Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

15. Wie zal ons verlossen?

De twintigste eeuw was getuige van onbeschrijflijke wreedheden voor zowel lichaam als geest. Het is alsof zich voor onze ogen een armageddon afspeelde tussen de altruïstische aansporingen van het hart en de zelfzuchtige behoeften van de persoonlijke natuur, tussen de scheppende en vernietigende energieën, het geestelijke en het psychische/materiële. Als evoluerende wezens gaan we óf vooruit óf achteruit, er is geen stilstand; omdat we op elk moment óf scheppers óf vernietigers zijn, is het essentieel dat we periodiek door een schok ertoe worden gebracht ons dieper bewust te worden van ons goddelijke doel.

Ideeën zijn krachtiger dan speren of bommen om ons uit onze apathie wakker te schudden, en wat zou een grotere ommekeer kunnen teweegbrengen dan het doen herleven van lang vergeten ideeën: over universele broederschap, over de eenheid van alle leven, over goddelijkheid in plaats van materie als drijfkracht achter de evolutie? Deze ideeën die in de negentiende eeuw in de ideeënwereld van de mensheid werden geïnjecteerd, ontkiemden langzaam maar zeker in de twintigste eeuw met gemengd resultaat: aan de ene kant wekten ze woedende reacties bij de gevestigde orde en aan de andere kant vonden ze weerklank in de aspiraties van oprechte mannen en vrouwen van elke leeftijd en uit verschillende milieus.

De afschuwelijke onzekerheden van deze tijd zijn een zegen in die zin dat ze ons dwingen onze gedachten en motieven opnieuw te onderzoeken en de belangrijke vraagstukken van leven en dood onder ogen te zien, en ons af te vragen hoe we onze kinderen het best kunnen voorbereiden op de wereld die ze van ons erven. De wetenschap met zijn ‘verbazingwekkende kruik’ met wonderen heeft onze onderlinge afhankelijkheid bevestigd, niet alleen als mensheid maar, wat belangrijker is, als deelnemers in een ecosysteem waarvan de families van wezens deelhebben aan één levensstroom. Maar ondanks al onze kennis hebben we niet ontdekt waaraan we het meeste behoefte hebben: hoe we in harmonie met onszelf en met elkaar kunnen leven. Het gevolg daarvan is dat velen moedeloos zijn, bang voor zichzelf en voor de toekomst, en zich ernstig afvragen waar het met de beschaving naartoe gaat.

Het zou ons niet moeten verbazen dat verschillende fundamentalisten bij ons erop aandringen om ‘te geloven en te worden gered’ vóór het te laat is: want de ‘zware tijden’ waarover zowel Paulus als Petrus schreven zullen algauw aanbreken, wanneer de verdorvenen en de hebzuchtigen, de bestandbrekers en de minachters van alles wat goed is, op aarde zullen wandelen, ‘de hemelen met veel lawaai zullen verdwijnen, en de elementen onder hevige hitte wegsmelten, en ook de aarde . . .’1 Het zou goed zijn als we deze waarschuwingen niet volledig in de wind slaan, want geen enkele klasse van wezens kan de gevolgen van handelingen ontlopen; en zeker wij mensen niet, die beter zouden moeten weten dan moedwillig de natuurwetten te overtreden. Omdat elk levend wezen in het heelal geboorte en dood moet ondergaan, en wedergeboorte in een nieuwe vorm, is het vanzelfsprekend dat onze huidige beschaving, en onze planeet met haar levensrijken, na het vervullen van hun respectieve levenscyclussen uiteindelijk eveneens zullen verdwijnen.

