Heilige vernietiging
Alan E. Donant
Als ik denk aan het woord heilig moet ik denken aan de eenheid die elke beschrijving te boven gaat, de oorzaakloze bron van alles. Alles is daarin geworteld en daarom is alles heilig. Hoe kunnen we dan het enorme lijden begrijpen dat door de mens en de natuur wordt veroorzaakt, en waarom voltrekt het zich?
In het algemeen wordt het woord heilig gebruikt om iets als sacraal of goddelijk te vereren of te wijden. Het woord heilig wordt vaak gebruikt voor plaatsen waar mysterieuze dingen hebben plaatsgevonden, waar mensen zich hebben opgeofferd en waar doden zijn gevallen, waaronder plaatsen uit de oudheid, slagvelden, en zelfs het terrein waar het World Trade Center heeft gestaan. Als we hierover nadenken, bestaat het leven op aarde uit mysteries, zelfopofferingen, en verlies van leven – we worden in deze wereld geboren en moeten hier sterven – en alleen al volgens deze redenering zijn de aarde en ons leven heilig.
Wat moeten we denken van rampen die zoveel ellende en leed veroorzaken? In januari na de tsunami in Azië die het leven eiste van meer dan een kwart miljoen mensen, nodigde de media religieuze leraren met verschillende geloofsovertuigingen uit om rampen vanuit het oogpunt van hun traditie te verklaren. Eén bijzonder fascinerend idee dat naar voren kwam, vindt men terug in de trimurti van de hindoes – Brahma, Vishnu en Shiva die staan voor de schepper, onderhouder en vernietiger/hernieuwer. Vormt de vernietiger/hernieuwer niet een interessant contrast? Bijvoorbeeld, het ei wordt stuk gemaakt zodat het kuiken eruit kan komen, oude ideeën worden afgebroken zodat een nieuw gedachteleven kan ontwaken. Eerst is het misschien moeilijk om te aanvaarden dat er in moeilijke, pijnlijke ervaringen iets goeds schuilt; maar het accepteren van zowel de donkere als de lichte kant van onszelf betekent dat we onze heelheid en de redenen om bescheiden te zijn erkennen.
Anderen verklaarden dat rampen, of sterfgevallen als gevolg van ziekten zoals kanker of AIDS, ‘Gods wil’ zijn. Denk eens na over het volgende uit het Oude Testament:
Ik ben de Heer, er is geen ander die het licht vormt en het donker schept, die vrede maakt en onheil schept. Ik ben het, de Heer, die al deze dingen doet. – Jesaja 45:7
Hoeveel mensen beschouwen God als de bron van het kwaad? En toch, hoe kan het anders zijn wanneer we van een oneindige god spreken? Geen god is oneindig als hij het kwaad niet omvat. Maar zou een eerbiedwaardige vader of schepper, laat staan het goddelijke, doelbewust zijn kinderen ombrengen? Misschien is het tijd om de aard van God opnieuw te beschouwen, en zelfs vraagtekens te plaatsen bij het idee van een ‘opperwezen’ in een oneindig heelal.
De gedachte over Goddelijkheid ontspringt aan de intuïtie dat bewustzijn potentieel onbegrensd is; dat er in een oneindig heelal een eindeloze hiërarchie van wezens moet zijn waarvan het bewustzijn in steeds hogere mate boven dat van ons uitgaat. Vandaar ons verlangen naar dit transcendentale bewustzijn dat we proberen te bereiken wanneer we ons tot iets groters, iets voorbij onze emotionele en persoonlijke natuur, richten. Om te benadrukken dat dit de menselijke vermogens te boven gaat, wordt goddelijk bewustzijn soms ‘niet-bewustzijn’ genoemd.
Het is misschien moeilijk om de godheid als niet-bewust te zien, waarschijnlijk omdat we niet-bewustzijn in verband brengen met onwetendheid of onbewustheid. Maar hoe kunnen we anders het stadium van een zuiver en hoog wezen beschrijven dat tot uitdrukking komt als het bestendige, allesdoordringende kosmische bewustzijn of de ‘natuurwetten’: de grondslag en achtergrond waardoor en waarin alles leeft en zich beweegt en zijn bestaan heeft? Is iemand die slaapt bewust in de zin zoals u en ik bewustzijn gewoonlijk opvatten? Is iemand tijdens een diepgaand gebed of meditatie ‘bewust’? Ze overstijgen het alledaagse bewustzijn misschien zozeer dat hun staat ons volledig te boven gaat, en in die gesteldheid zijn ze zich niet bewust van de dagelijkse gebeurtenissen om hen heen. Op dezelfde manier is het gemanifesteerde heelal – innerlijk en uiterlijk, zichtbaar en onzichtbaar – misschien een weergave van de diepe meditatie van een wezen of van wezens, van wie we de essentie zuiver Zijn kunnen noemen.
