Het Theosofisch Genootschap

Reïncarnatie – een logische gedachte*

Rita Houthuijzen

*Lezing, Blaricum, 11 mrt 2014.

Ik begin met een citaat uit het boekje Vroeger toen ik groot was van Joanne Klink.

Een jongetje van vier en een half jaar zei boos, na een berisping van zijn vader: ‘Vroeger, toen ik groot was, was ik jouw papa en jij nog een kind!’

Waarop de vader antwoordde: ‘Ach wat, vroeger? – daar weet jij helemaal niets van, jij was toen nog niet eens geboren!’

Hierop antwoordde het jongetje weer: ‘Straks als wij groot zijn, zijn jullie klein en als jullie weer groot zijn, dan zijn wij klein.’

Het begrip reïncarnatie is en was altijd al een omstreden onderwerp. De kennis hierover is echter al eeuwenoud en nooit weggeweest. Vandaag de dag zijn er veel mensen die serieus nadenken over de mogelijkheid van wederbelichaming. Ze gaan steeds meer beseffen dat het onmogelijk is om in de korte tijd die wij hier op aarde doorbrengen, kennis te verwerven over zichzelf en al het leven in het universum, inclusief over dat wat ‘God’ genoemd wordt. Bovendien vragen ze zich af waarom er toch zoveel lijden op de wereld is. Ze hebben geen vrede meer met de uitleg van hun geloofsrichting over hemel en hel en gaan zoeken naar een meer innerlijke waarheid, waarvan ze diep in zichzelf voelen dat ze voor iedereen te vinden moet zijn.

Belangrijk is te vermelden dat het onderwerp reïncarnatie slechts een klein onderdeel is van de enorme, innerlijke, universele kennis, een kennis die nooit is weggeweest, en ieder van ons is in staat zich deze vergeten kennis te herinneren. Het woord ‘her-inneren’ zegt al genoeg over onze vergeetachtigheid over dit ‘grote weten’. Als je weer naar binnen leert kijken, in plaats van slechts de blik op de materiële wereld te richten, keer je je letterlijk weer naar binnen; je herinnert of verinnerlijkt jezelf!

De persoon die zijn blik naar binnen keert, zal verbaasd staan over wat hij dan zal waarnemen, namelijk een werkelijkheid die veel en veel grootser en realistischer blijkt te zijn dan de wereld van de buitenkant, zoals wij die allen nu waarnemen.

Volgens de oude leer, die als een mystieke rode draad ook ten grondslag ligt aan de latere godsdiensten, keert het menselijk ego op een toekomstig tijdstip naar de aarde terug na de verandering die we ‘de dood’ noemen en tevens na een flinke tussenperiode op andere gebieden, waar de mens het vorige leven verwerkt en tevens tot rust kan komen.

Reïncarnatie vindt plaats om de mens of het ego in staat te stellen nieuwe lessen op aarde te leren. De banden van sympathie en vriendschap, maar ook van haat en afkeer, worden opnieuw aangeknoopt, al leken ze ogenschijnlijk door de hand van de dood verbroken, toen de innerlijke mens deze aardse sferen verliet.

Ooit is de idee van reïncarnatie uit het christelijke geloof geschrapt. In de oorspronkelijke oude christelijke geschriften echter wordt er over ‘wederbelichaming’ gesproken als ware het een heel normale gang van zaken.

Stel dat je maar één maal zou leven. De levensduur is echter voor ieder mens verschillend. Gemiddeld worden mensen tussen de 78 en 85 jaar, maar er zijn ook uitschieters – de mensen die rond de 100 jaar worden. Ook zijn er mensen die veel jonger overlijden, bijvoorbeeld omdat ze ziek zijn of omdat ze een ongeluk krijgen. Dan zijn er ook kinderen die jong overlijden, zoals bijvoorbeeld aan de wiegendood of in landen waar honger en oorlog zijn, en enkele kinderen overlijden zelfs tijdens of net na de geboorte.

Wat hebben die levens nu voor zin als we onszelf zouden moeten zien als tijdelijke verschijnselen in een immens universum? Zijn we hier dan gewoon omdat het nu eenmaal zo is en omdat er zo her en der in de kosmos, en dan ook nog zo af en toe, leven ontstaat?

Is het misschien een vorm van angst dat we ons willen vastklampen aan het idee van een hemel of een soort paradijselijke toestand, waar we voor eeuwig gaan verblijven? Stel dat er helemaal niets meer zou zijn, wat dan?