De vernietiging van de aarde en het zich terugtrekken van de goden als de mensheid zich in toenemende mate op de materie richt, is een terugkerend thema in oude culturen. De verhalen verschillen uiterlijk van vorm: in één geval verwijzen ze misschien naar een tijdperk en een volk die reeds langgeleden ophielden te bestaan, in een ander geval naar voorspellingen van wat nog niet heeft plaatsgevonden. Op het eerste gezicht zijn de verslagen van rampen die alles vernietigen angstaanjagend – of we nu nadenken over de cryptische verzen van Nostradamus (1503-1566), de Openbaring van Johannes, of andere apocalyptische geschriften. Maar wanneer we verder lezen in de heilige geschriften van de wereld, ontdekken we dat het sterven van de oude cyclus na verloop van tijd wordt gevolgd door het opkomen van de nieuwe: de aarde komt weer fris en ongerept tevoorschijn, en er ontstaat een nieuwe mensheid. Dit wordt op poëtische wijze voorspeld in de Edda van IJsland, in de profetie van Vala, de sibylle, die de komst van Ragnarök (‘de ondergang of de terugkeer van de goden’) voorspelt, waarbij ‘de zon dof wordt, de aarde wegzinkt, en de sterren vallen’, vergezeld van vuur dat hoog opvlamt om de vernietiging te voltooien.2 Ten slotte rijst er een nieuwe aarde uit het water op, de adelaar vliegt weer, en in het land verkondigen de goden de vrede en wat als heilig moet worden beschouwd.

Een soortgelijk patroon van teruggang, dood en vernieuwing wordt gevonden in het gesprek tussen Asclepius en zijn vrienden, dat wordt toegeschreven aan Hermes Trismegistus, de ‘in drie opzichten grootste’. Wanneer na verloop van tijd ‘alle daden die vijandig zijn voor de aard van de ziel’ door de mensheid zijn gepleegd, zal de aarde ‘niet langer onwankelbaar zijn, . . . de hemel zal de sterren in hun omloopbanen niet ondersteunen, . . . alle stemmen van de goden zullen noodzakelijk stilvallen . . . Maar wanneer dit alles heeft plaatsgevonden, Asclepius, dan zal de meester en vader, God, de eerste vóór alle anderen . . . een einde maken aan de wanorde door de tegenwerkende kracht van zijn wil.’ Hij zal iedereen die is afgedwaald terugroepen naar het pad, de aarde zuiveren van het kwaad, de ene keer met overstromingen, de andere keer met vuur, of ‘het kwaad uitdrijven door oorlogen en epidemieën’. Dan zal ‘God, de schepper en hersteller van de enorme structuur’, in de loop van eeuwen ruimte maken voor ‘de nieuwe geboorte van de kosmos . . . een heilige en ontzagwekkende reconstructie van de hele natuur’.3

Het Vishnu-Purana van het oude India geeft een treffende beschrijving van de ondergang en vernieuwing van de mensheid en de aarde. Na een nauwkeurig verslag van de onrechtvaardigheden die de mensheid begaat ‘tot de mens zijn vernietiging nadert’ tegen het einde van kaliyuga, ons huidige tijdperk, voorspelt het boek de vernieuwing die zal plaatsvinden wanneer ‘een deel van dat goddelijke wezen, dat vanuit zijn eigen geestelijke natuur bestaat, in de persoon van Brahma, en het begin en het einde is en alle dingen omvat, naar de aarde zal afdalen’. Dit is Kalki, de tiende avatara of goddelijke incarnatie, die in het dorp Sambhala zal worden geboren om alles dat onwaar en onrechtvaardig is te vernietigen, en de dharma opnieuw te vestigen, de wet van waarheid, zuiverheid, en plicht. De mensen van wie het denken zal zijn ontwaakt en veranderd door die opmerkelijke periode ‘zullen de zaden van de mensheid zijn, en zullen een nieuw ras tot geboorte brengen dat de wetten volgt van het krita-tijdperk (of tijdperk van zuiverheid)’, ook bekend als satyayuga (tijdperk van waarheid).4

Volgens de brahmaanse verslagen begon kaliyuga – het laagste van de vier tijdperken, en met een duur van 432.000 jaar – in 3102 v.Chr. met de dood van Krishna, de achtste avatara van Vishnu. Als we aannemen dat deze tijdcyclussen redelijk nauwkeurig zijn, betekent dit dat we slechts iets meer dan 5000 jaar van kaliyuga hebben voltooid, met nog zo’n 427.000 jaar voor de boeg! Omdat wordt aangenomen dat kaliyuga maar een kwart satya of waarheid bevat in tegenstelling tot de vier kwarten waarheid in het krita-tijdperk, lijkt het inderdaad erop dat de mensheid bergafwaarts gaat – een heel ontmoedigend vooruitzicht tenzij we ons huidige tijdperk in het ruimere verband van de evolutiecyclus van de aarde bekijken. De beslissende factor is hier dat de aarde en haar bewoners voorbij het punt halverwege hun evolutie zijn gevorderd; ze hebben hun beweging naar beneden voltooid en met het passeren van het laagste punt, al is het maar net, zijn ze begonnen aan de klim omhoog uit de materie naar een steeds meer verfijnde spiritualiteit. Dus kaliyuga is een kleinere neergaande cyclus in een grotere opgaande cyclus waaraan wij en de aarde zijn begonnen; in feite komen zelfs tijdens ons huidige kali-tijdperk perioden van betrekkelijke spiritualiteit voor.

