Het Theosofisch Genootschap

Kerngedachten van de theosofie*

David Pratt

*Vertaling van https://www.davidpratt.info/key.htm.

1. Oneindigheid
De natuur is oneindig in ruimte en tijd – grenzeloos, eeuwig en onpeilbaar. De allesdoordringende essentie van de oneindige natuur kunnen we ruimte, bewustzijn, leven, substantie, kracht, energie of goddelijkheid noemen – en deze zijn alle in essentie één.

2. Het eindige en het oneindige
De natuur is een eenheid in verscheidenheid, één in essentie, maar heeft vele vormen. Het oneindige geheel bestaat uit een oneindig aantal eindige gehelen: de relatief stabiele en autonome dingen (natuurlijke systemen* of door mensen gemaakte voorwerpen) die we om ons heen zien. Elk natuurlijk systeem is niet alleen een bewuste, levende en substantiële entiteit, maar is bewustzijn-leven-substantie met een bepaalde dichtheid en vorm. De oneindige natuur is een abstractie, geen entiteit; ze kan daarom niet handelen of veranderen en heeft geen eigenschappen. De eindige, concrete systemen waaruit ze is opgebouwd, daarentegen, bewegen en veranderen, handelen en staan in wisselwerking, en bezitten eigenschappen. Ze zijn samengesteld, heterogeen en uiteindelijk vergankelijk.

*Het woord ‘systeem’ wordt hier gebruikt zoals in de systeemtheorie en betekent een verzameling van samenhangende elementen. Natuurlijke systemen zijn o.a. atomen, organismen, planeten, zonnestelsels, enz.

3. Trillingen – werelden binnen werelden
De ene essentie manifesteert zich niet alleen in oneindig gevarieerde vormen en op een oneindig gevarieerde schaal, maar ook in oneindig variërende graden van spiritualiteit en stoffelijkheid, die een oneindig spectrum van trillingen en dichtheden omvat. Er is daarom een oneindige reeks elkaar doordringende, op elkaar inwerkende werelden binnen werelden, systemen binnen systemen. De energie-substanties van hogere gebieden of subgebieden (een gebied is een bepaald trillingsbereik) zijn relatief meer homogeen en minder gedifferentieerd dan die van lagere gebieden of subgebieden.

4. Ruimte en tijd
Zoals grenzeloze ruimte bestaat uit eindeloos veel eindige eenheden van ruimte, evenzo bestaat eeuwige duur uit een eindeloze hoeveelheid eindige eenheden van tijd. Ruimte is het oneindige geheel van werelden binnen werelden, maar lijkt overwegend leeg omdat alleen een klein deel van de energie-substanties waaruit ze bestaat, op een bepaald moment voor een entiteit waarneembaar en tastbaar is. De tijd is een denkbeeld dat we gebruiken om de snelheid van gebeurtenissen te kwantificeren; hij is een functie van verandering en beweging, en veronderstelt een opeenvolging van oorzaak en gevolg. Elke entiteit neemt ruimte in en verandert ‘in de tijd’.

5. Karma – de wet van oorzaak en gevolg
Elke verandering (van toestand, substantie of vorm) is het resultaat van oorzaken; puur toeval bestaat niet. Niets kan plaatsvinden zonder dat er een reden voor bestaat, want niets bestaat op zichzelf; alles maakt deel uit van een ingewikkeld web van oorzakelijke verbanden en wisselwerkingen. De grondtoon van de natuur is harmonie: elke handeling wordt automatisch gevolgd door een gelijke en tegengestelde reactie, die vroeg of laat terugslaat op degene die de oorspronkelijke handeling verrichtte. Al onze gedachten en daden zullen dus uiteindelijk ‘geluk’ of ‘ongeluk’ brengen afhankelijk van de mate waarin ze harmonisch of disharmonisch waren. Op de lange termijn heerst er in de natuur volmaakte rechtvaardigheid.

