Boekbespreking
Gerald J. Schueler
Het universum in een enkel atoom: Waar wetenschap en spiritualiteit elkaar raken, de Dalai Lama, Servire, 2006; isbn 9789021584041, 191 blz, paperback.
Dit nieuwe boek is een goudmijn van modern wetenschappelijk inzicht gecombineerd met de oude leringen van het boeddhisme. De dalai lama spreekt erin over de wetenschappelijke methode die in boeddhistische meditatie als volgt wordt toegepast:
De contemplatieve methode zoals die door het boeddhisme is ontwikkeld maakt op empirische wijze gebruik van introspectie, gestoeld op een strenge technische training en het grondig toetsen van de betrouwbaarheid van de ervaring. Willen subjectieve meditatie-ervaringen geldigheid bezitten, dan moeten ze te verifiëren zijn zowel door middel van herhaling door dezelfde beoefenaar als door middel van herhaling door anderen, die met dezelfde meditatietechniek dezelfde bewustzijnsstaat bereiken. Dergelijke bewustzijnsstaten kunnen, mits op die manier geverifieerd, in elk geval voor wat betreft de mens, geacht worden algemene geldigheid te bezitten.
Het boeddhistische inzicht in de geest stoelt voornamelijk op empirische observaties, die berusten op het verschijnsel ‘ervaring’, zoals contemplatieve meditatietechnieken. Op die manier ontwerpt men werkmodellen van de geest en zijn verschillende aspecten en onderwerpt ze daarna aan langdurige kritische en filosofische analyse en empirische toetsing door middel van zowel meditatie als aandachtige observatie. Willen we weten hoe ons waarnemen in zijn werk gaat, dan moeten we onze geest trainen in aandacht en leren hoe de mentale processen zich van moment tot moment voltrekken. Dit is een empirisch proces dat resulteert in kennis uit de eerste hand over een bepaald aspect van de werking van de geest. Die kennis kunnen we gebruiken om de uitwerking van emoties als angst of wrok terug te dringen – daar zijn mensen die mediteren en die op zoek zijn naar het overwinnen van mentale kwellingen inderdaad op uit – maar waar het mij hier om gaat is dat dit ons een empirische methode, een subjectieve methode van de eerste persoon, met betrekking tot de geest aanreikt. – blz. 123
Dus moet alle meditatieve ervaring worden gecontroleerd en bevestigd op juistheid en betrouwbaarheid. Rechtstreekse ervaringen worden gerapporteerd, vergeleken en geanalyseerd, en vervolgens worden er werkmodellen gecreëerd. Die modellen worden dan aan een analyse onderworpen waarbij men let op zowel logica als voorspelbaarheid. In de boeddhistische sutra’s wordt het menselijke bewustzijn vergeleken met een doos met daarin zes apen: vijf apen kijken door gaten in de doos naar buiten terwijl de zesde binnenin staat. De meeste mensen zijn geneigd te denken dat ons bewustzijn een eenheid vormt, dat er in de doos maar één aap is. Maar de Boeddha leerde dat hoewel ons denken collectief opzichzelfstaand functioneert, we feitelijk zes afzonderlijke bewustzijnen hebben, één voor ieder van de vijf zintuigen en één mentaal bewustzijn (de zesde aap) om de zintuiglijke gegevens die worden geproduceerd te interpreteren. De ‘zes apen in een doos’ is een werkmodel dat voor allerlei boeddhistische meditatiebeoefenaars gedurende al die eeuwen heeft standgehouden.
De doos met de zes apen dient ook als model om te begrijpen hoe we dingen kunnen weten, hoe al onze kennis wordt verworven en wat onze beperkingen zijn in verband met alle wetenschappelijke kennis. Die maakt het ons mogelijk de waarnemer, ons zelf, te scheiden van wat wordt waargenomen, de ons omringende omgeving die door middel van onze zintuiglijke bewustzijnen wordt waargenomen. Volgens de Boeddha heeft ieder zintuigorgaan zijn eigen afzonderlijke bewustzijn dat gegevens verzamelt vanuit dat zintuigorgaan en deze gegevens doorgeeft aan het zelf, de interpretator. We kunnen inzicht krijgen in hoe we dingen kennen door het getuigenis van onze vijf zintuig-apen te beschouwen als ervaringskennis en de interpretaties van de zesde aap als verstandelijke kennis. Op die manier worden deze twee hoofdvormen van kennis gedefinieerd en verbonden: ervaringskennis wordt verkregen door middel van zintuigorganen via rechtstreekse ervaring, en verstandelijke kennis wordt verkregen door middel van verschillende interpretatieprocessen. Zo kan alle menselijke ervaring worden herleid tot rechtstreekse waarnemingen en de interpretatie daarvan.