In een brief aan Allan O. Hume, geschreven in 1882, licht HPB’s leraar KH toe dat wanneer de mensheid het ‘keerpunt’, het punt halverwege haar zevenvoudige kringloop, passeert, ‘de wereld vol is van de gevolgen van intellectuele activiteit en afnemende spiritualiteit’; en dat pas in de tweede helft van de lange evolutieboog ‘het geestelijke ego aan zijn werkelijke worsteling met lichaam en verstand zal beginnen om zijn transcendentale vermogens te openbaren’. Hij besluit zijn uitvoerige brief door te vragen: Wie zal in de komende gigantische strijd helpen? Wie? Gelukkig de mens die de helpende hand biedt’.5 Inderdaad, wie zal de helpende hand uitsteken in deze eeuwenlange strijd?

Velen verlangen tegenwoordig naar een verlosser die de vernietigers een verpletterende nederlaag toebrengt en die de harmonie en broederlijke liefde onder ons herstelt. Zover terug in de tijd als door legenden en geschriften wordt vermeld, zien we dat bijna ieder volk de hoop heeft gekoesterd dat er aan het einde van een donkere tijd een verlosser komt die de boosdoeners overwint en de onschuldigen naar een hernieuwde aarde voert, een gouden eeuw waarin waarheid in ere wordt gehouden en al het leven als heilig wordt beschouwd. De christen ziet uit naar de wederkomst van Christus, het moment waarop de uiteindelijke schifting zal plaatsvinden; de orthodoxe joden verwachten de Messias; de parsi’s vertrouwen erop dat Saoshyans de duisternis (Ahriman) zal overwinnen en het licht (Ahura Mazda) op de troon zal zetten. In India gaat de komst van de Kalki-avatara aan het einde van kaliyuga gepaard met soortgelijke apocalyptische gebeurtenissen; boeddhistische geschriften beschrijven een toekomstige boeddha, Maitreya, de ‘Vriendelijke, Welwillende’, die uit de hemelse gebieden naar de aarde vertrekt om opnieuw de dharma (de heilige wet) in zuivere vorm over te brengen; en Tibetaanse legenden vertellen over de terugkeer van de koningen van Sambhala. Geen van allen zijn het eens over het tijdstip: Oosterse volkeren plaatsen de gebeurtenis ver in de toekomst, terwijl westerlingen aankondigen dat de komst van een verlosser of wereldleraar nabij is.

Met onze beperkte opvatting over de bestemming van de mens, gedeeltelijk veroorzaakt door het verwerpen van reïncarnatie als een geldige filosofische hypothese, is het geen wonder dat het westen in de laatste decennia de opkomst te zien gaf van een soort messianisme, dat zich uit in een bijna hysterisch verlangen naar de komst van een verlicht Persoon die zal opstaan en onze beschaving voor zelfvernietiging zal behoeden.

Leraren en gidsen zijn even noodzakelijk voor onze innerlijke ontwikkeling als liefhebbende ouders en onderwijzers dat voor kinderen zijn; dat is duidelijk, maar de andere kant van het verhaal is even essentieel. Zoals het opgroeiende kind de kans moet krijgen zijn of haar eigen kracht te ontdekken, zo heeft ook de mensheid als geheel tijd en ruimte nodig om door eigen inspanningen volwassen te worden. We gedragen ons in veel opzichten als jongeren die de beschikbare hulp afwijzen en dan, omdat ze zich vervreemd voelen, naar dwaze en soms destructieve middelen zoeken om hun eenzaamheid te bestrijden. Dit heeft tot gevolg dat, terwijl er in deze tijd een groot verlangen leeft naar hogere leiding, er tegelijk een ontstellend gebrek bestaat aan inzicht in wat in geestelijke zaken zuiver is en wat vals.