Of hechten we ons zó aan deze fysieke verschijning dat we het niet willen loslaten? Is angst dan werkelijk de reden dat we ons vastklampen en niet durven na te denken over ‘doodgaan’? Wat is dat doodgaan dan en wat komt erna? Is denken aan reïncarnatie dan niet ook een soort uitvlucht, die vanuit dezelfde angst is geboren?

We duwen de gedachte aan sterven ver van ons af, omdat we er gewoonweg niet mee geconfronteerd willen worden en waarschijnlijk ook omdat we niet weten wat we daarna kunnen verwachten. Het voelt als een groot gat waar we invallen als het moment van overlijden daar is. Het is eigenlijk pure onwetendheid, want we hebben het in geval van reïncarnatie naar alle waarschijnlijkheid al diverse keren doorgemaakt.

De natuur laat zien dat er elke dag veel mensen sterven en deze fysieke aarde verlaten. Niet alleen verschillende mensen, maar ook dieren, planten en mineralen, en zelfs planeten, zonnen en zelfs hele zonnestelsels verdwijnen uit het stoffelijke blikveld. Lossen die gewoonweg op en lossen wij in ons geheel dan eveneens gewoonweg op, in het niets en voor niets?

Hierover nadenken is de enige manier om een zekere logica te gaan ontdekken in de idee van reïncarnatie. Het woord betekent letterlijk ‘weer in vleeswording’ (het Latijnse caro/carnis betekent vlees); in het woordenboek staat de volgende uitleg: ‘terugkeer van de ziel in een andere gestalte of nieuwe belichaming’.

Je bewust afvragen waarom reïncarnatie zou kunnen bestaan, betekent dat je gaat beseffen dat de kennis hierover je wezen verrijkt. Niet alleen jouw wezen, maar ook dat van anderen, want indien de mens zich gaat verdiepen in het waarom van alles, maakt hij er een begin mee om te veranderen, te transformeren – dit wordt ‘innerlijke alchemie’ genoemd. Als je verandert, verandert de wereld en niet andersom. Zoals Krishnamurti eens zei: ‘De wereld – dat ben jij.’

Ik begon met een citaat uit het boekje Vroeger toen ik groot was, van Joanne Klink. Joanne was een theologe die zeer geïnteresseerd was in reïncarnatie, omdat ze vaak uitspraken hoorde van kinderen die heel bijzonder waren. Ze vroeg de diverse ouders en kleuterleidsters om eens op te letten en in te gaan op deze aparte uitspraken. Zo heeft ze veel informatie hierover kunnen verzamelen.

Joanne schrijft in haar boek dat kinderen meer weten dan we beseffen en dat we in onze cultuur er vanuit gaan dat de kinderen die geboren worden van niets weten en dat alle informatie van de volwassenen moet komen. Ze citeert daarover een uitspraak van een driejarig jongetje: ‘Weet je waarom babies nog niets zeggen? Die weten nog te veel!’ Ze zegt dan ook dat deze uitspraak in zekere zin overeenkomt met de ervaring van ouders die hun pasgeboren kindje aankijken en zien dat de oogjes nog terugkijken ‘met een blik alsof de hemel zich in hun ogen weerspiegelt’. Joanne Klink leeft niet meer, maar haar boekjes zijn in hun eenvoud prachtig.

Zelf denk ik hierbij aan de zogeheten ‘wonderkinderen’. Een recent voorbeeld hiervan is het kleine meisje Amira, dat bij een televisieprogramma de sterren van de hemel zong en deed denken aan Maria Callas. Ze trok daarbij ook een gezichtje alsof ze daar in een volwassen gedaante stond. Ook denk ik aan een Mozart, die al op heel jonge leeftijd concerten schreef. Ergens hebben deze kinderen iets meegenomen, anders zou dit compleet onverklaarbaar zijn.

Mijn eigen kleinkinderen vertellen keer op keer dat ze zelf hun papa en mama en hun opa’s en oma’s hebben uitgekozen, waarbij de ene de vrouwelijke keuzes deed en de andere de mannelijke. Misschien is dit fantasie, maar het is wel heel apart.

Ook de puurheid van veel kinderen, de onvoorwaardelijke liefde die ze voelen voor anderen en hun ouders, zou al een gedachte kunnen oproepen aan het zich nog herinneren van een veel oprechtere en zuiverdere bestaansperiode.

