De zeven juwelen van wijsheid
Stefan Carey en Andrew Rooke
Door de eeuwen heen is spirituele kennis in samengevatte vorm vele malen aan ons, sterfelijke lagerstaande wezens, gegeven. Zulke korte overzichten zijn het resultaat van de ervaringen en leringen van die dappere zielen die het hebben aangedurfd zich in de innerlijke gebieden van het bewustzijn te begeven en terug te keren met de kennis van wat ze hadden waargenomen. We weten dat zulke avonturen van de ziel al in het oude Egypte en daarvoor werden ondernomen: de neoplatonische filosoof Iamblichus (250-330 n.Chr.) wijst erop dat de Egyptenaren zo’n stelsel bezitten ‘betreffende hoofdzaken en de Allerhoogste oorzaak van de dingen.’ Eén moderne samenvatting ervan bestaat uit de zeven juwelen van wijsheid. Deze juwelen vormen een soort op waarneming gebaseerde atlas die ons helpt onze weg te vinden door een hoogst ingewikkeld en toch onuitsprekelijk simpel universum. Ze zijn praktisch van aard en beïnvloeden onze ethische opvattingen en gedrag ten goede op de lange weg van groei die de ziel ook in de toekomst doormaakt – en wat zou nog praktischer kunnen zijn voor het oplossen van onze individuele en wereldproblemen dan dat? Als we deze juwelen toepassen kunnen we een aantal van de mysteriën van het heelal oplossen, onszelf en anderen beter begrijpen, en onze gedachten in harmonie brengen met het functioneren van het heelal. Misschien zal een nader onderzoek van ieder schitterend juweel ons aanmoedigen om ons eigen onderzoek voort te zetten.
Het eerste juweel, reïncarnatie of wederbelichaming, gaat over de onvernietigbaarheid van bewustzijnscentra, hoewel de uiterlijke vormen ervan kunnen veranderen. Men heeft het principe wel vergeleken met een acteur die in de ene rol op het toneel ‘wordt vermoord’, maar dan andere kleren aantrekt om vervolgens een andere rol te spelen. In Egypte werd reïncarnatie beschouwd als transformatie, gesymboliseerd door de Benuvogel of de feniks die uit zijn as oprijst tot nieuw leven. Joseph Campbell suggereert dat ons wezen een dieper niveau kent:
‘mensen die zich met hun sterfelijke lichaam en de neigingen daarvan hebben geïdentificeerd zullen onontkoombaar tot de conclusie komen dat alles pijnlijk is, want alles moet – althans voor hen – tot een einde komen’, zelfs als daarna wederbelichaming plaatsvindt. ‘Maar voor degene die het stille punt van het eeuwige heeft gevonden waaromheen alles – inclusief hijzelf – draait, is alles acceptabel zoals het is; het kan zelfs als glorieus en prachtig worden ervaren.’
– Geciteerd in Sylvia Cranston and Joseph Head, Reincarnation: The Phoenix Fire Mystery, blz. 22
De lijst van bekende mensen in het westen die de reïncarnatiegedachte hebben geaccepteerd is enorm, en omvat onder andere Plato, Marcus Aurelius, Paracelsus, Henry More, Alfred Lord Tennyson, Edgar Allen Poe, Herman Melville, Gustav Mahler, H.G. Wells en George Santayana. Zoals Benjamin Franklin zei:
Als ik zie dat niets wordt vernietigd en geen druppel water wordt verspild, kan ik niet geloven in de vernietiging van de ziel, of dat [God] het zou toelaten dat dagelijks miljoenen kant en klare geesten worden verspild en Zichzelf vervolgens de moeite getroost voortdurend nieuwe aan te maken. . . .
Ik zie de dood als iets dat even onontbeerlijk is als de slaap. We zullen de volgende ochtend weer fris opstaan.
– Op.cit., blz. 271
Als het geloof in reïncarnatie algemeen was, zou dat mensen kunnen aanmoedigen tot ethisch gedrag, als ze daarbij beseften dat zijzelf in hun volgende leven de mensen zouden zijn die ze verdienen te zijn. Het is ook goed erover na te denken dat we onze vrienden en vijanden in een ander leven misschien weer tegenkomen!