Tegenwoordig blaast de wind van Narada, instrument van karma, de eens ogenschijnlijk onneembare barrières omver om ruimte te maken voor hoognodige veranderingen in het lot van een individu en een volk.6 Elk land, ras, en volk, zelfs ieder mens op de wereld, ondergaat de tweepolige kracht van de Siva-energie van Narada die vernietigt opdat ze weer kan opbouwen. Omwentelingen van kleinere en grotere omvang vinden cyclisch plaats om de levensvatbaarheid van de geest zeker te stellen door vormen af te stoten en te vernieuwen. Dit samenspel tussen licht en schaduw zal voortduren zolang we belichaamde wezens zijn. Maar er zijn cyclussen binnen cyclussen, en de ontwikkelingspatronen van de mensheid tonen lange perioden van kennelijke rust die door schijnbaar plotselinge veranderingen worden onderbroken. Wanneer zo’n ‘moment’ van het lot rijp is, kunnen we getuige zijn van een instroom van een nieuw type mensheid, wat vaak gepaard gaat met wereldwijde verstoringen van zowel fysieke als psychische aard.

Het afnemen van de invloed van het Vissentijdperk en het dagen van het tijdperk van de Waterman is in het klein zo’n knooppunt waar de strijd tussen het oude en het nieuwe plaatsvindt. Nu we op het kruispunt van twee belangrijke astronomische cyclussen staan, en mogelijk ook van nog langere cyclussen, vragen we ons af of het samenvallen van deze verschillende cyclussen ongewoon sterke ‘getij’effecten voortbrengt die het misschien mogelijk maken dat er een enorme golf van ego’s is die in deze tijd proberen te incarneren. Het zal voornamelijk van de huidige en toekomstige generaties afhangen of het inkomende getij een heropleving van geestelijke waarden met zich meebrengt of een zelfs nog donkerder periode van menselijk lijden. Wij mensen zijn individueel en collectief planetaire burgers en worden aangemoedigd te ontwaken en onze denkbeelden en ons gedrag opnieuw onder de loep te nemen; velen keren zich voor antwoorden naar binnen en onderzoeken hun motieven en het hoe en waarom van het bestaan.

Waar we ook kijken, zien we de krachten van vooruitgang en achteruitgang met elkaar wedijveren om de macht over het denken en de geest. Op zichzelf beschouwd geeft dit aanleiding tot werkelijke bezorgdheid, maar wanneer het wordt gezien als iets dat wijst op een hoognodig bewustwordingsproces, hebben we reden om te hopen dat het nieuwe zaaisel in vruchtbare grond zal ontkiemen. Zoals cyclische vernieuwing van vormen in elk natuurrijk plaatsvindt zodat het opnieuw tot bloei kan komen, zo kunnen frisse en dynamische inzichten in de rol en bestemming van de mens en over onze kosmische afkomst onze gedachtestructuren verjongen.

Voor diegenen die in vroegere levens met de theosofische stroom in aanraking zijn gekomen, maar die zich tot nog toe niet bewust waren van de verantwoordelijkheid die dit met zich meebrengt, zou dat het moment van ontwaking kunnen zijn waar het hoger zelf op zit te wachten – wanneer we ons innerlijk opnieuw met onszelf verbinden en de oneindige zoektocht hervatten. Vanaf dat moment krijgt ons leven een nieuwe dimensie: de innerlijke strijd tussen ons Ariadne-zelf dat ons uit de doolhof van materiële belangen zal leiden en ons persoonlijke zelf dat voor enige tijd de innerlijke leiding probeert te negeren, zal toenemen omdat we niet langer tevreden zijn met doelloos ronddrijven. Maar onze Ariadne zal nooit toestaan dat we haar helemaal vergeten – dat kan ze niet, want we zijn onherroepelijk met haar verbonden. Ze is niets anders dan onze sutratman, de ‘stralende draad’ die ons verbindt met ons goddelijke zelf. Nog wonderlijker is het dat ze ons ook verbindt met het goddelijke zelf of de atman van ieder mens die ooit op aarde heeft geleefd – een kosmische eenheid die door geen mens, god, of demon ooit kan worden vernietigd.

