Het Theosofisch Genootschap

‘Niets in overvloed’ (Orakel van Delphi)*

Rita Houthuijzen

*Lezing in Blaricum, 21 oktober 2014.

In de tijd waarin we momenteel leven is het begrip ‘overvloed’ iets wat ervaren wordt als heel normaal. Vooral in de westerse maatschappij is er van alles in vele soorten te koop. In de supermarkt kan men bijvoorbeeld kaas kopen uit allerlei landen en in verschillende smaken. Dit geldt eveneens voor frisdranken, bier, snoep, groenten, boter, toetjes en ga zo maar door. Ook in andere winkels is er een groot aanbod van artikelen zoals televisies, kleding, schoenen, mobiele telefoons, spelletjes, parfums, make-up spullen, en noem maar op; de lijst kan oneindig worden aangevuld.

Dit enorme aanbod is verleidelijk, voeg daarbij nog de vele reclames die we via radio, televisie en internet te zien krijgen en de aantrekkingskracht is bijna niet te weerstaan. Het kan veel mensen zelfs het gevoel geven dat als ze deze dingen niet in hun bezit kunnen krijgen, ze minder gelukkig zullen zijn. Waarschijnlijk is dat ook de bedoeling, anders zou deze commerciële wereld instorten en daardoor dus onze zorgvuldig opgebouwde materialistische economie.

Niet één mens is volkomen vrij van begeerte. Uiteraard heeft de één er meer last van dan de ander, maar de oer-begeerten zijn in elk mens aanwezig, omdat de mens nog steeds een begeertelichaam heeft, het kamarupa. Het kamarupa is het dierlijk beginsel in de mens, met dezelfde dierlijke neigingen. In de Occulte woordentolk (blz. 90) staat:

Het is dat deel van het innerlijke gestel van de mens waarin de verschillende verlangens, neigingen, haat- en liefdegevoelens – kortom de verschillende mentale en psychische krachten – zetelen of waarmee ze onafscheidelijk verbonden zijn.

Hoewel er in de huidige tijd veel overvloed te zien en te kopen is, is dit niet in ieder deel van de wereld het geval, want de tegenstellingen tussen rijke en arme landen zijn groter dan ooit. Veel mensen vluchten dan ook naar de rijkere en dus materialistischere landen, zoals Europa en Noord-Amerika. Ik denk dan altijd: ‘Wat zou je zelf doen als je nauwelijks te eten hebt of in een land leeft waar ellende en oorlog heersen en je misschien wel voor je leven moet vrezen?’

Toch speelt de hang naar meer, mooier en materie ook een grote rol, want iedereen verlangt naar een leven in welvaart en hoopt daardoor een stuk gelukkiger te worden. Maar wat is geluk? Wordt een mens inderdaad veel gelukkiger van het hebben van een groot huis, veel spullen of een mooie auto? Natuurlijk is het belangrijk dat er eten en drinken is en dat men een dak boven het hoofd heeft, maar zoals het spreekwoord reeds zegt: ‘Overdaad schaadt’! In deze maatschappij lijden vele mensen aan de ‘teveel ziekte’. Te veel eten, te veel drinken, te veel willen kopen, te veel gokken, te veel gamen, te veel van alles en nog wat. En inderdaad, dan schaadt de overdaad, want mensen worden zowel geestelijk als lichamelijk ziek van de drang naar meer, nog meer en veel te veel!

Zoals ik al even aanhaalde ligt de oorzaak van al deze neigingen in het dierlijk beginsel van de mens, het kamarupa. Kama betekent begeerte en rupa is de Sanskrietbenaming voor lichaam; het kamarupa is dus ‘het begeertelichaam’.

Nu kun je je afvragen waarom de ene mens meer begeerteneigingen heeft dan de ander. Waarom raakt de één verslaafd aan bijvoorbeeld gokken of roken en de ander helemaal niet? Dit is best ingewikkeld want het komt door alles wat bij die ene mens hoort. Alles wat hij of zij in voorafgaande levens heeft opgebouwd en doorleefd, zal zijn leven van dit moment bepalen.

Op het moment dat een mens overlijdt neemt hij die neigingen mee die hij in dit leven niet heeft overwonnen. De mate van begerigheid, op welk gebied dan ook, zal bij hem blijven en zich in een volgend leven uitkristalliseren. De neigingen vormen één voor één een soort van litteken, samskara genoemd, en die littekens nemen we met ons mee, net zolang tot we die bepaalde neiging of begeerte hebben leren beheersen. In de nieuwe incarnatie is de mens dan hopelijk in staat deze neigingen te overwinnen, losser te komen van het stoffelijk bestaan en zodoende te groeien.