Volgens de leer over reïncarnatie is ieder persoon verantwoordelijk voor elke handeling die hij verricht en voor de woorden die hij spreekt; zelfs de gedachten zijn niet vrij, al denken we dat wel, want gedachten zijn energieën die zich uiteindelijk in de uiterlijke wereld zullen gaan manifesteren. We veronderstellen dat alle gedachten van onszelf zijn. Dit is echter niet zo, want onze gedachten zijn een soort van ‘magnetische zeef’, die gedachten vanuit allerlei bronnen tot zich trekt.

G. de Purucker legt het als volgt uit:

Iedere gedachte is een elementaal. . . . Gedachten komen tot ons, gaan ons denkvermogen binnen vanuit het gedachtenreservoir van de planeet . . . Ruwe mensen hebben grove gedachten, spirituele mensen trekken spirituele energiecentra, of gedachte-elementalen, aan. Verder zijn er bepaalde gedachten die ontspringen aan de levensessentie van een mens, en deze zijn zijn eigen kinderen, uit zijn wezen geboren. Dialogen, 1:307-8

Dit geheel van handelen, spreken en denken schept ons ‘karma’, oftewel de resultaten van deze drie hoedanigheden, de oorzaken en gevolgen van ons eigen doen en laten. Karma is daarom nauw verbonden met de noodzaak van reïncarnatie, want wat je zaait zul je ooit moeten oogsten, in dit leven of in een leven hierna.

Die verantwoordelijkheid voor al ons handelen, van welke orde dan ook, is iets waar we zelf bewust mee om dienen te gaan. Waarschijnlijk is dat ook de reden dat de kennis over reïncarnatie uit de christelijke geschriften is gehaald, alhoewel, als je de Bijbel goed leest, zie je toch nog tussen de regels door uitspraken van bijvoorbeeld Jezus, die in die richting wijzen; hij noemt de mensen dan ook ‘voorbijgangers’.

Door het begrip reïncarnatie te schrappen, wordt de eigen verantwoordelijkheid voor de daden van de mens afgenomen en in handen gegeven van het godsdienstige instituut, in welke religieuze vorm dan ook. Het is dan tevens mogelijk macht over diezelfde mensen te creëren, en als je een aantal dogma’s eraan toevoegt wordt een afhankelijkheid van een zeker geloof geboren.

Maar wij mensen zijn niet afhankelijk van de een of andere heerser. Ook God, of hoe je deze grootse kern van al het leven ook zou willen noemen, zal ons nooit willen onderdrukken of zich als een dictator over onze levens willen gedragen. Sterker nog, die kern of dit diepste beginsel van het leven, zijn we in essentie zelf! Het vormt onze kern en daarin zijn we met z’n allen verbonden.

Ik las eens daarover in een klein theosofisch boekje het volgende: ‘De theosofie onderwijst dat de mens, evenals alle andere wezens, in diepste wezen een stroom van bewustzijn is, die ontspringt aan het ene universele bewustzijn, de bron van alle manifestatie.’ Als differentiaties van dat ‘ene’ bewustzijn wordt in beeldende taal vaak gesproken over ‘godsvonken’ of ‘vonken van kosmisch vuur’ of ‘druppels in de oceaan van het universum’. G. de Purucker noemde deze menselijke vonken ‘mathematische punten’, die elk op zich een centrum van bewustzijn vormen’.

Misschien is de idee van de vele druppels die met z’n allen de hele oceaan vormen, wel het duidelijkst. Zo ook vormen alle wezens, van welke fysieke vorm dan ook, in hun diepste wezen het kosmische bewustzijn, dat altijd in het wezen aanwezig is, al is het zich daarvan nauwelijks of misschien wel helemaal niet bewust.

Om terug te komen op de eigen verantwoordelijkheid, wil ik nog eens benadrukken dat reïncarnatie en karma onverbiddelijk met elkaar verbonden zijn. Onze spreekwoorden zeggen het al heel duidelijk: ‘Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in’, ‘Boontje komt om zijn loontje’ of ‘Wie kaatst, kan de bal verwachten’, en ga zo maar door.

Er zijn verschillende soorten karma, te beginnen met ons eigen individuele karma, dan hebben we het familiekarma, het nationale karma, het karma van groepen, dat van onze aarde, ons zonnestelstel, en zelfs het karma van ons heelal. En wie weet hoeveel heelallen er nog zijn? De gedachte van oneindigheid gaat tenslotte ons denkvermogen te boven!

