die nooit door het vuur is gegaan. De universele natuur is zo meedogend en zo met ons begaan dat het vaak juist degenen zijn die op het pad struikelen die uiteindelijk het meest worden verrijkt. Heiligheid komt voort uit de strijd met zichzelf die men voert en verliest, voert en verliest en voert en wint. En dan groeit in het hart mededogen, medelijden en inzicht. We worden vriendelijk tegenover anderen. . . .

U ziet hoe vol mededogen de Christus en de Boeddha waren. Laten we leren en hetzelfde doen. – blz. 96-7

Het woord ‘inwijding’ klinkt heel verheven en onbereikbaar voor de meeste mensen en toch is het een toekomstig gebeuren dat uiteindelijk is weggelegd voor ieder levend wezen. Het zijn grote inwijdingen, die een afspiegeling zijn van de dagelijkse kleinere inwijdingen. Het zijn grote stappen vooruit op de ladder van bewustwording en evolutie. Bewust meewerken aan het groeien naar deze momenten van inwijding is kiezen voor een leven van zichzelf ontwikkelen en het pad naar binnen volgen. Het is het inzien van het grote belang van het bereiken van het bewustzijn van mededogen voor het lijden van alle levende wezens.

Al lijkt het ogenschijnlijk vaak niet zo, de natuur is slechts uit op liefde en harmonie en zal zich blijven roeren zolang de wezens in de materie zich niet houden aan zijn verheven, maar strikte wetten. Ze leidt ons slechts tot datgene wat we nog niet hebben ontdekt. Op den duur zullen we onze grote onwetendheid, avidya, omzetten tot de grootste kennis en het diepste weten, tot zege van het hele universum en al het leven dat daarin aanwezig is.

Andere artikelen over heilige jaargetijden


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 2019, nr. 85.

© 2019 Theosophical University Press Agency