Het Theosofisch Genootschap

Het levenselixer*

Leoline L. Wright

*Vertaald uit The Theosophical Forum, januari 1936, blz. 6-8.

Dat wat in het begin is als vergif en op het einde als het levenswater.
Bhagavad Gita, hfst. 18

Dit is een tijdperk waarin we in de eerste plaats op de persoonlijkheid zijn gefixeerd. Overal, tijdens ontmoetingen, op het werk, in het huwelijk en op de kansel, en in bijna alle menselijke betrekkingen, proberen we allemaal ‘het te maken door onze charme’. Scholen van pseudopsychologie voor de ontwikkeling van een onweerstaanbare persoonlijkheid floreren. Het doet denken aan een uitdrukking die Katherine Tingley als titel voor een van haar lezingen in de Tempel gebruikte: ‘De wereld op zijn kop’. Want daar komt het op neer. Het is een omgekeerde psychologie. Het symboliseert ons onvermogen om de werkelijke betekenis te beseffen van de dingen – van de basiselementen van het leven en de menselijke natuur die we moeten leren begrijpen en beheersen voordat we de verschrikkelijke problemen die het individu en de wereld belagen, kunnen oplossen.

Dit probleem wordt opgelost door de dingen weer rechtop te zetten. Theosofie heeft ons in haar leringen over onpersoonlijke liefde laten zien hoe dat moet. Er is misschien geen uitdrukking in de theosofische literatuur die door onderzoekers zo weinig wordt begrepen als ‘onpersoonlijkheid’. Toch is onpersoonlijkheid het ware levenselixir – in eerste instantie bijna altijd een bittere slok, maar zuiverend, verfrissend en het leven vernieuwend wanneer ze vaak en diep wordt gedronken.

Onpersoonlijkheid betekent maar een ding – niet leven in de persoonlijkheid. Maar hier zullen veel mensen uitroepen: ‘Waar moet ik dan in leven? Mijn persoonlijke bewustzijn is het enige deel van mij dat ik ken en begrijp!’ Het antwoord is heel eenvoudig: Door niet in de persoonlijkheid te leven. Door het opzijzetten – al is het maar voor een dag – van het verlangen om te schitteren, te domineren, zelfs ten koste van anderen, of om zijn eigen methoden of meningen aan anderen ‘duidelijk te maken’, zal zich in de natuur iets zeldzaams en bijzonders openen – een spiritueel centrum van vrede en welzijn. Het is er al. We hoeven niet ernaar te zoeken. Het enige wat nodig is, is om zo te denken en te voelen en te handelen dat het kan gaan werken. Iedereen kan daar elk moment mee beginnen. Alleen al door het opzijzetten van ons gevoel van superioriteit, waardoor we de spot met iets of iemand drijven, verontwaardigd zijn, of iemand kleineren, al is het alleen in gedachten; door een poging om ons méér te bekommeren om het welzijn van een vriend dan dat van onszelf; door een onopvallend offer opdat een broeder of zuster een groter aandeel kan hebben – door elke activiteit waardoor er geen nadruk ligt op ik en mijn. Deze dingen zullen uitgroeien tot een eerste duw tegen de tot nog toe gesloten deur waarachter men contact heeft met de innerlijke god.

De persoonlijkheid is door de wet van evolutie ontwikkeld als een prachtig psychisch instrument, maar, evenals het lichaam, heeft ze onbeheerste verlangens. Ze is complex en onzichtbaar, en moeilijker te begrijpen en te beheersen dan het lichaam. Maar totdat we haar de baas worden en haar inzetten om anderen onpersoonlijk te dienen, worden we afgehouden van de ware doelstellingen van de evolutie.

Ook zien we vaak een vergelijkbare persoonlijke overheersing in de familie, waar een ouder persoonlijke vooroordelen oplegt ten nadele van de kinderen; of in de wijk waar de rechten van ‘mijn familie’ of ‘mijn kinderen’ voor problemen zorgen voor iedereen in de buurt. Onpersoonlijke liefde is misschien nergens zo hard nodig als bij de huiselijke plichten en problemen. Maar als iemand de gemiddelde ouder op dit feit wijst, met welke verontwaardiging en onbegrip wordt hij dan aangestaard! Tussen landen onderling geldt hetzelfde – we hoeven slechts het dagelijkse nieuws te volgen om een overvloed van voorbeelden hiervan te vinden.

Sommige mensen denken misschien dat zelfvergetelheid tot verlies van individualiteit leidt, maar de edelste figuren uit de geschiedenis, zoals Boeddha, Jezus en Confucius hebben al meer dan 2000 jaar invloed gehad op een groot deel van de wereldbevolking, juist omdat ze de grootste voorbeelden van altruïstische liefde waren.

We moeten natuurlijk ervoor oppassen dat we niet de plichten verwaarlozen tegenover mensen die van ons afhankelijk zijn, of dat onze zelfopoffering ons een gevoel van macht of zelfgenoegzaamheid geeft, want een volmaakt resultaat blijft dan uit. De spirituele circulaties van de kosmos van het individu worden op die manier verdund met het oude vertrouwde virus en geven dan de zuivere essentie van de innerlijke god niet meer aan ons door.

Het dagelijks in praktijk brengen van onpersoonlijke liefde lost de lagen van verdichting op die ons in de door onszelf gemaakte gevangenis afsluiten van contact met de goden. We worden in onze hogere natuur doordrongen en omringd door het goddelijke akasa waarin de circulaties van de kosmos plaatsvinden. We kunnen, als we dat zouden doen, in ons eigen wezen de schitterende stromen van spirituele vitaliteit en vreugde leren kennen die de levensstromen zijn van de goden, de grote nirmanakaya’s en dhyani-boeddha’s. Aan hen ontlenen we ons spirituele erfgoed, en tot hun hiërarchie van mededogen behoort onze eigen innerlijke god. Om deze grote wezens te vinden, om te leven waar zij leven, om hun spirituele energieën door ons heen te laten stromen als liefde en een zegen, hoeven we slechts de persoonlijkheid die dingen voor zichzelf verlangt, steevast opzij te zetten. Zoals wij ‘de goden voeden door ons offer’, zo zullen de goden ons voeden.

Het spirituele pad


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), juni 2012, nr. 59.

© 2012 Theosophical University Press Agency