Karma zorgt ervoor dat we incarneren in een bepaalde familie, in dit of dat land en bij de juiste ouders, al kan dit voor bepaalde mensen die het minder hebben getroffen met hun ouders, onbegrijpelijk zijn.

Er staat dan ook in De esoterische traditie (blz. 288) dat de mens wordt onderworpen aan alle ingewikkelde omstandigheden en incidentele gebeurtenissen van de familie en het volk waarvan hij deel uitmaakt. Wat er ook gebeurt tijdens het leven, in elk van die gevallen heeft de mens die zich in zo’n omgeving bevindt, zich daar geplaatst als resultaat van vroeger karmisch handelen in dit of in een vorig leven.

Het zijn allemaal wetten van de grote natuur die ons omringt en waarvan we een deel zijn. We zijn dus bewust of onbewust medewerkers van het heelal en we beschikken daarbij over een grote dosis vrije wil.

Veel mensen vragen zich af waarom er zoveel lijden in de wereld is. Soms is het niet te bevatten wat mensen meemaken in hun leven. Er zijn landen waar de meest gruwelijke dingen gebeuren en het lijden is er hevig.

Vanuit onze westerse landen zijn we hiervan tegenwoordig vrij snel op de hoogte omdat de communicatie in deze tijd secondewerk is. Het zien van dit lijden kan een enorm gevoel van onmacht oproepen, omdat er zoveel lijden is in de wereld, en op zoveel verschillende manieren dat het haast onbegonnen werk lijkt hier iets aan te doen. Het is ook onmogelijk om iedereen op deze aarde te hulp te schieten; daarom is het van groot belang te weten wat we doen.

Veel landen geven geld en dit gebeurt vooral bij ernstige noodsituaties zoals aardbevingen of tsunami’s, maar ook op kleinere schaal wordt er geholpen met kleding, medische hulp of bij het bouwen van huizen en scholen. Het zien van al deze nood in de wereld is daarom voor mensen die het materieel gezien en in andere opzichten beter hebben al een les op zich, want zien en als reactie daarop handelen is een bewuste daad die je verricht voor anderen, een daad van liefde en respect voor de medemens.

Maar ook in de naaste omgeving kan er nood zijn, kleine nood die niet in de kranten en op televisie komt. Waar het om gaat is dat men niet de ogen sluit voor het lijden van anderen, hoe groot of klein dit lijden ook mag zijn en dan doet wat men kan doen – en dat ligt voor iedereen weer anders.

De grote en kleine lessen in onze levens gelden daarom zowel voor de mensen die het lijden ondergaan als voor de mensen die het lijden waarnemen en gaan helpen. In beide gevallen ontstaat er een innerlijke transformatie, een groei van en vooruitgang in het bewustzijn. Door bewuster te worden van waar je nu eigenlijk mee bezig bent in het leven en door te begrijpen wat de ware essentie en reden zijn van dit leven en als gevolg daarvan een volgend leven, zal de mens meer inzicht verwerven op de innerlijke gebieden van ditzelfde leven. Ik ga er dan vanuit dat reïncarnatie een logisch gevolg is van de handelingen in het leven daarvoor.

Als mens zijn we denkende wezens en omdat we kunnen denken zijn we direct verantwoordelijk voor onze daden. De mogelijkheid om bewust te kiezen voor wat we denken, doen en zeggen is voor ons, wezens die in het menselijk stadium zijn aangekomen, een vorm van vrijheid, die tegelijkertijd een zeer grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt voor al het leven om ons heen, inclusief de dieren, planten en de hele aarde.

Elke keuze die gemaakt wordt, of deze nu door een grote groep mensen of door een enkel individu wordt gedaan, zal zonder twijfel zijn gevolgen hebben. Deze gevolgen kunnen hele volkeren treffen; ze zullen zeer lang doorklinken in de eeuwen die gaan komen en in het klein zullen ze hele families kunnen treffen en mensen uiteen kunnen drijven, of bij goede daden, gedachten en woorden, mensen kunnen samenbrengen, volkeren kunnen verenigen en meer vooruitgang op innerlijke gebieden kunnen bewerkstelligen. Het is dus heel belangrijk om op onszelf te letten en secuur te zijn op ons doen en laten als mens ten opzichte van alles wat leeft.