6. Analogie
Omdat de natuur in wezen één is, en dezelfde gewoonten en structurele, geometrische en evolutionaire beginselen overal van toepassing zijn, zijn er overeenkomsten tussen de microkosmos en de macrokosmos. Het beginsel van de analogie – zo boven, zo beneden – is een onmisbaar instrument bij onze inspanningen om de werkelijkheid te doorgronden.

7. Relativiteit
Alle eindige systemen en hun eigenschappen zijn relatief. Voor iedere entiteit zijn de energie-substanties die hetzelfde trillingsbereik hebben als dat van zijn uiterlijke lichaam de ‘fysieke’ stof, en fijnere graden van substantie zijn wat men energie, kracht, gedachte, verlangen, verstand, geest en bewustzijn noemt, maar deze zijn net zo stoffelijk voor entiteiten die zich op die gebieden bevinden, als onze fysieke wereld dat voor ons is. Eenheden van ruimte en tijd zijn ook relatief: een atoom is een zonnestelsel op zijn eigen schaal, en belichaamt zich misschien wel miljoenen keren in wat voor ons een seconde is, en ons hele melkwegstelsel zou een molecuul kunnen zijn in een superkosmische entiteit, waarvoor een miljoen van onze jaren slechts één seconde is. Het schaalbereik van de natuur is oneindig: stof-bewustzijn is oneindig deelbaar en oneindig verenigbaar.

8. Hiërarchische opbouw van de natuur
Alle natuurlijke systemen bestaan uit kleinere systemen en maken deel uit van grotere systemen. Hiërarchieën spreiden zich zowel ‘horizontaal’ (op hetzelfde gebied) als ‘verticaal’ of innerlijk (naar hogere en lagere gebieden) uit. Op het horizontale gebied vormen subatomaire deeltjes atomen, die samen moleculen vormen, die zich ordenen tot cellen, die weefsels en organen vormen, die weer deel uitmaken van organismen, die weer onderdeel zijn van ecosystemen, die weer deel uitmaken van planeten, zonnestelsels, melkwegstelsels, enz. De samenstelling van werelden en van de organismen die deze bewonen vormt een ‘verticale’ hiërarchie, en kan in diverse elkaar doordringende lagen of elementen worden onderverdeeld: het fysieke-astrale, het psychomentale en het spiritueel-goddelijke, en elk van deze kan weer verder worden onderverdeeld. Een mens kan op verschillende manieren worden ingedeeld: bijvoorbeeld in een drie-eenheid van lichaam, ziel en geest; of in zeven ‘beginselen’ – een lager viertal bestaande uit het fysieke lichaam, het astrale modellichaam, de levensenergie, en de lagere gedachten en verlangens, en een hogere triade die bestaat uit het hogere denkvermogen (het reïncarnerende ego), de spirituele intuïtie en een innerlijke god. Een planeet of ster kan worden beschouwd als een ‘keten’ van 12 bollen, die op zeven gebieden bestaan, waarbij elke bol verschillende subgebieden omvat. Het hoogste deel van elk organisme of elke gelaagde hiërarchie is de spirituele top ervan of het ‘absolute’; dit is een collectieve entiteit of ‘godheid’ die relatief volmaakt is vergeleken met de desbetreffende hiërarchie. Maar de meest ‘spirituele’ pool van de ene hiërarchie is de meest ‘stoffelijke’ pool van de volgende, hogere hiërarchie, en evenzo is de laagste pool van de ene hiërarchie de hoogste pool van de hiërarchie daaronder.

9. Ontwikkeling van binnen naar buiten
Elk niveau van een hiërarchisch systeem oefent een vormende en organiserende invloed uit op de lagere niveau’s (door middel van de patronen en prototypen die in vorige cyclussen van activiteit zijn opgeslagen), terwijl de lagere niveaus op hun beurt reageren op de hogere. Elk systeem wordt daarom hoofdzakelijk van binnen naar buiten gevormd en geleid, vanuit de innerlijke niveaus van zijn samenstelling, die relatief langer blijven bestaan en meer ontwikkeld zijn dan de buitenste niveaus. Deze innerlijke leiding is soms actief en zelfbewust, zoals in onze handelingen uit vrije wil (beperkt echter door karmische neigingen uit het verleden), en soms is ze automatisch en passief, zoals bij onze autonome lichaamsfuncties, onze gewoonten en ons instinctief gedrag, en bij de ordelijke, wetmatige werkingen van de natuur in het algemeen. Deze ‘wetten’ van de natuur zijn daarom de gewoonten van de verschillende graden van bewuste entiteiten die de werkelijkheid vormen, uiteenlopend van hogere intelligenties (die collectief het universele denkvermogen vormen) tot de elementale natuurkrachten.