De mens is daar waar hij zijn moet. Het leven dat je nu hebt als mens is exact het leven wat bij je past, op de goede plaats en in de juiste tijd. De wet van karma, van oorzaak en gevolg, werkt in volledige harmonie met de natuur; met andere woorden, alles klopt precies. Ieder mens krijgt op zijn bordje wat hij er zelf heeft opgelegd – niets meer en niets minder. Want als men een sinaasappel uitknijpt, komt er echt geen citroensap uit! Ditzelfde geldt voor het moment waarop de mens zijn lichaam bij het sterven verlaat.

Het eerste gebied waar hij terechtkomt is het kamaloka, oftewel het psychisch-astrale gebied. In het woord kamaloka zit dus weer het woord kama, oftewel begeerte. Zoals de Occulte woordentolk hierover uitlegt:

Kamaloka kan worden vertaald als ‘begeertewereld’. Het is een halfstoffelijk gebied . . . of rijk, dat subjectief en voor mensen als regel onzichtbaar is, en dat onze fysieke bol omgeeft en ook insluit. Het is de woon- of verblijfplaats van de astrale vormen van dode mensen en van andere dode wezens – het rijk van de kamarupa’s of begeertelichamen van gestorvenen. ‘Het is de Hades . . . van de oude Grieken, en de Amenti van de Egyptenaren, het land van de stille schaduwen.’ – blz. 89

Tevens wijst de oude leer erop dat als de mens zijn stoffelijk lichaam verlaat en terechtkomt in dit begeertegebied, kamaloka, hij nog steeds verbonden is met dezelfde vitale centra die kracht geven aan het kamarupa of begeertelichaam – net als tijdens het stoffelijk bestaan in het fysieke lichaam. Het is niet gemakkelijk op te stijgen uit dit kamaloka, want de energieën van diezelfde mens zijn vooral nog op het stoffelijk gebied gericht en de lagere menselijke delen van die mens zijn meestal nog bijzonder beïnvloed door aardse gedachten en lagere neigingen.

In ditzelfde kamaloka zal uiteindelijk de scheiding plaatsvinden tussen de hogere delen van de mens en zijn kamarupische spook – de schim of het begeertebeginsel. Dit verklaart tevens de spookverschijnselen in oude gebouwen of waar dan ook. Niet dat het van enig belang is om zich hiermee bezig te houden, maar eigenlijk kun je dus zeggen dat spoken wel degelijk bestaan. Vooral als zo’n mens door bepaalde omstandigheden om het leven is gekomen, kan de hang naar de plaats waar hij is overleden of aan gehecht is, groot zijn. Daarom is het ook niet aan te raden om met zogenaamde helderzienden, of wat voor paranormale zieners dan ook, met geliefden of vrienden te willen spreken die overleden zijn. Het enige wat men namelijk naar zich toe kan halen is een schil, een kamarupa, en dit psychisch-astrale lichaam kan alleen maar herhalen wat het in dat ene voorafgaande leven heeft meegemaakt. Dit contact is dus totaal nietszeggend, leeg en onbezield.

Bij de gemiddelde mens zal het begeertelichaam uiteindelijk worden losgelaten en oplossen in dat begeertegebied, net zoals het stoffelijk lichaam uiteen zal vallen op het stoffelijk gebied. Deze delen en atomen gaan voor dat moment hun eigen weg, want ook zij zijn levende essenties die, al beleven ze hun eigen evolutie en involutie, toch deel uitmaken van onze algehele samenstelling. Bij reïncarnatie zullen alle lichamen daarom weer worden gevormd uit diezelfde atomen en delen die het voorheen hebben gevormd, want de mens die incarneert trekt deze bij hem horende essenties weer naar zich toe als gevolg van de wet van aantrekking in de natuur. Dit geldt voor de gehele zevenvoudigheid van het wezen, zij het op steeds subtielere wijze en in steeds meer verfijnde vormen.

Dit verlaten van het begeertegebied en het loslaten van het begeertelichaam worden ook wel ‘de tweede dood’ genoemd. Het innerlijk wezen trekt zich voor lange tijd terug op de hogere innerlijke gebieden om uit te rusten van de belevenissen van het vorige leven. Dit rustgebied wordt ook wel devachan genoemd, en ook dit gebied is weer onderverdeeld in vele niveaus, net zoals het kamaloka.

