Theosophical University Press Agency

Stad zonder muren

Elizabeth Duffie

Een brief in een vrouwenblad beschrijft een ervaring die een lezer had toen ze sterk aan iets dacht waarvan ze erg graag wilde dat het zou gebeuren. Tot haar ‘grote verbazing’ gebeurde datgene waar ze aan dacht onmiddellijk! Velen van ons hebben precies het tegenovergestelde ervaren. Hoewel we misschien heel erg hebben verlangd naar een begeerlijk voorwerp of een begerenswaardige gebeurtenis, gingen deze wensen nooit in vervulling.

We hebben het vaak over ‘wishful thinking’ alsof het iets is dat als een gekleurde zeepbel uit ons denken zweeft en zich even gemakkelijk in een schijnbare leegte oplost. Maar kunnen we onze gedachten, onze wensen, en die voorbijsnellende beelden van door ons gevormde ideeën die we dagdromen noemen, zo eenvoudig vergeten? Ze zijn goed, slecht of neutraal en razen in en uit onze overvolle hersenen, schijnbaar vanuit het niets en grotendeels niet door onszelf opgeroepen. Sommige schijnen zelfs zo volkomen anders dan die waar we waarde aan hechten of die we op prijs stellen, dat het voor ons moeilijk is te geloven dat we dergelijke dingen werkelijk denken!

In The Vicar of Wakefield [Een roman geschreven in 1766 door de Britse schrijver Oliver Goldsmith] stuitte ik op een relevante zin over dit onderwerp:

Ieder mens heeft duizend slechte gedachten die opkomen zonder dat hij het vermogen heeft ze te onderdrukken. . . . omdat hij in zijn instemming slechts passief is, kan hij evenmin verantwoordelijk worden gesteld voor zijn fouten als de bestuurder van een stad zonder muren voor de bescherming die hij verplicht is tegen een binnenvallend leger te bieden.

Maar zijn we in onze individuele denkwerelden werkelijk een ‘stad zonder muren’? Zijn we passief in onze instemming en niet verantwoordelijk voor die gedachten die uit het niets tot ons schijnen te komen en die we als fouten herkennen – en die we toch nog steeds denken?

Er zijn mensen die vaak hevig verontrust zijn over hun, naar eigen zeggen, vreselijke gedachten en niet weten hoe ze moeten optreden tegen hun eigen individuele binnenvallende leger. Waarom zijn we altijd bereid de erkenning te accepteren voor onze goede gedachten, maar zijn we niet bereid enige affiniteit met de slechte toe te geven? Ze zijn allemaal van ons in die zin dat we in ons iets hebben dat ermee verwant is: wat vruchtbare grond waartoe ze zich voelen aangetrokken, waarin ze kunnen wortelen en groeien. Ze ontstaan misschien niet in ons brein, maar wij bepalen hoe we ze ontvangen en hoe we ze wegsturen.

Onze voorouders die hierover veel wisten, beweerden dat niets in dit levende universum verwijderd of geneutraliseerd kan worden tot puur niet-bestaan en dat zelfs gedachten, die evenzeer deel uitmaken van de universele natuur, werkelijk bestaan, en onverwoestbaar en eeuwig zijn. Menselijke gedachten vormen zo’n grote familie; is het dan verwonderlijk dat veel van hen vreemdelingen lijken wanneer ze opnieuw voor onze deur staan? Toch vinden we ze daar; en of we nu ouders of alleen pleegouders zijn, we moeten iets met ze doen.

Wanneer we deze gedachten die tot ons komen weer laten gaan, wordt het stempel van onze individualiteit erop afgedrukt. We geven ze een eigenschap mee die ze niet hadden toen ze de eerste keer bij ons op bezoek kwamen. Wanneer we ze op vleugels wegzenden zullen ze, als de stuwkracht zwak is, niet dezelfde kracht hebben als gedachten die krachtig en energiek aan ons bewustzijn ontspringen. Het is belangrijk te bedenken dat we, hoewel we ze nooit kunnen volgen tot in het nieuwe mensenverblijf dat ze misschien in zich zal opnemen, toch door de kwaliteit van onze afdruk erop andere mensen op een of andere manier zullen beïnvloeden.