De ecologie laat zien dat alle levende wezens met elkaar samenhangen, en het beginsel van oorzaak en gevolg vormt de basis van alle wetenschappelijke redenering en bewijsvoering. Als we in de buurt van een rivieroever leven die eens in de honderd jaar wordt overstroomd, zouden we kunnen constateren dat er hier een cyclus aan het werk is en bovendien een oorzaak-en-gevolg-relatie met onze daden. Sommigen omschrijven karma als oorzaak en gevolg, maar velen hebben een indruk van karma die niet veel verschilt van de traditionele gedachten over God, in de zin dat karma zelf beloont en straft. Als de overstroming plaatsvindt kunnen we zeggen dat het ‘slecht’ karma is, en dat de getroffen mensen ook slecht moeten zijn geweest. Maar hoewel oorzaken en gevolgen heel reëel zijn, zijn de cyclussen van de natuur niet doelgericht persoonlijk of bestraffend.
De aarde als levend wezen beweegt en haar atmosfeer verandert. Alle wezens op aarde zijn aspecten van deze levende aarde en hangen daarmee en met elkaar nauw samen. Wat wij doen beïnvloedt de aarde en wat de aarde doet, beïnvloedt ons. We moeten hier niet lichtvaardig over denken, want deze gevolgen beginnen op een innerlijk gebied en bewegen zich naar buiten toe, zowel in fysieke als in metafysische zin. De spirituele component van de vergelijking is geen buitenkosmische god die de mens straft, maar veeleer de manier waarop wij omgaan met een levende, psychisch-dynamische wereld die voortdurend verandert en evolueert. Voor mij vormen bij natuurrampen alleen menselijke daden en reacties het persoonlijke doelgerichte aspect.
De mens speelt een rol in de evolutie van onze wereld die een geheel is en zowel de stof omvat als ons krachtige innerlijke leven – het heilige element. Nadat eeuwen geleden het denkvermogen ontwaakte, zijn we in de natuur tegendraads en eigenzinnig handelende wezens geworden, zowel helden als slachtoffers van onze eigen scheppende kracht – de verbeelding. We brengen onze eigen verschrikkingen en zegeningen teweeg, ofwel in ons bewustzijn óf door onze relaties met andere wezens en de levende aarde. We kunnen dit zien in een oorlog, die een zelfgewilde catastrofe is, hoewel hij in zekere zin een natuurramp is omdat de mens deel uitmaakt van de natuur, niet ervan gescheiden is, zodat alles wat we doen onderdeel van de natuur is. Bovendien is oorlog altijd een ramp voor de natuur. We besteden zelden aandacht aan het verlies van dierenlevens, de verwoesting van de omgeving, of aan de invloed die het verlies van mensenlevens op de natuur heeft; maar gedeelten van de natuur worden in veel opzichten verwoest en beschadigd, soms onherstelbaar, en misschien op veel meer niveaus dan we denken.
Als een zelfbewust deel van de aarde-natuur is de mens een krachtige dynamo van psychische, vitale en astrale krachten. We leven in harmonie of in strijd met de natuurwetten. Voorzover we niet erin slagen deze wetten te begrijpen, komen we voortdurend ermee in conflict. Op dezelfde manier waarop een aardbeving het gevolg is van de zich opbouwende druk van weerstand langs breuklijnen, of waarop bliksem het gevolg is van elektrische ladingen van de aarde en de atmosfeer die niet in balans zijn, raakt het gedachteleven van de mens (een andere soort natuurkracht) misschien dusdanig uit balans met, of verzet zich tegen, de kosmische bewustzijnstoestand en de werkende evolutiekrachten, dat er een aanpassing nodig is. Maar er schijnt altijd een stuwende kracht te zijn naar een ruimer bewustzijn. De aanpassingen die worden gemaakt door hongersnood, ziekte, veranderingen van het aardoppervlak, en zelfs oorlog, illustreren de misvatting dat mensen los van de natuur en van elkaar staan, en onderstrepen de noodzaak om onzelfzuchtig met elkaar samen te werken, met mededogen voor al het leven – basissleutels om de hogere innerlijke vermogens te doen ontwaken.
Hoe komt het dat de mens grote rampen keer op keer heeft overleefd? Hoe komt het dat de slechtste eigenschappen van de mens nooit erin zijn geslaagd de mens volledig te overweldigen? Wat weerhoudt ons ervan om door hebzucht, geweld, en onbekendheid met de natuurwetten verder in de duisternis af te dalen? Komt het omdat wij evenals alle andere wezens uitdrukkingen van het kosmische bewustzijn zijn, en dus in de kern van ons wezen een oneindig vermogen tot onzelfzuchtigheid en altruïsme hebben? Uit grote tragedies is altijd een pijnlijke, nauwelijks waarneembare toename van bewustzijn van onze verbondenheid met anderen voortgekomen, en meer verantwoordelijkheidsbesef voor de gebeurtenissen in ons leven, een geleidelijke bewustwording van de waarde van zelfopoffering, mededogen, en de noodzaak om met de natuur samen te werken. Ongeacht de tijdelijke uitkomst van een gebeurtenis, kan het brandpunt van ons leven verschuiven van het idee van een buiten ons staande supermenselijke bemiddelaar die ons straft, naar het nemen van verantwoordelijkheid voor hoe we reageren op onze heilige levenservaringen en hoe we ons daardoor ontwikkelen.