10. Bewustzijn en zijn voertuigen
De kern van elke entiteit – of het nu om een atoom, planeet of ster gaat – is een monade: een eenheid van bewustzijn-leven-substantie, die handelt door middel van een reeks meer stoffelijke voertuigen of lichamen. De monade of het ‘zelf’ waarin het bewustzijn van een bepaald organisme is geconcentreerd, wordt bezield door hogere monaden en drukt zichzelf uit door een reeks lagere monaden; elk daarvan is de kern van een van de lagere voertuigen van de desbetreffende entiteit. De volgende monaden kunnen worden onderscheiden: de goddelijke of melkweg-monade, de spirituele of zonnemonade, de hogere menselijke of planeetketenmonade, de lagere menselijke of bolmonade, en de dierlijke, de vitaal-astrale en de fysieke monade. In ons huidige evolutiestadium zijn we in feite de lagere menselijke monade, en het is onze taak ons bewustzijn te verheffen van het dierlijk-menselijke naar het spiritueel-menselijke niveau.

11. Evolutionaire ontvouwing
Evolutie betekent het ontvouwen, het tot actieve manifestatie brengen, van latente krachten en vermogens die waren ‘ingevouwen’ tijdens een eerdere evolutiecyclus. Ze betekent het opbouwen van steeds geschiktere voertuigen om de mentale en spirituele krachten van de monade tot uitdrukking te brengen. Hoe meer ontwikkeld de lagere voertuigen van een entiteit zijn, des te groter het vermogen om de krachten tot uitdrukking te brengen die opgesloten liggen in de hogere niveaus van die entiteit. Alle dingen zijn dus levend en bewust, maar het ontwikkelingsniveau van het gemanifesteerde leven en bewustzijn is zeer verschillend. Evolutie is het resultaat van de wisselwerking tussen innerlijke impulsen en prikkels vanuit de omgeving. Door steeds voort te bouwen op de patronen uit het verleden en deze aan te passen is de natuur oneindig creatief.

12. Cyclische evolutie / wederbelichaming
Cyclische evolutie is een basisgewoonte van de natuur. Een periode van evolutionaire activiteit wordt gevolgd door een periode van rust. Alle natuurlijke systemen ontwikkelen zich door middel van wederbelichaming. Entiteiten worden geboren uit een kiem of kern die is blijven bestaan uit een vorige evolutiecyclus; ze ontwikkelen zich tot volwassenheid, worden oud en sterven, om zich dan na een periode van rust in een nieuwe vorm te belichamen. Elke nieuwe belichaming wordt bepaald door karma uit het verleden en de keuzes die we nu maken.

13. Geboorte en dood
Niets kan voortkomen uit het niets: stof en energie kunnen niet worden geschapen of vernietigd, maar kunnen alleen worden getransformeerd. Alles ontwikkelt zich uit al bestaand materiaal. De aanzet tot de groei van het lichaam van een organisme wordt gegeven op innerlijke gebieden, en houdt de transformatie in van hogere naar lagere, meer stoffelijke energie-substanties, in combinatie met de aantrekking van stof vanuit de omgeving. Wanneer een organisme de hoeveelheid beschikbare levensenergie waarmee het werd geboren heeft verbruikt, wordt de sturende kracht van de inwonende monade teruggetrokken, en het organisme ‘sterft’, d.w.z. valt als een eenheid uiteen, en zijn samenstellende delen gaan elk hun eigen weg. De lagere voertuigen vallen uiteen op hun eigen respectieve subgebieden, terwijl, in het geval van mensen, het reïncarnerende ego in een droomachtige rusttoestand komt en de ervaringen van de meest recente incarnatie verwerkt. Wanneer het moment aanbreekt voor de volgende belichaming hult het reïncarnerende ego zich in veel van dezelfde atomen – van verschillende graden – die het eerder had gebruikt, en die de bij dat ego passende karmische indrukken dragen. Dezelfde basisprocessen van geboorte, dood en wedergeboorte zijn van toepassing op alle entiteiten, van atomen tot mensen tot sterren.