Niet iedereen is echter in staat constructief te reageren op de verwarring als gevolg van veranderingen. Velen zijn daardoor van hun stuk gebracht en schommelen heen en weer tussen de geborgen dogma’s van het verleden en elk avant-garde denkbeeld dat tot hun verbeelding spreekt. Waar is de verlossende middenweg die afhankelijkheid van leiding van buitenaf geleidelijk en in toenemende mate zal omzetten in een vertrouwen op de innerlijke verlosser?

Het zou een meedogenloos heelal zijn als de mensheid vele duizenden jaren zou moeten wachten op de terugkeer van de gouden eeuw vóór er een helpende hand naar haar werd uitgestoken. Wanneer we de evolutie van de mens als in een panorama vanaf het begin van deze aardse cyclus konden zien, dan zouden we weten dat een hiërarchie van wezens van mededogen een wakend oog houdt op alle kinderen van de aarde. Behalve dat ze cyclisch in het bewustzijn van de wereld zoveel kosmische waarheid zaaien als het karma van de mensheid toelaat, zenden ze periodiek één of enkelen van hen uit om in een bepaald deel van de mensheid te incarneren met de boodschap aan landen en volkeren om met elkaar in harmonie, orde en vrede te leven. Het tot stand brengen van een universele broederschap op aarde is hun voortdurende droom. En het is geen onmogelijke droom omdat onze gemeenschappelijke oorsprong in het goddelijke ligt – op deze basis zijn we broeders.

Als de roep van ontwakende harten en zielen sterk genoeg is, zal er overeenkomstig de wet van magnetische aantrekking een reactie volgen. ‘Vraag en u zult worden gegeven . . .’ Maar voor we al te serieus ‘vragen’ – en wensen kunnen soms op een onaangename manier in vervulling gaan – moeten we onszelf misschien enkele vragen stellen: Verdienen we de hulp die we verlangen? Hebben we alles gedaan wat we kunnen en moeten doen om fouten in onze eigen natuur en op het ruimere terrein van de verhoudingen in de wereld te verbeteren? En is daarnaast onze intuïtie voldoende ontwaakt om een ware boodschapper of leraar te herkennen? En zo niet, is er enige zekerheid dat iemand is wat hij beweert te zijn, en dat zijn leringen in overeenstemming zijn met de natuur en met de oorspronkelijke waarheden die op ons diepste wezen zijn afgedrukt toen de mensheid nog jong was? Er zijn altijd valse profeten, terwijl de echte vaak worden belasterd; het kan ook zijn dat we pas intuïtief beseffen dat een van hen onder ons heeft geleefd, nadat een grote ziel het aardse toneel heeft verlaten. Hiervoor zijn ongetwijfeld een hoogontwikkeld waarnemingsvermogen, zuivere aspiraties en een gezond verstand nodig.

Doorgewinterde charlatans vormen geen blijvende bedreiging, want ze worden tamelijk snel herkend. Het zijn die charismatische figuren die een overtuigende mengeling van halve waarheden verkondigen die voor hun volgelingen – en voor zichzelf – de grootste beproeving vormen. Velen van hen beginnen waarschijnlijk met goede bedoelingen om een boodschap van hoop te brengen aan de miljoenen die hunkeren naar iets meer dan de starre orthodoxie van een geloofsleer. Enkelen van hen zijn ervan overtuigd, misschien na een piekervaring of een visioen te hebben gehad, dat ze zijn ‘geroepen’. Dit kan al of niet het geval zijn. Als de aspiraties hoog zijn en op één doel gericht, kan iemand gedurende een ogenblik in zichzelf een kanaal naar het innerlijke licht openen en een tijdelijke versmelting van de ziel met zijn hoger zelf ervaren. Voor hem is het visioen echt. De vraag is: Heeft er een overeenkomstige zuivering van het karakter plaatsgevonden, een evenredige training en beheersing van de emotionele en mentale natuur om het visioen kracht bij te zetten? Als hij niet ernaar heeft gestreefd, zonder zichzelf te ontzien, zich van trots en hebzucht te ontdoen, kan de tijdelijke opening naar de innerlijke werelden hem kwetsbaar maken voor ongewenste krachten uit de lagere astrale gebieden, die demonisch kunnen worden als ze niet door de hogere wil worden beheerst.

