Citaat: Walt Whitman
Ik hoorde waarover de praatjesmakers praten, gepraat over begin en einde;
Maar ik praat niet over begin en einde.
Er was nooit méér sprake van een begin dan nu,
Nooit méér sprake van jeugdigheid of ouderdom dan nu,
En er zal nooit méér volmaaktheid zijn dan nu,
En ook nooit méér hemel of hel dan nu. . . .
De klok geeft het moment aan – maar wat geeft de eeuwigheid aan?
We hebben tot nu toe biljoenen winters en zomers doorgemaakt;
Er zijn er nog biljoenen te gaan, en daarna nog eens biljoenen.
Geboorten hebben ons innerlijke rijkdom en variatie geschonken,
En andere geboorten zullen ons innerlijke rijkdom en variatie schenken.
Ik vind de ene niet belangrijker en de andere onbelangrijker;
Dat wat zijn plaats en tijd inneemt is de gelijke van al het andere.
Verblindend en ontzagwekkend snel zou de zonsopkomst me doden,
Als ik niet nu en altijd een zonsopkomst uit mezelf zou kunnen zenden.
Wij klimmen ook op, even verblindend en ontzagwekkend als de zon;
Wij hebben onszelf gevonden, o mijn ziel, in de kalmte en koelte van de dageraad.
Vóór zonsopkomst beklom ik vandaag een heuvel, en keek naar de dichtbevolkte sterrenhemel,
En ik zei tegen mijn geest, Wanneer we de ontvouwers van zulke banen worden, en het plezier en de kennis van alles daarin, zullen we dan vervuld en tevreden zijn?
En mijn geest zei, Nee, we komen slechts op dat niveau om door te reizen en nog verder te gaan.
– Walt Whitman