14. Evolutie en involutie van werelden
Werelden of hemellichamen, zoals planeten en sterren, zijn opgebouwd uit, en bieden het werkterrein voor de evolutie van, 10 natuurrijken: drie elementalenrijken, het mineralen-, planten-, dieren- en mensenrijk, en drie spirituele rijken. De impuls voor een nieuwe manifestatie van een wereld komt voort uit de spirituele top of hiërarch, waaruit een reeks bollen of gebieden emaneren met een steeds grotere dichtheid; het ene ontvouwt zich tot het vele. In de eerste helft van de evolutiecyclus (de neergaande boog) condenseren of materialiseren de energie-substanties van elk gebied zich, en in de tweede helft (de opgaande boog) vindt een proces plaats van toenemende ontstoffelijking en etherealisatie, wanneer bollen en entiteiten weer worden opgenomen in de spirituele hiërarch voor een periode van nirvanische rust. De neergaande boog wordt gekenmerkt door evolutie van stof en involutie van geest, terwijl de opgaande boog wordt gekenmerkt door evolutie van geest en involutie van stof.

15. Evolutie van de monade
In elke grote evolutiecyclus, die vele planetaire belichamingen omvat, begint een monade als een niet zelfbewuste godsvonk, belichaamt zich in elk natuurrijk om ervaring op te doen en haar ingeboren vermogens te ontwikkelen, en besluit de cyclus als een zelfbewuste god. Elementalen (‘baby-monaden’) hebben geen vrije keuze, maar handelen automatisch in harmonie met elkaar en de rest van de natuur. In elk van de elkaar opvolgende natuurrijken nemen differentiatie en individualiteit toe, en bereiken hun hoogtepunt in het mensenrijk door het bereiken van zelfbewustzijn en een grote mate van vrije wil. Vooral in het mensenrijk komt zelfgeleide evolutie tot haar recht. Er is geen hogere macht die privileges toekent of gunsten verleent; we ontwikkelen ons overeenkomstig onze karmische verdiensten en tekortkomingen. Naarmate we in de spirituele rijken vorderingen maken, worden we steeds meer één met de natuur, ‘offeren’ we vrijwillig onze verworven zelfbewuste vrijheden op (vooral de vrijheid om ‘onze eigen gang te gaan’) om in vrede en harmonie samen te werken met het grotere geheel waarvan we een onlosmakelijk deel zijn. De hoogste goden van één hiërarchie of wereldstelsel beginnen als elementalen in het volgende. De stof van elk gebied bestaat uit samengebrachte gekristalliseerde monaden in hun nirvanische slaap; en de spirituele en goddelijke entiteiten belichaamd als planeten en sterren zijn de elektronen en atoomkernen – de stoffelijke bouwstenen – van werelden op een nog grotere schaal. Evolutie heeft geen begin en geen eind; ze is een eindeloos avontuur door de velden van de oneindigheid, waarin er altijd nieuwe werelden van ervaring zijn waarin we zelfbewuste meesters van het leven kunnen worden.

16. Universele broederschap
Er is geen absolute afgescheidenheid in de natuur. Alle dingen komen voort uit dezelfde essentie, hebben dezelfde spiritueel-goddelijke mogelijkheden, en zijn met elkaar verbonden door magnetische banden van sympathie. Alleen als we de spirituele eenheid van alle levende wezens inzien, en universele broederschap tot de grondtoon van ons leven maken, kunnen we onze mogelijkheden volledig tot ontwikkeling brengen.


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 2016, nr. 74.

© 2016 Theosophical University Press Agency