Indien een mens in zijn leven, en waarschijnlijk vele levens daarvoor, zo vreselijk slecht of liefdeloos is geweest tegenover andere levende wezens, kan deze mens het kamaloka nauwelijks verlaten. Zijn neigingen zijn zo naar beneden gericht en zo besmet door zijn daden dat de hogere gebieden nauwelijks of helemaal niet door hem waar te nemen zijn. Zijn bewustzijn is er eenvoudig niet toe in staat, en dat alles door eigen toedoen en het niet willen inzien dat hij de enige is die zichzelf kan veranderen.

Uit de uitleg over dit begeertegebied en het begeertelichaam blijkt dus hoe belangrijk het is om ditzelfde lichaam en onze neigingen te leren beheersen, en misschien is dit wel een van de meest belangrijke doelen van het materie-leven – inzicht verkrijgen in de ware zijnstoestand.

Boven de tempel van Apollo in Delphi stonden twee belangrijke uitspraken: ‘Mens, ken uzelf’ en ‘Niets in overvloed’. Deze uitspraken waren uitermate diepzinnig en mystiek en werden maar door weinigen echt begrepen. Ze vertelden en vertellen de mensheid nog steeds dat er een weg naar binnen is om het ware zelf te leren kennen, en dat deze weg nooit begrepen kan worden en begaanbaar kan zijn voor diegenen die de verborgen waarheid van deze schijnbaar eenvoudige zinnen langs zich heen laten gaan. Tevens leerden ze dat die innerlijke zoektocht zelfs niet begonnen zou kunnen worden, indien de mens zijn blik naar buiten zou blijven richten en de materie als ‘het enige echte leven’ zou blijven beschouwen.

Onuitputtelijke hebzucht ketent de mens aan het stoffelijk bestaan; zo’n mens wordt steeds weer verleid door Maya, de koning van de grote verzoeking. In het boeddhisme spreekt men over Maya, en Maya wordt verbeeld als een wezen dat andere wezens in verleiding brengt die dingen te willen en te doen die de mens nog dieper doet zinken in de materiële wereld. Ook Gautama de Boeddha probeert hij op het laatst nog te verleiden door een leger en zijn mooie dochters op hem af te sturen. De seksuele verlangens in de mens zijn ook dierlijk van aard en behoren tot de kama-beginselen. Maar prins Gautama bleef onbewogen onder deze aardse verleidingen en Maya begreep dat hij totaal verslagen was. In de christelijke leer wordt Maya ook wel de duivel of Satan genoemd. Geen van deze wezens zijn echte buiten onszelf bestaande creaturen; ze zijn symbolisch van aard en vertegenwoordigen de begeerte en de kwaadaardige neigingen in onze psyche.

In onze taal zijn er twee belangrijke hulpwerkwoorden ‘hebben en zijn’. Hebben heeft te maken met de uitspraak ‘Niets in overvloed’ en zijn met de uitspraak ‘Mens, ken uzelf’. Met andere woorden, hebben en overvloed zijn onlosmakelijk aan elkaar verwant, en zijn en het ware zelf zijn in hun diepste essentie één en hetzelfde universele wezen.

Taal is een levende essentie en een zeer essentieel deel van onze dagelijkse beleving van datzelfde leven, want taal is energie, klank en beweging en verandert daarom voortdurend. Taal is de vertegenwoordiger naar buiten toe van onze persoonlijkheid en hoe meer de mens verinnerlijkt, des te schoner en zinvoller zullen zijn taalgebruik en levenshouding worden.

Gandhi veranderde, binnen de persoonlijkheid die hij in dit leven was, heel snel. Soms kan het zo zijn dat een mens in een bepaald leven zich innerlijk in versneld tempo ontwikkelt, maar dit is altijd het gevolg van zijn eigen opgeworpen karma, het gevolg dus van vele ervaringen in vorige levens. Hij zei op een gegeven moment tegen zijn vrouw dat hij aan geen enkele begeerte meer wilde toegeven, en daar kwam ze toch wel enigszins tegen in opstand.

Hij begon ook zijn eigen kleding te weven en te maken. De eenvoud sprak hem aan, en de gedachte aan begeerte en overvloed begon in zijn psyche te verbleken. Men kan als mens nu eenmaal niet iets laten voor wat het is, als men het in voorgaande levens niet helemaal heeft doorleefd en beleefd. En als de hang naar alle zaken die door begeerte worden opgeroepen zijn begrepen en vooral de aard hiervan goed is doorzien, zal men het volledig kunnen loslaten. Maar dit proces is er één van miljoenen jaren en zal zich in die tijd langzaamaan verfijnen. Want al zijn de hele grove begeerten verdwenen, er zullen zich ongetwijfeld subtielere aankondigen, zo subtiel dat we ze als mens niet eens als begeerte zullen of kunnen herkennen; de weg is dus oneindig lang!