Wij herinneren aan een scherpzinnige opmerking van William Law (1686-1761), theosofisch denker, christelijk theoloog, die de geschriften van Jakob Boehme diepgaand heeft bestudeerd:

Wilt u weten . . . hoe het komt dat zoveel valse geesten in de wereld zijn verschenen, die zichzelf en anderen met vals vuur en vals licht hebben misleid, terwijl ze aanspraak maken op inspiratie, verlichting en toegang tot het goddelijke leven, en doen alsof ze speciaal in opdracht van God wonderen verrichten? Het is dit; ze hebben zich tot God gewend zonder zich van zichzelf af te wenden; wensten levend te zijn in God voor ze ongevoelig waren voor hun eigen natuur . . .

Welnu, religie die in handen is van het zelf of van een corrupte natuur, legt alleen maar ondeugden bloot die van een ergere soort zijn dan die in een natuur die aan zichzelf is overgelaten.7

Let eens op de woorden: ‘Ze hebben zich tot God gewend zonder zich van zichzelf af te wenden.’ De menselijke natuur is door de eeuwen heen niet veel veranderd! Hoeveel mensen die vurig verlangen naar transformerende ervaringen van een hogere orde zijn bereid wat betreft zelfdiscipline de eerste stappen te doen, laat staan een lange en zware training te ondergaan en gedurende vele levens te worden getoetst op integriteit en motivatie? ‘Discipline gaat aan de mysteriën vooraf’ is een beproefd axioma.

Het is in het verleden gebeurd en het gebeurt ook nu dat iemand die zichzelf tot goeroe heeft uitgeroepen gaat geloven dat hij onfeilbaar is: is hij niet door God gezonden, een apostel van de Messias, of een rechtstreekse boodschapper van de Heer Maitreya? Ook zijn of haar volgelingen zijn voor een deel daaraan schuld, want een voortdurende en gedachteloze adoratie kan als een bedwelmend middel werken. Het gif van vleierij is zo verraderlijk, dat de zogenaamde leraar algauw zichzelf en zijn volgelingen ervan overtuigt dat hij ontslagen is van de strikte moraliteit die van anderen wordt verlangd: elke schending van de morele wet waaraan hij zich schuldig maakt, wordt een ‘heilige daad’ en is dus gerechtvaardigd. Het is onmogelijk te peilen wat de tragische gevolgen van zo’n verraad zijn – voor hemzelf en voor hen die hem onbeperkt hun toewijding en vertrouwen geven.

Het is duidelijk dat volmaaktheid niet mogelijk is en van niemand wordt verwacht, en het is aanmatigend en onredelijk een hard oordeel te vellen over hen die ernstig ernaar streven hun medemensen geestelijke en morele steun te verlenen. Niettemin hebben we het recht en de plicht van hen die beweren onderricht te geven, te verwachten dat woorden van waarheid en mededogen worden bevestigd door achtenswaardige en altruïstische gedachten en daden. Ieder van ons heeft een duidelijker inzicht in zichzelf nodig en een gezonde dosis scepsis – geen cynisme, maar van intelligentie getuigende scepsis. Het woord is hier op zijn plaats en is afgeleid van het Griekse skeptikos, ‘bedachtzaam, nadenkend’. We moeten bedenken dat de kern van ons wezen onsterfelijk is en dat ieder van ons niet alleen het ingeboren vermogen en de wil heeft, maar ook de plicht, om zichzelf te ‘redden’ – dat wil zeggen, onze ziel te bevrijden van de boeien van zelfzuchtige begeerte.

