Werkelijke kennis*
Damodar K. Mavalankar
*The Word, deel 1, nr. 1, 21 oktober 1904, blz. 31-2; Damodar and the Pioneers of the Theosophical Movement, TPH, 1978, blz. 515-17. Geschreven in februari 1885 kort voordat Damodar vertrok naar Tibet, naar de ashram van zijn meester, KH. Zie ‘Damodar K. Mavalankar – theosofische pionier’.
Wat is echte kennis? Veel mensen verwarren fysiek zien met kennis. Ze denken niet diep genoeg na om te ontdekken dat men iets kan zien en het niet kennen, terwijl men iets kan kennen en het toch niet zien.
Echte waarneming is echte kennis. Waarneming is het vermogen van de ziel, het zien door de hogere intelligentie, dat zich nooit vergist. En dit vermogen kan het best worden uitgeoefend in de ware rust van de geest, zoals mahatma KH opmerkt: ‘het is op het serene en rimpelloze oppervlak van de kalme geest dat er van de visioenen afkomstig uit het onzichtbare een weergave ontstaat in de zichtbare wereld’. Kortom het is zoals de hindoe-allegorie het zegt: ‘In het holst van de nacht wordt Krishna geboren.’
In het occultisme vertegenwoordigt Krishna het christus-beginsel, de atman van de Vedanta-leer, of het zevende beginsel, de logos van de christenen – de goddelijke geest, die de gemanifesteerde zoon van de ongemanifesteerde vader is. In het holst van de nacht betekent wanneer er volledige fysieke en mentale rust heerst, wanneer het denken in volmaakte vrede verkeert. Alleen dan wordt de individualiteit van de mens – zijn hogere natuur – een geschikt voertuig voor de manifestatie van het Woord. Dit is wat er in de Bijbel wordt bedoeld als er staat dat we moeten proberen ‘verlossing door middel van Christus’ te verkrijgen. Het goddelijke beginsel in de mens is ondeelbaar; de menselijke ziel is universeel. Hij die het eeuwige leven wil ervaren moet in het goddelijke beginsel leven en de menselijke ziel daarmee verenigen. Daarom brengt een gevoel van persoonlijk isolement dood en vernietiging, terwijl de echte onzelfzuchtige menslievendheid het individu in contact brengt met de goddelijke geest, en hem zo het eeuwige leven geeft.
De goddelijke geest is allesdoordringend, en zij die een verbinding tot stand brengen met de goddelijke geest staan noodzakelijkerwijs in verbinding met alle andere entiteiten die daarmee ook in contact staan. Vandaar dat de mahatma’s, die zich bewust zijn van de logos, in constante magnetische verbinding staan met hen die erin slagen zich los te maken van de lagere dierlijke natuur en die het hogere manas (het denkvermogen, het vijfde beginsel) zo ontwikkelen dat het permanent wordt verenigd met buddhi en atman, het zesde en het zevende beginsel. De mahatma’s moeten eerst op deze manier worden gekend. Wat is een mahatma? Is hij zijn fysieke lichaam? Nee, het fysieke moet vroeg of laat sterven. Maar de mahatma leeft in zijn hogere individualiteit en, om hem echt te kennen, moet hij worden gekend door middel van de individualiteit, het brandpunt van zijn gestel. Het lichaam is slechts een steunpunt van de hefboom door middel waarvan fysieke resultaten moeten worden voortgebracht. Maar voor hem is het lichaam als een huis. Hij woont erin zolang het zijn doel dient.
Kennis groeit naarmate ze wordt gebruikt. Dat wil zeggen, hoe meer we onderwijzen des te meer we leren. Op dezelfde manier geldt dat hoe meer een orgaan wordt geoefend des te meer neemt de functionele activiteit toe, mits er niet ineens te veel van wordt verwacht. Zo wordt ook de wil versterkt naarmate hij meer wordt geoefend; en hoe meer iemand met verleidingen in aanraking komt – wat alleen mogelijk is als hij onder zijn medemensen leeft – des te grotere kansen heeft hij om de wil te oefenen en daardoor te versterken. Tijdens dit proces komt er een moment dat het gestel van iemand zodanig is veranderd dat hij niet meer op het fysieke gebied kan werken. Hij moet dan invloed daarop uitoefenen vanuit de hogere gebieden waarin hij zich moet terugtrekken. Maar tot die tijd moet hij onder de mensen zijn, en onzelfzuchtig werken voor hun echte groei en ontwikkeling. Alleen dit kan werkelijk geluk brengen.