Maar laten we ons hier vooral niet door laten ontmoedigen, want elke stap is er één vooruit en zal ons leiden naar een geestelijkere belevingswereld, en dit pad is echt voor iedereen weggelegd en te begaan; de keuze is aan jezelf! Het verschil tussen hebben en zijn zal daarom gaandeweg steeds duidelijker worden en de ‘kamaloka-neigingen’ zoals de begeerten ook wel worden genoemd, zullen dus steeds minder heftig en grof worden.

De Dalai Lama heeft eens gezegd:

Ik ben een monnik en ik bezit daarom weinig. Ik heb mijn monnikspij, mijn drinkbeker, mijn bed, een tafel, een stoel, schoenen en mijn geliefde klokken en horloges, want zoals vele mensen weten, is het repareren ervan een grote hobby van mij. Ondanks mijn training als monnik ben ik echter nog steeds enorm gehecht aan het weinige dat ik bezit.

Gehechtheid is een sterke dwingende kracht en hecht ons aan alle soorten en vormen van materie in dit aardeleven. We zijn gehecht aan onze geliefden en hebben het zwaar als we hen verliezen, alhoewel ze nooit ons bezit zijn geweest. Bij verlies van onze spullen door bijvoorbeeld een brand, zullen we ook pijn voelen, want we zijn aan al die bezittingen sterk gehecht. Zelfs aan onze gewoonten en plekjes aan tafel en in bed zijn we gehecht; onze gehechtheden zijn oneindig.

Zoals het woord ‘gehechtheid’ al zegt, we hechten ons vast aan alles wat er maar is en lijden als we het verliezen, en dit alles omdat we denken dat we iets kúnnen vasthouden, terwijl alles aan verandering onderhevig is en nooit ons bezit is geweest of zal worden. Hoe meer we denken iets te bezitten, des te erger en moeilijker het is om het weer af te staan. Mijn vroegere yogaleraar zei dan ook altijd: ‘Eigendom, dom eigenlijk!’ Ik ben deze uitspraak nooit vergeten.

Mevrouw Blavatsky schreef:

De fysieke persoonlijkheid van ieder mens verschilt, maar het onstoffelijke wezen in hem, of de onsterfelijke individualiteit, emaneert uit dezelfde goddelijke essentie als die van zijn medemens. Wie goed doordrongen is van de filosofische waarheid dat elk ego begint en eindigt met het ondeelbare Al te zijn, kan niet minder van zijn medemens houden dan van zichzelf. Maar pas als dit een religieuze waarheid is geworden, kan zo’n hervorming plaatsvinden. 

Maar er komt een tijd waarin [de innerlijke kennis hierover] meer zal worden gewaardeerd. Intussen moeten we proberen een beetje vrede op aarde te brengen in het hart van hen die lijden, door voor hen een tipje van de sluier op te lichten die de goddelijke waarheid voor hen verbergt. De sterken moeten de weg wijzen aan de zwakken, en hen helpen de steile helling van het leven te beklimmen.

H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, deel 4, blz. 44-5

Er valt nog een hoop te doen en een heleboel te leren voor ons als mensheid en we zullen het met elkaar moeten doen, letterlijk en figuurlijk. Dit zal niet altijd meevallen, want we zijn met z’n allen nog steeds in de ban van de materie. Tegelijkertijd hebben we elkaar nodig, als voorbeeld maar ook als elkaars tegenovergestelde in doen en laten, want juist van het tegendeel leren we het meest.

De Aboriginals hadden dan ook een mooi gezegde, ‘Je leert het meest van degene die tegenover je zit’, en die persoon kom je niet voor niets tegen, want alle mensen die je in jouw leven ontmoet, hebben je iets te vertellen of aan te reiken. Het is misschien zelfs wel zó dat je het meest leert van mensen die je het leven op een zeker moment behoorlijk zuur kunnen maken. Jouw houding op de gebeurtenissen bepaalt echter de uitkomst en het effect ervan op je verdere leven.

De één leeft in weelde, de ander heeft het arm en daartussenin zijn de mensen die het gewoon goed hebben. Ze hebben genoeg te eten en drinken en een dak boven hun hoofd. Maar ondanks onze goede westerse levens, mogen we onze ogen niet sluiten voor al het onrecht dat anderen in de wereld wordt aangedaan.