Vooral opmerkelijk is de uitspraak van de auteur dat we moeten ‘leren hoe de mentale processen zich van moment tot moment voltrekken’. Wanneer we onze alertheid of volle aandacht richten op het huidige moment en het verleden en de toekomst helemaal negeren, ervaren we het tijdloze omdat tijd zelf niets meer is dan het verschijnen van een stroom van zulke momenten in één richting. Gebeurtenissen waaraan een tijdstip wordt toegekend komen tot stand wanneer de aandacht van het bewustzijn voor het moment van nu iets verslapt en wordt toegestaan zich te richten op een reeks van zulke tijdloze momenten. Ons eigen bewustzijn schept dus tijd door zich veeleer te concentreren op een reeks tijdloze momenten dan op één ervan in het bijzonder. Men zou kunnen denken dat iedereen zich op die manier kan concentreren door meditatieve contemplatie en introspectie, maar dat is niet het geval zoals de dalai lama terecht naar voren brengt:
Wat er gebeurt tijdens meditatieve contemplatie in een traditie als het boeddhisme en wat er gebeurt bij introspectie in de gewone zin van het woord zijn twee totaal verschillende dingen. Binnen het boeddhisme doet men aan introspectie terwijl men daarbij de gevaren van extreem subjectivisme als fantasieën en hersenschimmen scherp in de gaten houdt en tevens veel zorg besteedt aan het aankweken van een gedisciplineerde geest. Net zoals een goede telescoop van cruciaal belang is voor het bestuderen van hemelverschijnselen, is het verfijnen van de aandacht, in termen van het verhogen van evenwichtigheid en levendigheid, van cruciaal belang voor het adequaat toepassen van nauwkeurige introspectie. Contemplatieve introspectie kent net als de wetenschap een reeks protocollen en procedures die moeten worden toegepast. Iemand die niets weet van wetenschap zou in een laboratorium niet weten waarnaar hij moest kijken en zou het niet eens zien als er iets gevonden werd. Op dezelfde manier is het voor een niet-getrainde geest onmogelijk zich door middel van introspectie te concentreren op een gekozen object en lukt het hem niet de optredende geestesprocessen te herkennen. Een gedisciplineerde geest weet, net als een deskundig wetenschapper, waar hij naar moet kijken en bezit het vermogen om ontdekkingen als zodanig te herkennen. – blz. 124-5
Gewone introspectie is dus niet genoeg. Iedereen kan wel zeggen dat het enige wat we hoeven te doen is onze aandacht concentreren op het moment van nu om het tijdloze te ervaren, en dan deze concentratie een beetje te verslappen om het tijd-aspect te ervaren, maar zulke methoden zijn niet zo gemakkelijk correct uit te voeren als dat het op het eerste gezicht misschien lijkt. De meeste mensen zouden waarschijnlijk niet in staat zijn om dit concentreren te doen, en ze zouden waarschijnlijk ook niet de twee toestanden als zodanig herkennen. Maar voor hen die getraind zijn in meditatietechnieken zullen deze eenvoudige en ongecompliceerde methoden de zes apen in de doos onthullen en Boeddha’s model van het menselijke bewustzijn bevestigen.
We kunnen de zesde aap van Boeddha in verband brengen met het manas, het beginsel van het denken in de hedendaagse theosofie. Het is manas dat de waarnemingen van de fysieke zintuigen registreert en interpreteert, en de voor manas beschikbare interpretatieprocessen zijn inderdaad talrijk. Psychologisch gezien is het voornaamste doel van manas om zintuiglijke gegevens te interpreteren en de betekenis ervan te ontdekken. De tegenwoordige psychologie heeft aangetoond dat indien het leven als niet zinvol wordt ervaren de ziel de neiging heeft zich uit het leven terug te trekken, waardoor het lichaam in verval raakt tot de dood intreedt. Zij die hun leven zinvol vinden, leven statistisch gezien langer dan zij die dat niet vinden. De taak van de zesde aap is dus erg belangrijk voor ons omdat het zijn taak is een wereldbeschouwing te formuleren die zoveel mogelijk een logische verklaring geeft van ons leven en waarom we hier zijn, en dit maakt het voor ons betekenisvol.
We kunnen dit boeddhistische model uitbreiden door bestaansgebieden mee te tellen die voorbij het fysieke liggen en de aloude grondregel ‘zo boven, zo beneden’ gebruiken in de betekenis dat de lagere gebieden opeenvolgende zelfexpressies zijn van de hogere. Zoals op het fysieke gebied opgedane kennis kan worden verdeeld in ervarings- en verstandelijke kennis, zo geldt dat ook voor alle andere gebieden. Deze uitbreiding van ons werkmodel stelt ons in staat te voorspellen dat we op elk gebied een subtiel lichaam kunnen hebben met zintuigorganen die geschikt zijn voor de substanties op die gebieden. Op dezelfde manier dat manas gegevens interpreteert van de zintuigorganen van het fysieke lichaam, zou het zintuiglijke gegevens van onze subtiele lichamen kunnen interpreteren. Voor elk gebied en lichaam biedt ons werkmodel de mogelijkheid dat we een zelf hebben dat waarnemingen doet en een zelf dat die waarnemingen interpreteert, en dat die twee functies gescheiden en apart blijven. De dualiteit van waarnemer en waargenomene, samen met de twee functies van het doen van waarnemingen en het maken van interpretaties, strekt zich dus uit over de verschillende gemanifesteerde kosmische gebieden, helemaal tot aan de niet-duale ervaringen in die gebieden waarover we kunnen spreken als het Zijnde, waar zo’n onderscheid niet meer van toepassing is.
Andere artikelen over boeddhisme
Andere artikelen over wetenschap