Het tweede juweel is karma (afgeleid van het Sanskriet voor ‘doen, maken’), de wet van oorzaak en gevolg. Als we een steen in een vijver gooien zullen de rimpelingen zich verspreiden en uiteindelijk worden getransformeerd in nieuwe vormen van energie. Op vergelijkbare wijze heeft iedere gedachte of handeling ten goede of ten kwade een effect op de omgeving, wat over een langere periode ook anderen kan beïnvloeden. Daarom kunnen we onze handelingen en gedachten niet scheiden van de rest van het heelal of hopen immuun te zijn voor de gevolgen van hun handelingen. Theologische stelsels van beloning en straf, zoals de hemel en de brandende hel van het christendom zijn verdraaiingen van dit denkbeeld, want karma is geen stelsel van bestraffing. Het is veeleer een onpersoonlijke wet waardoor de resultaten die we scheppen uiteindelijk door onszelf in evenwicht worden gebracht.
Het derde juweel is dat van de hiërarchieën, wat inhoudt dat er niet alleen geen afgescheidenheid in het heelal bestaat, maar dat geen enkel deel van de werkelijkheid immuun is voor de invloeden uit de omgeving. Alle niveaus van de werkelijkheid waarop we ons ontwikkelen zijn met elkaar vermengd. Het idee van hiërarchieën suggereert dat er ontelbaar veel niveaus van bestaan zijn binnen de grote opmars van de evolutie. Op ieder niveau bevinden zich bewustzijnen die richting en leiding geven aan de bijna ontelbare wezens die leven op de verschillende niveaus van het universum. Zoals G. De Purucker schrijft:
Het heelal bestaat uit belichaamde bewustzijnen; en deze belichaamde bewustzijnen komen voor in een praktisch oneindige verscheidenheid van graden van volmaaktheid – een ware levensladder . . . die zich in beide richtingen eindeloos uitstrekt, want onze verbeelding kan zich geen andere dan een hiërarchische begrenzing voorstellen; zo’n hiërarchische begrenzing is slechts van ruimtelijke en niet van werkelijke kwalitatieve en formele aard. Deze levensladder vertoont bij wijze van spreken op bepaalde afstanden platformen, die door theosofen de verschillende bestaansgebieden worden genoemd – de verschillende sferen van bewustzijn, om de gedachte op een andere manier uit te drukken.
– Occulte woordentolk, blz. 106
Hiërarchieën kunnen ook worden opgevat volgens de leer van de elkaar doordringende bestaansvormen. Zoals de stoïcijnen zeiden: ‘Alles bestaat in al het andere.’
Svabhava, de essentiële aard van ieder wezen, betekent in het Sanskriet ‘worden’, ‘tot iets worden’, of ‘zelf-wording’. Het houdt in dat ieder wezen uitdrukking geeft aan zijn essentiële aard door middel van lichamen die geschikt zijn voor ieder stadium van zijn spirituele evolutie. Het fundamentele, onsterfelijke zelf zendt stralen de materiële werelden in en gebruikt geschikte voertuigen om uitdrukking te geven aan zijn innerlijke natuur, ongeveer zoals de zon stralen uitzendt in de omringende duisternis van het zonnestelsel en de verschillende planeten in zijn rijk voedt. Zoals G. De Purucker schrijft:
Svabhava heeft twee algemene filosofische betekenissen: ten eerste, zelf-verwekking, zelf-voortbrenging, zelf-wording, waarbij de algemene gedachte is dat er in de natuur geen puur mechanische of zielloze activiteit bestaat die ons tot aanzijn brengt, want we brachten onszelf voort, in en door middel van de natuur; we maken deel uit van haar bewuste krachten, en daarom zijn we onze eigen kinderen. De tweede betekenis is dat iedere bestaande entiteit het resultaat is van wat ze in haar eigen hogere natuur spiritueel in feite is: ze brengt datgene voort wat ze zelf innerlijk is, en niets anders. . . .
Waardoor brengt een roos altijd een roos voort en geen distels of madeliefjes of viooltjes? . . . Het komt door haar svabhava, de essentiële natuur in en van het zaadje. . . . Kortom, svabhava kan de wezenlijke individualiteit van iedere monade worden genoemd, die haar eigen kenmerken, kwaliteiten en soort tot uitdrukking brengt door een innerlijke drang tot evolutie.
– Occulte woordentolk, blz. 175-6
Het is duidelijk dat de zeven juwelen met elkaar samenhangen en op elkaar bouwen. Maar wat is het nut van deze ingewikkelde ideeën en waarom is er zoveel strijd in de natuur? Het volgende juweel, evolutie suggereert dat er een eindeloze ontwikkeling is voor ieder aspect van het universum en van onszelf. In de theosofie betekent dit dat alles een nog niet verwezenlijkt potentieel heeft en dat groei van binnenuit komt. Dit leren is niet een proces van het toevoegen van kwaliteiten maar van het verwijderen van barrières die verhinderen dat eigenschappen die al in ons bestaan tot uitdrukking kunnen komen. Zoals Lao-tzu het graag formuleerde: ‘Hoe meer men weet, hoe meer men kwijt moet zien te raken.’