Juist vanwege onze overvloedige westerse wereld zijn we ook weer in staat om anderen te helpen. Helaas gebeurt dit vaak uit eigenbelang, zoals het helpen bij oorlog als er bijvoorbeeld oliebelangen zijn. Als er geen economische belangen zijn, dan kunnen landen andere volkeren behoorlijk in de steek laten – kijk maar naar Tibet bij de inval van de Chinezen.

Maar als de mens in staat is het eigenbelang naast zich neer te leggen en te helpen waar hij helpen kan, al is het maar in zijn naaste omgeving, dan mag hij het, gezien vanuit de wetenschap dat hij en zijn naaste in oorsprong één en hetzelfde wezen zijn, nooit nalaten te doen. Want we zijn niet de logge lichamen in een schijnbare materie-wereld; we zijn allen verbonden in de meest mooie innerlijke werelden van onze meer geestelijke hoedanigheid – daar waar geen verslavingen en gehechtheden bestaan, waar er geen dualiteit is, waar verdriet en lijden ongekende emoties zijn, waar de juiste balans en overvloed is, een overvloed aan broeder- en zusterschap, aan liefde en mededogen voor elk levend wezen.

Zoals Marianne Williamson schreef in haar boek A Return to Love:

Onze grootste angst is niet dat we onvolmaakt zijn.
Onze grootste angst is dat we mateloos krachtig zijn.
Het is het licht, niet onze schaduw, die ons het meest beangstigt.
We vragen onszelf: ‘Wie ben ik om briljant te zijn, prachtig, talentvol, fantastisch?’
Maar wie ben jij om dat niet te zijn? Jij bent een kind van God.
Je onbelangrijk voordoen bewijst de wereld geen dienst.
Er is niets verlichts aan je klein te maken, opdat andere mensen zich bij jou niet onzeker zullen voelen.
Wij zijn allemaal bedoeld om te stralen als kinderen.
Wij zijn geboren om de glorie van God die in ons is, te openbaren.
Die is niet alleen maar in sommigen van ons, die is in iedereen!
En als wij ons licht laten stralen, geven we onbewust andere mensen toestemming om hetzelfde te doen.
Als wij van onze angst bevrijd zijn, bevrijdt onze aanwezigheid vanzelf anderen.

‘God’ kunnen we hierin opvatten als het schitterende universele eenheidswezen, de oerbron of kosmisch bewustzijn waarin onze verbondenheid ligt.

Mensen in nood, van welke aard dan ook, zoals verslaafden, zieken, mensen die honger hebben, daklozen, armen, maar ook de rijken, gezonde en sterke mensen, zij allen zijn in essentie schitterende lichtwezens, verlangend naar geluk en verenigd in hun diepste wezen in dat allesomvattende zijn.

Maar om zich dit alles bewust te worden, is er inzicht en kennis nodig. Er zullen inspanningen dienen te worden verricht om tot dit bewustzijn te komen en het woord zegt het al, ‘bewust-zijn’. Men wordt het zich bewust door inspanning, doorzettingsvermogen en wilskracht, zonder zich te laten afleiden door de zich omringende en dwingend aanwezige materie.

De mens onderscheidt zich van het dier omdat hij denken kan en vanwege het feit dat het mensenrijk een stapje verder in ontwikkeling is dan het dierenrijk. Een mens kan dus kiezen en daarom bewuster meewerken aan zijn eigen innerlijke ontwikkeling. Wat die keuzes zullen worden is een vrijheid die ieder mens heeft, maar ze zullen onze toekomstige levens gaan bepalen. De vraag is daarom: Worden dit nog vele levens in de knellende boeien van de materie of in het licht van de onmetelijke glorie van ons ware wezen, een wezen dat we eigenlijk altijd al in onze diepste kern zijn geweest en altijd zullen zijn?

Terwijl de uitspraak ‘Mens, ken uzelf’ veel duidelijk maakt, denk ik dat deze uitspraak tegelijkertijd het antwoord is op de tweede uitspraak, ‘Niets in overvloed’. Als de mens namelijk zijn ware zelf weer heeft teruggevonden, verlangt hij naar niets anders meer dan naar dat wat hij is en wat alles omvat, en heeft hij die andere uitspraak ‘niets in overvloed’ eveneens volledig begrepen. Want hij weet dat hij niets anders meer nodig heeft dan dat wat hij al is, namelijk zichzelf, en in dit zelf lag alles wat men nodig heeft altijd al besloten.


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 2015, nr. 70.

© 2015 Theosophical University Press Agency