Hiermee wil ik natuurlijk niet zeggen dat we à la minuut totaal perfect moeten zijn, want dan vragen we echt iets onmogelijks van onszelf. Maar elke poging om zichzelf te verbeteren is weer een stap in de juiste richting. Deze pogingen zullen zich aaneenrijgen, als kralen aan een ketting, en er zal een dag komen dat de ketting één geheel zal vormen in een mooie ronde cirkelvorm. Als die dag is aangebroken, zullen mijn woorden overbodig zijn, want dan is er weten en hoeft er niets meer uitgelegd te worden. Er zal weten zijn door eigen ervaring en dat is de enige manier om inzicht te verkrijgen in het grote mysterie dat ‘leven’ wordt genoemd.

Deze ontwikkeling is ook de enige manier om te gaan begrijpen waarom er lijden is en hoe pijnlijk en verdrietig het voor ons mensen soms kan zijn. Er is een uitweg, maar men dient zelf te gaan zoeken en tot inzicht te komen over het waarom der dingen.

Er zijn natuurlijk een aantal opties die overblijven, buiten de idee van reïncarnatie en het daaraan gekoppelde karma. Een van de opties is dat we maar één keer leven en daarna naar een soort hemel of paradijselijke omgeving gaan. Dit is wat een aantal godsdiensten bijvoorbeeld zeggen. Ze zeggen ook dat er een God is, en het is ook waarschijnlijk nog een soort persoonlijk wezen van het mannelijke geslacht, die in een heel mooie plaats, de hemel, woont en daar ontvangt hij dan de mensen die goede nette mensen zijn geweest, en die mogen dan bij hem verblijven en ook nog voor eeuwig. Daarnaast gaan de slechte mensen naar de hel, een soort van omgeving met vuur en lijden, en zullen ze voor de eeuwigheid verdoemd zijn en dus nooit meer een kans krijgen iets aan zichzelf te veranderen, want er is goed en kwaad en dat is het.

Iedereen is natuurlijk vrij om te geloven en aan te nemen wat hij of zij wil, maar voor mij is dit nu pas echt onlogisch en hierover heb ik juist een paar zeer logische vragen. Want wat gaan deze mensen nu al die tijd doen in die mooie hemel? Je kunt je natuurlijk zalig voelen bij al die schoonheid, liefde, engelen en ga zo maar door, maar ik denk dat we ons op den duur stierlijk gaan vervelen, zeker als we bedenken dat wij mensen ondernemende wezens zijn, die steeds weer op zoek zijn naar nieuwe dingen en verdere horizonten. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat we in deze materiële wereld terecht zijn gekomen; we waren gewoon nieuwsgierig! We zijn tenslotte zichzelf ontwikkelende wezens.

En dan de godheid op zich, wie en wat is hij dan, of is het een ‘zij’? In de oude kennis spreekt men over een ‘eenheidsbeginsel’, een hij en een zij ineen, mannelijk en vrouwelijk, of eigenlijk geen van beide. In het hindoeïsme spreekt men over ‘Tat’ – ‘Het’ of ‘Dat’, Dat wat is.

Er wordt ook gesproken over de gedachte dat God, om het maar zo te noemen, niet iets is wat buiten ons leeft en een machtige heerser is over de hemel en het universum, maar dat het een kernbeginsel is, aanwezig in alles wat leeft – en dat is een heel andere en veel liefdevollere gedachte. Het is slechts een kwestie van bewust kijken en observeren om dit te kunnen ontdekken, en ook het woord ‘ontdekken’ zegt alweer genoeg, want men ont-dekt iets.

Dan nog even over de ‘hel’, zoals de nare verblijfplaats voor slechte wezens wordt omschreven. Het zou erg triest zijn als mensen nooit meer een kans zouden krijgen te veranderen en te leren. Ik denk dat geloven in hemel en hel pas een echte ‘dood’ creëert, want je kunt op beide plaatsen letterlijk geen kant meer op en dat is in mijn visie pas echt vreselijk lijden. In de hemel word je op zoetige wijze in slaap gewiegd, en in de hel word je keer op keer verteert door die nare vlammen.

Nee, een hemel en een hel zijn eerder bewustzijnstoestanden die worden gevormd door eigen toedoen. Hier op aarde wordt ons zijn bepaald door onze daden, door de mens die we geweest zijn, die we nu zijn en die we in de verre toekomst gaan worden.