De essentiële kenmerken of de svabhava van een individu te ontwikkelen betekent ze in manifestatie tot werkelijkheid te brengen. De natuur is het terrein van handelen waar en waarin deze inherente kwaliteiten werken en de overeenkomstige reactie ontvangen, wat de aansporing is tot verdere manifestatie van de kant van de evoluerende entiteit. Onze innerlijke natuur gebruikt uiterlijke voertuigen om te leren, in begrip te groeien door geleidelijk meer complexe lichamen te ontwikkelen die de inherente kwaliteiten in steeds grotere mate tot uitdrukking kunnen brengen. Ooit in een ver verleden hebben we ons gemanifesteerd als mineralen, vervolgens in het plantenrijk, toen in het dierenrijk, nu als mensen en in de toekomst als wat wij [nu] als goden zouden beschouwen.
De twee paden: Hoewel het boeddhaschap ver weg ligt voorbij de bergen van spirituele verworvenheden, verwijst dit juweel naar de kwaliteit van onze dagelijkse spirituele inspanningen en is daarom relevant voor ons huidige leven. Eenvoudig gezegd, het vraagt: verrichten we onze spirituele inspanningen voornamelijk ter wille van onze eigen spirituele vooruitgang, of is ons voornaamste doel anderen te dienen zonder zich al te zeer te bekommeren om ons eigen stadium van vooruitgang? Theosofie propageert om veeleer het pad van mededogen te volgen dan zich te concentreren op individueel resultaat of ontsnapping aan de benarde toestand waarin onze medemensen in deze wereld vol lijden zich bevinden. De keuze is ieder moment aan ons – en betreft niet alleen de richting die we aan onze spirituele studies geven.
Het pad voor zichzelf is wel beschreven als een pad van ‘zuivere verstandelijkheid en zelfzucht dat uiteindelijk leidt tot spirituele verstikking en verduistering’. Als dat het geval is, dan hebben we misschien wel nooit een gemakkelijker keuze hoeven maken dan deze! Toch vinden egocentrische zoekers uiteindelijk de gelukzaligheid van nirvana waar ze zich zó lang met al hun krachten op hebben gericht. Daarin, zo wordt gezegd, zullen ze eonenlang verblijven terwijl de overgrote meerderheid van de mensheid geleidelijk het stadium van hun spirituele ontwikkeling bereikt. Zoals spirituele leraren ons herhaaldelijk hebben verteld, kunnen we niet aan de broederschap van de mensheid ontkomen – of we willen of niet, we zijn allemaal deel van één entiteit en zijn zelfs op het hoge niveau van het boeddhaschap innig met elkaar verbonden!
Met het zevende of laatste juweel, atmavidya of kennis van het zelf, krijgt het begrip ‘zelf’ een nieuwe dimensie. We moeten onze definitie van wie we zijn nu misschien uitbreiden door begrippen en gangbare opvattingen los te laten in plaats van eraan vast te houden. In zijn commentaar op de beperkingen van het zelf zei Gautama Boeddha: ‘Sluier na sluier zal worden opgetild, maar toch zal daarachter sluier na sluier worden gevonden.’ We zijn al oneindig, en zullen tenslotte zelfbewust de hele werkelijkheid omvatten. Onszelf van het universum afsluiten is iets waar we erg goed in zijn, en daarom worden broederschap (of mensenschap), mededogen en ethiek in de theosofie als fundamenteel beschouwd. Omdat er in het heelal geen wezens zijn die niet met de anderen in relatie staan, betekent het schaden van anderen dat we onszelf schaden. Als we harmonisch handelen en denken op basis van universele beginselen dan houdt dat in dat we een sterker, bewuster deel van het universum zijn. Atmavidya betreft ook ‘hoe het Ene het vele wordt’.
De zeven juwelen van wijsheid zijn één poging om de elementen van de werkelijkheid te presenteren op een manier die het voor ons mogelijk maakt het universum en de werkingen ervan beter te begrijpen. Als we zwemmen zijn we ons zeer bewust van wat zich boven het water bevindt – voor ons is dat de werkelijkheid – maar onder het wateroppervlak bevindt zich een andere werkelijkheid die ons steun geeft, een oceaan van ander-zijn. We kunnen doorzwemmen zonder ons dat bewust te zijn, tot we nieuwsgierig worden naar wat zich onder de oppervlakte bevindt. Totdat we die beslissing nemen, zijn we ons slechts half bewust van wat we werkelijk zijn boven en onder de oppervlakte van verschijnselen.