Theosophical University Press Agency

Het wereldrijk mens

Walter J. Baylis

Wat bestaat er een groot verschil tussen ons onmetelijke bewustzijn en de scherp begrensde lijnen van de persoonlijkheid die we anderen tonen! Mensen zijn als uitgestrekte wereldrijken die elkaar slechts aan hun grenzen raken; zoals dat bij landen is laten ze aan hun medemensen vaak hun meest hoekige kanten zien, waardoor ze, zoals dat heet, grensmoeilijkheden en conflicten veroorzaken. We denken misschien: wat is Jan toch een eigenaardige, ruzieachtige figuur, en zouden wensen dat hij anders was. Maar wat je ziet is niet Jan. Het is alleen dat aspect of die kant die hij je toont; en het beeld van hem dat je krijgt hangt evenveel af van jezelf als van Jan. Wat je van hem ziet of weet is maar het kleinst mogelijke deel van zijn totaliteit. Achter het aspect dat naar jou is gekeerd ligt een uitgestrekt continent van gevoelens, aspiraties, en gedachten; en daaronder diepe lagen van halfbewuste gevoelens, waarvan Jan zelf de meeste misschien niet kent.

Het doet ons denken aan de beroemde passage uit Shakespeare’s Hendrik de VIde. De Gravin van Auvergne zag kans om Talbot, de machtige Britse strijder in de Franse oorlogen, te grijpen, maar hij zegt haar dat ze alleen maar de schaduw van hemzelf te pakken heeft:

U bent bedrogen, mijn wezen is niet hier;
Want wat u ziet is maar het kleinste deel,
En het minste deel van het menszijn.
Ik zeg u, madame, als het hele gestel hier zou zijn,
Dat het een zodanige ruime, verheven hoogte heeft,
Dat uw dak niet hoog genoeg zou zijn om het te bevatten.

Als we dit beseffen, zouden we minder ongeduldig moeten zijn wanneer onze pogingen om indruk te maken op onze medemensen en om ze te veranderen, mislukken. We proberen niet een of ander onbeduidend organisme te beïnvloeden, maar een wezen van onbekende omvang en met verborgen krachten. We kennen onszelf zelfs niet helemaal, en evenmin kunnen we onszelf precies zo maken als we zouden willen. Hoe kunnen we dan verwachten dat we anderen kunnen maken zoals wij ze zouden willen hebben?

In de mens is, evenals in het universum, iets oneindigs. Dat is zijn aandeel in de goddelijke natuur. Volledige harmonie onder de mensen kan alleen in de diepte en in de hooglanden van het bewustzijn worden bereikt; onenigheid komt voort uit oppervlakkig contact. Niet dat die contacten altijd onaangenaam zijn; ze kunnen heel aangenaam zijn en voeren tot een diepere en waarachtiger betrekking. Onze verschillende banden met allerlei mensen zijn nóg een bewijs van onze oneindige verscheidenheid. Verschillende punten of gebieden in onze persoonlijkheid blijken overeen te stemmen met verschillende mensen. Elke nieuwe vriendschap ontwikkelt een kant van ons wezen die anders was blijven sluimeren. Met de ene vriend kunnen we over politiek of religie van gedachten wisselen, met de andere over literatuur of wetenschap, terwijl we met een derde zo intiem kunnen zijn dat we elkaar onze meest geheime gedachten en gevoelens toevertrouwen. Elke vriend is een middel om een stukje van ons denken of een hoekje van ons hart te cultiveren. We verliezen vaak onze belangstelling voor een onderwerp als we niemand kunnen vinden met wie we erover kunnen praten. Ons actieve leven speelt zich af aan onze grens of aan de oppervlakte; maar we hebben ook nog een leven in de diepte van ons bewustzijn waar we, als in een stad van God, een veilig toevluchtsoord hebben als de zaken aan de grenzen misgaan. Emerson merkte op, ‘De ziel omringt zich met vrienden, zodat ze een ruimere zelfkennis of eenzaamheid kan vinden; en ze reist een tijdje alleen opdat ze zich boven haar gesprekken of de samenleving kan verheffen.’

Door contact en door te botsen met andere geesten wordt onze eigen natuur ons duidelijker. De filosofen vertellen ons dat het denken zich met stof verenigt om zich te kunnen verdelen, en duidelijk en goed waarneembaar te worden; precies zoals de oceaan slechts vorm aanneemt als hij het land nadert, en zijn vorm te danken heeft aan de inhammen, hoeken en spleten van de kusten die hij omspoelt. Zo is het ook gesteld met onze persoonlijkheid: die vindt zichzelf en ontdekt zijn eigen aard door omgang met anderen.

Persoonlijkheid en vriendschap zijn de twee polen van ons wezen; het is even noodzakelijk het ene aspect te ontwikkelen als het andere. De een reageert op de ander, niet om elkaar te schaden, maar om elkaar te versterken. Dat betekent dat iemand met een sterke individualiteit of een sterk karakter gewoonlijk ook sterke sociale instincten heeft. De behoefte aan vriendschap wordt niet minder hevig gevoeld door degene die over een sterke persoonlijkheid beschikt, en die een grote behoefte heeft aan vrijheid voor zijn eigen ontwikkeling. Walt Whitman, bijvoorbeeld, is een opmerkelijk voorbeeld van een temperament waarin een sterke liefde voor onafhankelijkheid en een vastbeslotenheid om zich volgens zijn eigen bijzondere weg te ontwikkelen, samengingen met een diepgaand vermogen tot vriendschap en een enthousiaste genegenheid voor de kameraden die hij had gekozen. Zijn hunkering naar vriendschap was zo hevig dat hij zelfs een levende eik beklaagde die in Louisiana stond en ‘zich afvroeg hoe die zulke heerlijke blaadjes kon voortbrengen, terwijl hij daar zo alleen stond zonder zijn vriend in de buurt’. En Thomas Carlyle benadrukte het belang van beide elementen, persoonlijkheid en vriendschap, in de volgende passage: ‘Een mens, god zij geprezen, heeft genoeg aan zichzelf; niettemin zijn tien mensen, als ze in liefde zijn verenigd, in staat te zijn en te doen, wat tienduizend enkelingen niet zouden kunnen bereiken.’


Uit het tijdschrift Sunrise mei/jun 2006

© 2006 Theosophical University Press Agency