Theosophical University Press Agency

Lente-meditaties

Rutger Bergström

De Zweedse lente is een prachtige tijd. De sneeuw smelt enorm snel; het vrijgekomen water vormt kleine stroompjes en plotseling breekt zijn inherente wil met kracht door alsof het alle weerstand overwint. Het halfverhongerde vogeltje tsjilpt alsof het wil zeggen dat het verleden wordt vergeten nu een nieuw seizoen nadert – de grote verscheidenheid aan krachten en de onbedwingbaarheid van het leven die we waarnemen, stimuleren ons tot gedachten en bespiegelingen van een hogere soort. Toch gaat er veel tragiek schuil achter het vreugdevolle tapijt: zelfs de lijster die bij mijn raam zo prachtig zingt, moet haar verdriet dragen – ze is alleen.

Het verouderingsproces en de omstandigheden die iemand innerlijk steeds eenzamer maken zijn voor mij de grootste tragedie. De laatste jaren zijn bij de Zweedse Spoorwegen veel collega’s met pensioen gegaan en hebben hun plek op de locomotief verlaten – mensen die ik had leren kennen en waarvan ik was gaan houden. In bijna alle gevallen zijn ze in een crisis terechtgekomen: hoewel ze het financieel goed hebben, lijkt het alsof de kern van hun bestaan is weggenomen. Ze hebben geen ‘thuis’ meer omdat ze niets hebben om zich voor in te zetten. Bij de spoorwegen voelden ze een verbondenheid, iets betekenisvols, en had hun leven een doel; bovendien kregen ze van de spanning op hun werk op een of andere manier steeds nieuwe energie. Maar nu zijn ze snel oud geworden, en sommigen van hen zijn eenvoudig weggekwijnd. Diegenen echter die hobbies en belangstelling voor andere dingen hadden, hebben hun vitaliteit behouden; ze hebben hun innerlijke energieën in verschillende richtingen geleid, en genieten zo van hun pensioen.

De afgelopen jaren heb ik hierover veel nagedacht en ben tot de conclusie gekomen dat de manier waarop iemand ouder wordt veel te maken heeft met zijn vermogen om ervaringen op te doen en zich in te leven. Dat deel van ons moet niet afgestompt raken, en ik denk dat het één van de grootste uitdagingen is om het bewust actief te houden.

Het doel van hen die zich in hun werk volledig kunnen toeleggen op het helpen van de mensheid is in zijn eenvoud subliem. Deze prachtige vorm van dienstverlening werkt als een spirituele dynamo en schijnt een bijzondere soort stuwkracht te bezitten. Maar ze veroorzaakt soms een gevoel van melancholie omdat het leven van de meeste mensen is gevuld met de dagelijkse routine van het volbrengen van kleine plichten. Misschien kan dit gevoel worden vergeleken met de verdrietige gevoelens van gepensioneerden, die gedurende een korte periode het voorrecht hadden om deel te nemen aan een activiteit waarbij grote inzet en zelfs opoffering van hen werd gevraagd, enkel om te eindigen als gepensioneerden. Maar misschien zijn alle inspanningen achter de uiterlijke onvolkomenheden en de vriendelijke en ontroerende uitwisselingen tussen mensen op zich een werk voor de mensheid. Is het, gezien de enorme worsteling van mensen over de hele wereld, niet vooral de aspiratie naar edelmoedige dingen die ons met elkaar verenigt, die iedereen met elkaar verbindt? Er gebeurt beslist iets op het gebied van de ziel wanneer een mens, waar hij ook is, probeert zijn best te doen bij alles wat op zijn pad komt. We hoeven volgens mij niet te denken dat we niet voor de mensheid werken wanneer we ons werk doen, of dit nu op een locomotief is, op kantoor of waar onze plicht ook ligt: het is misschien precies wat het leven van ons verlangt omdat waar wij ons bevinden niet alleen van groot belang is voor onszelf maar ook voor het geheel.

Als we dit diep vanbinnen voelen, worden we ons bewust van een enorme bron van inspiratie die ondanks de moeilijke tijd waarin we leven, ons een stille vreugde en een vertrouwen in de goedheid van het leven en van mensen schenkt. Het is alsof we innerlijk worden gezuiverd, alsof we tenminste even contact hebben met de sfeer van gedachten die in de diepte van onze ziel verborgen liggen en die de werkelijke verantwoordelijkheid dragen voor onze daden.


Uit het tijdschrift Sunrise mei/jun 2005

© 2005 Theosophical University Press Agency