Het cyclisch verschijnen van verlossers dient om ons te herinneren aan onze goddelijke mogelijkheden, niet om ons te beroven van onze drang om te groeien en aan hen gelijk te worden. We kunnen nu beginnen door uit onze natuur alles overboord te gooien dat daaraan vreemd is en beneden de maat van wat we in menselijk gedrag achtenswaardig vinden. Een overdreven ascetisch leven, fysiek of mentaal, is niet nodig: het beoefenen van de oude en algemeen in ere gehouden voorschriften – noem ze goddelijke geboden, zaligsprekingen, paramita’s of deugden – is ons ‘Sesam open u’ voor de toekomst. Ondanks de aantrekkingskracht van materiële zaken tijdens de neergaande cyclus van kaliyuga hoeven we in ons denken en onze aspiraties niet terneergeslagen te zijn. Vanaf de vroegste periode bevestigt de geschiedenis van de mensheid dat er in elk tijdperk – of het nu een tijdperk van geestelijke helderheid en opwaarts streven betreft of een van geestelijke duisternis en met een neerwaartse tendens – pioniers rustig aan het werk zijn, mannen en vrouwen met visie die het vuur van aspiratie brandend houden. Hoe sterker de aantrekkingskracht tot de materie des te krachtiger zwemmen ze ertegenin om de benodigde tegenstroom op te wekken.

Het is duidelijk dat we ons middenin een kritieke periode bevinden waarin de krachten van het licht in een rechtstreekse strijd met de duistere krachten zijn gewikkeld – niet alleen op het nationale en internationale toneel, maar ook in ons eigen wezen. Als we nu niet beginnen, individueel en collectief, op onze eigen innerlijke kracht te vertrouwen, zullen we in toekomstige crises weinig hebben om een beroep op te kunnen doen. Dit is niet de tijd om op grote leiders te steunen; het is niet de tijd om te wachten op een boodschapper. Als we vinden dat de omstandigheden overweldigend ongunstig zijn voor onze standvastige inspanningen om de toorts van hoop hoog te houden, laten we dan denken aan Moeder Teresa. Toen haar werd gevraagd hoe ze bestand was tegen de enorme hoeveelheid lijden waarvan ze dagelijks getuige was, zonder dat het voor haar ook maar enigszins mogelijk was om het tij merkbaar te keren, antwoordde ze: ‘Een voor een: ik kijk alleen naar het kind of de oude man of vrouw die ik verzorg; als ik zou denken aan de miljoenen en miljoenen die mijn hulp nodig hebben, zou ik niets kunnen doen.’

Het lijkt mij dat ieder mens in zichzelf de kracht heeft om te doen wat nodig is: in stilte en onopgemerkt de leiding van zijn hoger zelf te volgen. Maar we moeten in deze oefening volharden; bovenal moeten we een onvoorwaardelijk vertrouwen stellen in de kracht van ons innerlijke licht om ons leven te verlichten. Als ieder van ons standvastig de leiding ervan volgt, zullen we na verloop van tijd een belichaming van mededogen, begrip, kennis, en hulpvaardigheid worden – en toch zullen we paradoxaal genoeg de grootst denkbare zegen hebben bereikt, we zullen als ‘niets in de ogen van de wereld’ zijn geworden. Op deze manier zullen we de lichtimpulsen die in aantal en kracht toenemen, versterken, en dienovereenkomstig zullen we hen die onophoudelijk werken voor alle landen en voor de ongeborenen en die zelfs nu de weg gereedmaken voor de geboorte van een stralender tijdperk, aanmoedigen bij hun meedogende werk.

Noten

  1. Vgl. 2 Timotheus 3:1-5 en 2 Petrus 3:3-13.
  2. Vgl. De maskers van Odin, Elsa-Brita Titchenell, ‘Völuspá’ (De profetie van de Sibille), blz. 113-29.
  3. Hermetica, Eng. vert. Walter Scott, 1:344-7, ‘Asclepius – III’, §26a.
  4. The Vishnu Purana, Eng. vert. H.H. Wilson, 4:224-9, boek 4, hfst. 24.
  5. De mahatma brieven, brief 14, blz. 96.
  6. Vgl. G. de Purucker, Bron van het occultisme, blz. 766-73.
  7. William Law, The Spirit of Prayer: or The Soul Rising out of the Vanity of Time, into the Riches of Eternity, Prayer 2.1-32; vgl. Aldous Huxley, The Perennial Philosophy, blz. 243.

Duizend lichten aansteken, blz. 178-94

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag