Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

16. De dagelijkse inwijding

Ieder volk heeft de heilige opdracht van het goddelijke in het diepst van zijn hart gedragen. Is het niet vreemd dat hoewel we dit wonderbaarlijke erfgoed in ons dragen, we ons soms toch ‘van de goden verlaten’ voelen, alsof de schakel die ons met onze goddelijke bron verbindt is verzwakt en we niet langer ervan op aan kunnen? Wij zijn niet de eerste beschaving die het gevoel heeft het spoor bijster te zijn geraakt en die in verwarring verkeert, en ook zullen we niet de laatste zijn, maar dit betekent niet dat er geen remedie is. Hulp is altijd binnen ons bereik geweest: we kunnen ons hele wezen verbinden met de opbouwende energieën van het universum, en weigeren bij gebrek aan beter – en zeker nooit met opzet – de vernietigende krachten te versterken die altijd op de loer liggen om een aanval op onze besluiteloze ziel te doen. Toch moeten we daarin volharden, want als we de keuze eenmaal maken zullen alle ‘duivels’ uit de onderwereld van onze natuur schijnbaar op ons worden losgelaten om de zuiverheid van ons besluit op de proef te stellen. Hoe serieuzer we zijn, hoe subtieler en hardnekkiger de weerstand – en deze wordt niet door anderen teweeggebracht maar door ons eigen hoger zelf.

Hier is niets geheimzinnigs aan. Waarschijnlijk heeft iedereen wel eens ervaren dat wanneer we besluiten onze denkgewoonten te veranderen, alles en iedereen tegen ons lijkt samen te zweren. Dit is onvermijdelijk, want de intensiteit van onze aspiratie daagt de goden uit die ‘jaloers’ zijn op ons mensen die zich onvoorbereid in hun domein wagen. Alleen zij die zichzelf al bijna tot het goddelijke hebben verheven mogen daar binnengaan. En omdat de goden in diepste zin onszelf zijn, kan het gebeuren dat de reactie op onze opdringerige eisen een lawine van onuitgewerkt karma uit vroegere levens losmaakt. Dit kan voor het persoonlijke zelf schokkend zijn, maar niet voor dat deel van ons dat innerlijk weet dat we ernaar hebben verlangd tot de grens van ons uithoudingsvermogen op de proef te worden gesteld.

William Q. Judge gebruikt de cryptische uitdrukking ‘karmische stamina’ in verband met aspiranten die zich op een bepaald moment misschien in ‘een psychische werveling, of een draaikolk van occultisme’ bevinden waar ook anderen in getrokken kunnen worden, en waar de ‘zaden van het goede of het kwade rijpen vol van activiteit’.1 Het resultaat zal niet alleen afhangen van onze wilsbestendigheid en de mate waarin onze beweegreden onzelfzuchtig is, maar ook van onze reserve aan moreel en spiritueel uithoudingsvermogen, ons ingebouwde weerstandsvermogen. Het woord stamina – van het Latijn voor ‘schering, draad, vezel’, is hier van toepassing, want de schering van in de lengte gespannen draden is gewoonlijk steviger ineengedraaid dan het inslaggaren, omdat ze de ondergrond vormt waarop draden overdwars worden geweven. De dagelijkse ontmoetingen en interacties met anderen en de invloed van de gebeurtenissen die we meemaken zijn alle karma: de schering vertegenwoordigt het uitstromen van ervaringen uit het verleden, terwijl onze reacties, die we zelf kiezen, de inslag is die wordt geleid door de schietspoel van de ziel wanneer we ons heden en onze toekomst weven op de schering van het verleden.

Het leven bestaat niet uitsluitend uit ontberingen en beproevingen. Onze innerlijke god mag dan een strenge leermeester zijn, maar hij is oneindig rechtvaardig en daarom oneindig meedogend. Natuurlijk zal de kracht van aspiratie elk zaad van disharmonie dat we hebben gezaaid tot ontkieming brengen, maar ze wekt evenzeer de zaden van karakteradel tot leven, zodat we innerlijk worden gesteund en aangemoedigd. Ze kan werkelijk een zee van licht op ons pad doen schijnen. Zo’n besluit vindt weerklank in ons allerdiepste zelf, en terwijl we leven na leven terugkeren, leidt het ons steeds verder, om de opdracht opnieuw te aanvaarden. Iedere dag, ieder jaar, ieder leven bezielen we het oude besluit met nieuwe energie. Katherine Tingley spreekt heel mooi hierover in haar Theosofie: het pad van de mysticus:

Een gelofte is een daad die als een ster hoog oprijst boven de gewone handelingen van het leven. Ze is een bewijs ervan dat de uiterlijke mens op dat ogenblik zijn eenheid beseft met de innerlijke mens, inziet wat het doel is van zijn bestaan, . . .

Op dat moment ziet men het stralende pad van licht met klare blik, de discipel is herboren, het oude leven laat hij achter zich en hij slaat een nieuwe weg in. Even voelt hij de aanraking van een hand die hem leidt en die steeds vanuit zijn binnenkamer naar hem is uitgestrekt. Een ogenblik vangt zijn oor de harmonieën van de ziel op.

Dit alles en nog meer is de ervaring van hen die deze gelofte met hun hele hart afleggen, en als zij deze telkens hernieuwen, en ook hun pogingen voortdurend hernieuwen, komen de harmonieën steeds en steeds weer, en zal het helder verlichte pad opnieuw worden gezien.

. . . Iedere poging bereidt de weg voor de volgende, en het duurt niet lang of één enkel moment van stilte zal de kracht van de ziel opwekken om de leerling te helpen. blz. 56-7

Zo’n gelofte is een kloppen op de deur van ons hoger zelf. Als het kloppen oprecht is, kunnen de verlichting en kracht die in ons stromen een transformerende invloed worden die ons kan helpen intuïtief de bedoeling die ons hoger zelf met ons gewone zelf heeft te herkennen. Wanneer het motief om de mensheid te dienen door de wil wordt versterkt, wordt ons leven in handen genomen door ons hoger zelf, en we merken dat we in situaties worden geleid die ons tot in onze kern op de proef stellen, zodat we de innerlijke waarde en diepte van onze aspiratie kunnen bewijzen, niet om onszelf te bevoordelen, maar opdat we licht en inspiratie aan anderen kunnen brengen.

Het hoger zelf is onze werkelijke leraar, onze innerlijke boeddha. Dit is een aloude waarheid: ze legt de verantwoordelijkheid voor groei, voor innerlijke vooruitgang regelrecht bij onszelf. We hebben ons geknoei aan niemand anders dan onszelf te wijten, er is niemand op wie we onze last kunnen afwentelen. Wij zijn het die onszelf wakker maken, wij zijn onze eigen verlosser, want wij zijn de stappen die we moeten zetten op onze reis en de waarheid waarnaar we zo verlangen. Toch voelen maar weinigen onder ons zich voldoende toegerust om aan de eisen van onze dharma te voldoen, of om de zelfdiscipline op te brengen om met gelijkmoedigheid de invloed van ons dagelijkse karma te ondergaan. Vertrouwen is de sleutel: vertrouwen hebben in karma betekent vertrouwen hebben in onszelf en erop vertrouwen dat we over de innerlijke middelen beschikken om te reageren op wat ons ook overkomt. Wanneer we eenmaal de keuze hebben gemaakt om zorgvuldig te leven, is er geen weg terug. Er wordt echter niet van ons verlangd dat we meer dan één stap tegelijk nemen; dit is onze bescherming, want door de uitdagingen van het leven een voor een tegemoet te treden verzamelen we voor elke dag voldoende kracht en wijsheid.

Als we eenmaal het feit begrijpen dat wij het pad zijn dat vóór ons ligt, zullen we nooit meer die schrijnende eenzaamheid van de wanhoop kennen, want we zullen, hoe vluchtig dan ook, in contact zijn gekomen met onze lichtbron. Als perioden van moedeloosheid zich weer zouden voordoen, hoeven die ons niet sterk in hun greep te krijgen, want een deel van ons blijft, omdat het zich in het gezelschap van het hoger zelf heeft begeven, in verbinding met de grotere broederschap van de geest waarmee iedere aspirant op het pad in contact komt. Naargelang we onze boeddhanatuur toestaan ons gewone zelf te verlichten, zal het Tathagata-licht, de Christos-zon, ons wezen en het pad dat zich vóór ons uitstrekt verlichten. Omdat we één mensheid zijn, zal het verlichte pad van één enkel individu het pad voor alle anderen evenzeer helderder maken.

Het is waar dat niemand altijd op de top van zijn kunnen kan leven. We zijn verplicht naar de valleien van de dagelijkse ervaring terug te keren waar we nog lessen hebben te leren. Maar het panorama dat we vanaf de top hebben gezien, hoe kort het misschien ook duurde, is ons houvast. Er is moed voor nodig om ons hoger zelf toe te staan ons in die omstandigheden te brengen die oude karmische oorzaken zullen doen rijpen waarvan we de gevolgen voor onszelf en anderen nu moeten ondergaan. Maar, als ze zijn verwerkt, zijn ze ook afgehandeld. Als zo nu en dan alles lijkt tegen te zitten, en iedere poging die we doen tegenstand oproept, is dit te verwachten.

De keuze die we hebben gemaakt om de weg van mededogen te volgen houdt juist door haar aard en doel een opwaarts gericht streven in. Het is niet eenvoudig om tegen de stroom in te gaan; het vraagt moed om jaar in jaar uit een koers te varen die, zelfs al weten we in ons diepste wezen dat dit het ware pad voor ons is, soms recht tegen ons persoonlijke zelf lijkt in te gaan. Wanneer we hierover nadenken, worden we echter verwarmd en gesterkt door een innerlijke bevestiging dat we ons geen grootsere gelegenheid hadden kunnen wensen. Dat karma, in hoe geringe mate ook, de ziel toestaat de meedogende orde van het universum te helpen, is een zegen waarnaar zij gedurende vele levens in stilte heeft verlangd.

We leren al snel dat iedere aspiratie door zelfdiscipline kracht moet worden bijgezet. Tegenwoordig spannen mensen hun ziel tot het uiterste in en verlangen ernaar boven hun gewone kleine zelf uit te stijgen en vangen een glimp op van een visioen van wat zich daarachter en daarbinnen bevindt. Velen van ons zijn echter zo vervuld van hun eigen ideeën van waar het in het leven om gaat dat we lijken op de student die op zoek naar kennis naar een zenmonnik toeging. ‘Leer me, roshi, wat zen is.’ De zenmeester nodigde hem uit voor de thee. Hij begon thee in een kom te schenken, en schonk en schonk en schonk totdat de student zich niet langer kon beheersen en bijna schreeuwde: ‘Maar de kom is vol. Ziet u dat niet?’ De roshi zei kalm: ‘Zo is het ook met je geest. Je bent zo vervuld van je eigen ideeën en opvattingen dat er geen plaats meer is voor zelfs maar één druppel wijsheid. Maak jezelf leeg, verwijder al je vooropgezette meningen, verwijder alle ongepaste gedachten en gevoelens uit je hart en je ziel, en een overvloed van kennis zal je ten deel vallen.’

Ieder van ons weet wat onszelf onwaardig is. Het is een soort zuivering om ernaar te streven de ongetemde neigingen in ons karakter te verzachten, een loutering die we iedere dag kunnen ondergaan. Dit bedoelde Paulus toen hij tegen de Corinthiërs zei, ‘ik sterf elke dag’ (I 15:31) – hij streefde ernaar elke dag innerlijk ‘herboren’ te worden. Dit is de ‘dagelijkse inwijding’ waar W.Q. Judge het over had – het leven zelf, met zijn vele vreugden en zorgen. Beide houden verzoekingen en beproevingen in, waarbij de zogenaamd gelukkige omstandigheden vaak moeilijker zijn te hanteren dan de dagelijkse frustraties en teleurstellingen. Door de voortdurende eis die aan ons wordt gesteld om te kiezen tussen het grotere en het mindere, het zelfloze en het op het zelf gerichte, komen we tegenover onszelf te staan.

Het is een kwestie van terugkeren tot de grondbeginselen: we beginnen van binnenuit, vanuit ons diepste zelf. Wat is werkelijk ons motief? We hebben de neiging inwijding te beschouwen als iets dat ver afstaat van de dagelijkse gebeurtenissen, maar iedere keer wanneer we een zwakheid overwinnen, iedere keer dat we de moed hebben onszelf te zien zoals we zijn, wordt ons lagere zelf door ons hoger zelf getest; we stellen de kracht van ons karakter op de proef. ‘Vuur beproeft goud, sterke zielen worden door tegenslagen op de proef gesteld’ schreef de Romeinse staatsman en filosoof Seneca2 in de eerste eeuw van onze jaartelling. Elke vorm van intens lijden, vooral wanneer we dat zelf hebben veroorzaakt – door zwakte van de wil, emotionele onevenwichtigheid, of door gevangen te zijn in een draaikolk van gedachten van een niveau dat onder onze individuele innerlijke maatstaven ligt – kan een inwijdingservaring worden. Het woord initiatie betekent een ‘begin’, het bewust beginnen aan een nieuwe bladzijde in ons Levensboek. Wanneer we zijn doorgedrongen in de duisternis van onze individuele hel en eruit zijn getreden in het licht van ons stralende zelf, in staat om aan de eisen daarvan te voldoen, is dit een soort inwijding.

Wanneer we innerlijk een bepaalde positie innemen, zijn we vooraf gewapend tegen alles wat op ons pad komt; als we dat niet doen, zijn we onvoorbereid om op verantwoorde wijze te handelen als we met werkelijk ernstige uitdagingen worden geconfronteerd. Om het wiel als metafoor te gebruiken: door in gedachte en streven zo dicht mogelijk bij de naaf van ons wezen te leven, zal het draaiende wiel van karma ons niet verpletteren; maar als ons leven zich op de rand of omtrek van ons wezen afspeelt, lopen we het risico onder het karmische wiel te worden vermorzeld. Dit kan gebeuren en gebeurt in feite vaker dan nodig is; en het is wreed om daarvan getuige te zijn – en om het te ervaren. Niettemin leren we lessen van nederigheid en mededogen die van onschatbare waarde zijn: niet alleen leveren deze een immens voordeel op, maar hopelijk worden we door dit alles gevoelig genoeg om anderen te helpen inzien dat als zij langs de spaak van hun wezen opstijgen naar hun eigen naaf, zij leiding, kracht en een licht op hun pad zullen vinden.

Een van onze edelste kansen is aan onze medemensen het vertrouwen te geven dat, hoe zwak we misschien ook zijn of denken te zijn, ieder van ons voldoende kracht heeft om ons leven op een eerbare, bedachtzame en zelfgedisciplineerde wijze te leiden. We moeten het mogelijk maken dat ons hoger zelf de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de bestemming van ons leven. Kunnen we iemand een groter geschenk geven dan de verzekering dat hij alles in zich heeft wat nodig is om, met opgeheven hoofd, zijn karma tegemoet te treden, hoe vaak hij ook onderuitgaat? We zijn niet alleen in onze strijd. Iedereen heeft een of ander kruis te dragen, een karakterzwakheid die moet worden overwonnen; evenzo heeft iedereen zijn of haar sterke punten om op te vertrouwen. Eenvoudig gezegd: als we de standvastigheid hebben om vol te houden, hoe vaak we ook struikelen of hoe diep we ook vallen, bestaat er geen mislukking, alleen triomf.

We zijn transcendente wezens, kosmisch in vermogen, en we gebruiken menselijke voertuigen voor de groei en uitbreiding van ons bewustzijn. Iedere man, iedere vrouw en ieder kind is hier op aarde als gevolg van eonen van ervaring, en ieder van ons komt in dit leven op aarde als een oude ziel met een goddelijk doel. Er is geen enkele ervaring of plicht die niet kan worden bekeken met de ogen van ons kosmische zelf. Dit plaatst onze ervaring hier op aarde in een totaal nieuw perspectief. Voortaan weten we dat we, wat de omstandigheden ook zijn, ons nooit door karma hoeven te laten ontmoedigen omdat het langetermijnperspectief van vele levens ons overtuigend eraan herinnert dat de hulpbronnen waaruit we kunnen putten onbeperkt zijn.

De natuur vraagt het uiterste van haar kinderen om al hun potentiële vermogens tot bloei te brengen. Ieder moment, dag in dag uit, dragen wij mensen met onze wonderbaarlijke mentale en intuïtieve vermogens bij aan hetzij het welzijn óf het onheil van de mensheid, en door zo te handelen laten we onze indruk achter op de noumenale of oorzakelijke gebieden. Natuurlijk zou niemand van zichzelf of van een ander volmaaktheid moeten verwachten. Ons doel is niet om zelfvolmaking te bereiken; het gaat veeleer erom te trachten het leven van dienstbaarheid na te volgen van hen die telkens weer naar voren treden als lichtbrengers die ons opnieuw de oude wijsheidsleringen brengen. Wat onze rol ook is – arbeider, huisvrouw, of iemand met een leidinggevende functie – wanneer we het beste van onszelf geven om onze bijzondere dharma te vervullen voor de vooruitgang van het geheel, komen onze zwakke punten op de tweede plaats. We moeten ze nog steeds aanpakken, maar er is geen reden er buitensporig veel aandacht aan te besteden.

Wij en de hele mensheid dienen ons bewustzijn te verheffen boven dat wat ontbinding en afbraak van het creatieve en constructieve deel van onze natuur teweegbrengt. De meest effectieve manier om te groeien is onszelf te vergeten terwijl we bezig zijn met onze verantwoordelijkheden. Dit klinkt nogal gewoon, en toch werkt het, want als we helemaal opgaan in het aandacht schenken aan de vóór ons liggende taak, zetten we zolang we daarmee bezig zijn onze zorgen automatisch opzij. Als we weer bij onze zorgen terugkomen, blijkt vaak tot onze verrassing dat we een helderder kijk hebben op de benadering van het probleem.

In het oude India drong Patañjali in zijn Yoga Sutra’s aan op beheersing van het denken en de myriaden gedachten en beelden die, of we het willen of niet, door ons bewustzijn trekken: als we de vloeistof van onze geest in een vat schenken, neemt de geest die vorm aan, waarmee hij aangeeft dat we moeten opletten waar we onze aandacht op richten. Een soortgelijke gedachte wordt toegeschreven aan een andere wijze uit het oude India, Yaska: yadyad rupam kamayate devata, tattad rupam devata bhavati, ‘Naar welk lichaam (of vorm) een goddelijk wezen ook verlangt, juist dat lichaam (of die vorm) wordt het goddelijke wezen.’3 Onvermijdelijk zal ons bewustzijn in het vat van die gedachte of emotie vloeien waarmee we de grootste affiniteit hebben. Om onze huidige normen aan te passen en uit te breiden, moeten we de bestaande vaten aanpassen en vergroten, of eruit breken. Dit vraagt moed en wilskracht. Naarmate we onszelf openstellen voor het innerlijke licht, stroomt dat licht door ons heen. Zoals iedereen op zijn of haar eigen manier een lichtdrager is, zo brengt iedereen bij wie de vlam van broederschap in zijn of haar hart brandt hoop en moed aan deze wereld.

Als we boven het hersenverstand uitstijgen naar het hart van degenen met wie we van mening verschillen, treedt er bij beide partijen een uitwisseling van gevoelens en standpunten op, en het duurt niet lang of we kunnen zelfs de meest lastige situatie oplossen. Zo gaat het in onze gewone omgang met onze familie of op ons werk: als we spontaan een beroep doen op de grootsheid van de ander vanuit de grootsheid van onszelf, zijn we van nature helderziend en herkennen we elkaars innerlijke behoeften. Deze werkwijze houdt schoonheid en magie in, want we worden geholpen door de natuur zelf. Zoals Katherine Tingley ons herinnert:

Onze kracht ligt in een positieve houding; in een voortdurend gevoel van vreugde in ons hart; in een aanhoudende meditatie over alle grootse gedachten die zich voordoen tot we ze begrijpen en ons eigen hebben gemaakt; in een meditatie in onze verbeelding over het toekomstige leven van de mensheid en de grootsheid daarvan; in het zich bezighouden met de broederschapsgedachte.
Theosofie: het pad van de mysticus, blz. 22

Deze rondzwevende grootse ideeën die voortdurend in en door het denkbewustzijn van de mensheid circuleren zijn de bron van onze ingeboren wijsheid. We hoeven ze alleen maar terug te winnen, ons deze ingeboren wijsheid te herinneren, en ze zullen onze bron van inspiratie zijn.