Wat is erger, kan men zich afvragen, alleen het koesteren van slechte gedachten of in feite toelaten dat ze zich ontwikkelen tot slechte daden? Misschien kunnen we de daad zelf beschouwen als het eind van een gedachte die deze tot haar logische conclusie brengt. Haar energieën worden dan gebruikt om op het uiterlijke bestaansgebied iets voort te brengen. Elke gedachte is als een blauwdruk, en op het gebied van handeling worden de blauwdrukken getest en hun waarde vastgesteld. Maar een gedachte die vrij blijft als een reiziger in de ruimte, wordt niet beperkt door zo’n belichaming en zou heel goed een duurzamer kracht kunnen zijn dan een handeling. Het gevleugelde zaad zoekt die grond die het meest geschikt is om tot ontwikkeling te komen en de gevleugelde gedachte is niet anders.

Daarom is het heel goed mogelijk dat bij het uitzenden van een sterke negatieve gedachte ons grootste kwaad is dat ze een ander menselijk territorium kan binnendringen waar de bestuurder van de stad zonder muren zo weinig innerlijke kracht heeft dat hij haar de toegang niet kan weigeren en haar zwakjes welkom zal heten. De volgende passage uit de Brieven van Lafcadio Hearn maakt dit punt heel duidelijk:

Het idee is dit: Wees niet boos of geef je niet heimelijk over aan een slechte gedachte! Waarom? Omdat de boosheid of slechte gedachte, hoewel geheim en niet gevolgd door actie, het heelal kan ingaan als een onzichtbare invloed en daar kwaad kan veroorzaken. Met andere woorden, een mens zou verantwoordelijk kunnen zijn voor een moord die op grote afstand wordt begaan door iemand die hij niet eens kent. Een zwakke, onevenwichtige geest die twijfelt tussen misdaad en geweten, kan plotseling tot slechte daden worden aangezet door de minieme druk van een onzichtbare invloed.

Als ons karakter sterk genoeg is kunnen we leren de ongewenste gedachten eerlijk onder ogen te zien, ze te erkennen voor wat ze zijn en de affiniteit te erkennen die we misschien eens met ze hebben gehad en ze vervolgens gezuiverd en verbeterd wegsturen. We zouden ze moeten benaderen op dezelfde wijze waarop we naar het verschijnsel van het kwaad in ons midden proberen te kijken, ons bewust ervan zijn, het zien en het toch niet voelen. Dit laatste zou op zichzelf al een soort aantrekkingskracht zijn.

Veel krachtiger dan negatief denken zijn die goede impulsen die voortvloeien uit een altruïstische geest. Inspiraties van genialiteit, de meest hoogstaande producten van menselijke creativiteit – ook deze komen tot mensen met een denkvermogen dat onbevangen genoeg is om ze te bevatten en door te zenden. Niets met een aardse kwaliteit kan de impuls van een spirituele gedachte in bedwang houden. Ze flitst door ons bewustzijn. We kunnen onmogelijk weten hoe ver en snel een schijnbaar onbetekenende maar niettemin zuiver onzelfzuchtige gedachte kan reizen en aan iedereen ten goede kan komen. Ze is veel krachtiger dan een aan de aarde gebonden egoïstische impuls. Ze kan door haar spirituele aard – door niets gehinderd of belemmerd – als een door ons denken voortgebrachte goede fee, de hele aarde in ongeveer veertig minuten omsluiten’.

Zijn we in onze gedachten-relatie met de essentie van de mensheid niet als de bloedlichaampjes in de menselijke bloedsomloop, en proberen we niet altijd de grote eenheid van het ware hart van de mensheid binnen te gaan? In de veelheid van cellen lijkt één celletje alsof het niets is, en toch betekent het alles in zijn grotere samenhang, want het samenstel van alle individuen bepaalt de totale kwaliteit van het geheel.

Van leven naar leven beïnvloeden onze vroegere gedachten en daden onze houding, wanneer we op het juiste moment voor de juiste moeilijkheden worden geplaatst. Ons denken geeft op die manier werkelijk vorm aan onze bestemming. En op grotere schaal is het aan ons om bij het uitzenden van onze ‘binnendringers’ naar de grote stad zonder muren van de mensheid, een spirituele en onzelfzuchtige kwaliteit te kiezen, zodat onze bijdrage aan de groei van het hele systeem de best mogelijke is.


Uit het tijdschrift Sunrise jul/aug 2005

© 2005 Theosophical University Press Agency