Uitgaande van de gedachte van reïncarnatie en karma dragen we grote verantwoordelijkheid omdat we zich evoluerende en vooral involuerende wezens zijn, die nu in het menselijk stadium zijn aangekomen. Dieren, planten en mineralen en nog een aantal rijken hieronder dragen deze verantwoordelijkheid nog niet.

Een derde optie is de gedachte dat men maar één keer leeft en dan is alles voorbij. De mensen die dit aanhangen, noemt men atheïsten. Vaak halen deze mensen uit dat ene beschikbare leven wat ze kunnen. Het nadeel van deze gedachtegang kan zijn dat men dan zeer ‘ego-gericht’ in het leven zou kunnen gaan staan en daarbij het denkbeeld zou kunnen vormen dat de een nu eenmaal geluk heeft en de ander pech en dat dit geldt voor alle omstandigheden van het leven. Tevens wordt er hierbij gedacht dat de theorie van Darwin de juiste is en dat de mens dus uit de aap is voortgekomen. Hierbij geldt dan ‘de wet van de sterkste’; dus hij die krachtig, slim en gezond is, zal winnen van de ander. Dit kan vervolgens worden doorgetrokken in een concurrerende houding, zowel in de maatschappij als in het persoonlijk leven.

Ik noem in dit geval wel het meest extreme gedrag dat zou kunnen voortkomen uit het denken dat er maar één leven is. Maar uiteraard is dit geen oordeel op zich, wetende dat er vele nuances zijn wat betreft deze optie, en ook in het geval van de andere twee opties die eerder zijn genoemd.

Indien reïncarnatie een feit is, en indien we bewust zouden gaan beseffen dat we zelf de veroorzaker zijn van de vele verschillende zaken, de prettige en de onprettige, die we tegenkomen in dit leven, zouden we met z’n allen in staat zijn een andere wereld te creëren. Het eeuwenoude cliché, dat al bijna als versleten te boek staat, zal bewuster begrepen gaan worden en het luidt: ‘Verbeter de wereld, maar begin bij jezelf!’

Reïncarnatie is tevens een gevolg van de enorme gehechtheid van de mens aan alles wat hij denkt te bezitten. De grootste gehechtheid van alles is de gehechtheid aan het leven zelf.

Volgens de leer van reïncarnatie is een kind pas helemaal geïncarneerd rond het zevende levensjaar. Het proces van reïncarnatie is een veel ingewikkelder proces dan slechts het moment van de fysieke geboorte. Hoe bewuster het wezen, des te veelomvattender de terugkeer in een stoffelijk lichaam.

Ik herinner me nog dat ik als kind vaak ernstig kon nadenken over ‘doodgaan’. Het kwam als onvoorstelbaar op mij over dat je dan compleet ‘weg’ zou zijn, want ik kon mij absoluut niet voorstellen dat mijn ‘denken’, waar ik dus alles mee ervaarde en verwerkte, zou verdwijnen. Ik had ook altijd het gevoel dat er een soort ‘eigen wezen’ door mijn ogen aan het kijken was naar deze wereld.

Kinderen staan nog wat dichter bij ‘daar waar zij hiervoor waren’ en kunnen daardoor veel onbevangener kijken naar de gedragingen van mensen en naar de gecompliceerdheid van het leven. Ik vermoed dat als je een kind zou vragen of het al langer zou bestaan dan alleen nu, het met de meest mooie antwoorden zou kunnen komen, ware het niet dat ook een kind op den duur en vrij snel geconditioneerd wordt door zijn omgeving en de invloed van het materialistisch denken. Daarnaast speelt hierbij natuurlijk de gevorderdheid van het bewustzijn van het kind ook een belangrijke rol bij zijn vermogen om zich iets hiervan te herinneren.

Misschien is het een idee om ‘het kind in onszelf’ eens te raadplegen, want dit onbevangen en pure kind is nog altijd in ons wezen aanwezig. We zijn in essentie één met het universele oerbeginsel of Godbeginsel, druppels die tezamen de grote oceaan vormen en zijn, en daarom zijn al zijn schitterende mogelijkheden in ons aanwezig.

Zoals een jongen van 12 jaar uit het boekje Vroeger toen ik groot was zo mooi zei: ‘Ik denk dat de nieuwe wereld er hetzelfde zou uitzien. Het verschil zou zitten in het denken van de mensen.’


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), juni 2014, nr. 67.

© 2014 Theosophical University Press Agency