Een gastheer voor onze levensatomen
Laura Vink
Het hart van elk levensatoom is een spirituele monade. Levensatomen zijn jonge goden, goden in wording, en zijn daarom voortdurend bezig zich in de gebieden van de stof tot uitdrukking te brengen.
– G. de Purucker, Occulte woordentolk, blz. 92
Als u aan mensen zou vragen of ze zich gastheer van hun levensatomen voelen, dan weet ik niet of ze u wel normaal vinden, of dat er toch een percentage is dat er meer over zou willen weten.
Een herinnering aan een vakantiehotel in de Dolomieten met een gastheer die er alles aan deed om zijn gasten met warmte en zorg te omringen zodat ze graag zouden terugkeren, bracht me op de gedachte dat onze in- en uitstromende levensatomen vergeleken zouden kunnen worden met gasten in een hotel. Er is een sterke overeenkomst tussen een hotel en de samengesteldheid van het menselijk lichaam, hoe vreemd dit misschien ook klinkt. Want ons lichaam is samengesteld uit allerlei soorten elementen, moleculen, atomen, elektronen, protonen, enz. Terwijl ze ijverig werken, vervult ieder zijn specifieke plicht in perfecte harmonie om het lichaam in een gezonde conditie te houden.
Alle zijn levende entiteiten en hoewel ze, vanuit ons standpunt bekeken, niet zelfbewust zijn, hebben ze wel degelijk een eigen bewustzijn. Het zou belachelijk zijn te denken dat onze levensatomen – de zielen van de atomen van de scheikunde – niet beïnvloed zouden worden door onze goede of slechte gedachten, als zelfs de cellen van planten, zoals wetenschappers hebben aangetoond, zulke sterke reacties vertonen op ons mensen.
Vanuit het gezichtspunt van een levensatoom moet ons lichaam als een heelal zijn, net zoals wijzelf als microscopische levensatomen zijn van een groter kosmisch wezen waarin we leven.
Terugkomend op onze gastheer in de Dolomieten, waarom zouden we onze fysieke levensatomen niet behandelen als ‘werkende’ gasten in het hotel van ons lichaam? Waarom geven we ze niet alle steun en respect die ze nodig hebben, zodat ze het lichaam zuiver houden en vrij van onreinheid en in een natuurlijk evenwicht voor de godheid die erin leeft en handelt? Ons ‘hotel’ zou een geliefde plek moeten worden, zodat het voor het hele seizoen is volgeboekt.
Met andere woorden, door ons mededogen voor ieder levend wezen – dat elk dezelfde godsvonk in zich heeft als wij – zouden we een stroom van weldadige gedachten aantrekken van zo’n enorme kracht dat, wanneer een ziekte zich zou voordoen, deze ons lichaam in voldoende balans en met genoeg kracht zou aantreffen om haar te verwerken.
Het persoonlijke karma kan echter zodanig zijn dat een ziekte zijn beloop moet hebben. Maar als we het vertrouwen hebben dat wat er ook gebeurt goed is, omdat het precies de ervaring is die we in dit leven nodig hebben, zullen de gevolgen van de ziekte voor een groot deel worden verzacht. Wat het eindresultaat ook mag zijn – herstel of de dood – is niet belangrijk. Als het onze tijd is om te gaan, onze rustperiode te hebben, precies zoals we ’s nachts hebben na een dag van hard werken, kunnen we er zeker van zijn dat het mededogen en de liefde die we voor alle wezens – klein en groot – voelden, in ons volgende leven van ons nieuwe lichaam een welkom thuis zullen maken waar onze vroegere ‘werkende’ gasten, onze eigen levensatomen, graag zullen terugkeren.