Ieder mens heeft volledig recht op zijn eigen wijze van voelen en denken, op zijn eigen eigenaardigheden. We moeten elkaars innerlijke kwaliteit evenzeer respecteren als dat we willen dat de onze wordt gerespecteerd. De meest duurzame bijdrage die we kunnen leveren om tot de erkenning te komen van de waardigheid van ieder mens is ongetwijfeld door in stilte in onze eigen ziel te beginnen. Iedere persoon die werkelijk voelt dat ieder ander individu niet alleen zijn broeder is, maar werkelijk hemzelf, voegt zijn aandeel aan spirituele kracht toe aan de morele invloed van het broederschapsideaal. We zijn niet gescheiden – we zijn één levensgolf, één menselijke familie.

Hoe en waar moeten we beginnen? Ieder van ons heeft verantwoordelijkheden, thuis en op zijn werk. Deze gaan voor: we zijn onze familie alles schuldig wat we aan liefde, toewijding, intelligentie en steun kunnen geven. We accepteren iedere dag en vertrouwen erop dat we het karma ervan voldoende duidelijk kunnen lezen om op de juiste wijze verder te gaan. Alles begint als een zaad. Maar het wonder is dat in het zaad het patroon van de boom al aanwezig is. Iedere groeifase heeft zijn blauwdruk in de zaadessentie, in de onzichtbare ruimte (akasa) in het hart, die zowel in de kern van een ster als in die van een atoom verblijft.4 We moeten ieder moment ten volle leven en iedere persoon en elke kleine situatie de heelheid van ons hart en ons denken schenken zodat alleen de zuiverste en meest waarachtige kwaliteit van karma tot uiting zal komen. Alleen dan kunnen we reageren op de innerlijke roep van elk individu of iedere gebeurtenis. Zo vermijdt men niet alleen spijt of het gevoel een ander door onoplettendheid of onnadenkendheid te hebben teleurgesteld, maar er zou uitsluitend een constructieve, bezielende energie stromen tussen ons en degenen met wie we omgaan. Als we het werkelijke bestaan van gedachten en hun circulatie in het astrale licht in gedachte houden, en als ieder van ons op gewetensvolle wijze zijn hele hart zou geven aan ieder moment van iedere dag en vasthoudt aan het ideaal van dienstbaarheid, zou het geestelijke en mentale bewustzijn van de mensheid door licht worden beroerd.

We zijn deel van een geestelijke onderneming die veel omvangrijker is dan ons eindige denkvermogen kan bevatten – we zijn deelgenoten in de buitenste hof, maar niettemin deelgenoten in een broederschap uit het centrum waarvan vergeestelijkende magnetismen stromen die onze planeet en haar mensheden op koers houden – voor zover het karma van de wereld dat toestaat. Het is oneindig inspirerend erover na te denken dat iedere aspirant deel is van een onafgebroken stroom van strijders, waarvan ieder het voor degene die volgt mogelijk maakt de hoop en energie te verkrijgen om die spirituele verworvenheden tot stand te brengen die de geschikte tijd en omstandigheden afwachten om tot rijping te komen. Ze geven de toorts van moed, volharding en toewijding door: ieder is op zichzelf van minuscule waarde, en toch een gouden schakel in de buddhische keten van mededogen en liefde die ze samen vormen en waarvan het meest innerlijke bereik voorbij de zon en de sterren ligt.

Noten

  1. Brieven die me hebben geholpen, blz. 22-3.
  2. Moral Essays, ‘On Providence’, 5, 9.
  3. G. de Purucker, De esoterische traditie, blz. 397.
  4. Vgl. Chandogya Upanishad, viii, 1, 3.

Duizend lichten aansteken, blz. 195-208

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag