Van het slechtste het beste maken: Reisverhaal Zillertal
Jules van Bergen
‘Wij jammeren nooit over het onvermijdelijke,
maar trachten van het slechtste het beste te maken.’
– De mahatma brieven, blz. 19
Een mens is gezegend als hij met de instelling uit dit citaat zijn leven is begonnen. Zo iemand zal waarschijnlijk zijn hele verdere verblijf in dit tranendal dat heilzame idee als vanzelfsprekend blijven toepassen. Het zijn geboren volhouders die dit doen, levensaanbidders–van-nature; ze aanvaarden eenvoudig wat op hun weg komt en maken er het beste van: het leven is hun kostbaar. Dat blijft zo, ook als zich dramatische fysieke beperkingen aandienen, misschien wel zo plotseling dat van het ene moment op het andere hun wereld in scherven ligt.
Over zulke mensen wil ik het hier hebben. Mensen die na hun val weer zijn opgestaan, die als het lot hevig toeslaat en hun leven tot een puinhoop maakt, de brokken bij elkaar zoeken om uit het overgeblevene alle vreugde en voldoening te halen die er in hun speciale omstandigheden nog mogelijk is. Kortom, die ‘van het slechtste het beste maken’. Het was een bijzonder voorrecht om een dag of tien met hen samen te zijn, bij hen te horen.
Verwachtingsvol vertrokken we op die zonnige morgen, enkele uren na de zomerzonnewende met de speciaal daarvoor ingerichte bus – bestemming het Zillertal in Oostenrijk waar we ongeveer elf uur later zouden aankomen. Wie het op eigen kracht kon was zelf ingestapt, maar de meesten werden met de lift in de bus gebracht, zittend in hun rolstoel en andere wonderlijke vehikels die, nadat ze op hun plaats stonden, goed werden vastgezet, gereed voor de reis.
Met mijn weloverwogen medewerking liet karma het toe dat ik mij bij dit wel heel ongewone gezelschap kon aansluiten. In vroegere levensfasen had mijn zin voor avontuur mij nogal eens in hachelijke omstandigheden gebracht. Die zin voor avontuur had nog wel een rol gespeeld, maar meer nog wilde ik de hartenwens helpen vervullen van een 90-jarige hulpbehoevende, levens- en reislustige vrouw om nog eens echt op reis te kunnen gaan. Mij bracht het in aanraking met een wereld die tot dan toe voor mij niet veel meer was dan theorie.
Hoewel ik niet tot de gehandicapten of de staf van helpers behoor, ben ik toch een van hen, opgenomen in een levenssfeer zonder dubbele bodem, een wereld die geen schone schijn meer kent, die de onverbloemde, maar totaal aanvaarde werkelijkheid laat zien. Een wonderlijk gezelschap van bijna 30 mensen. Voor de onvoorbereide, argeloze, oppervlakkige waarnemer, die niet meer dan het topje van de ijsberg ziet, een schokkend schouwspel.
Met het heerlijke zonnetje, een vertrouwenwekkende, vrolijke chauffeur, en het spannende avontuur in het vooruitzicht glijdt iedereen gemakkelijk een ongedwongen vakantiestemming binnen. Een knikje en een lachje, als dat zo uitkomt, naar de nog onbekende reisgenoten, is een eerste kennismaking.
Na vier uur rijden is de eerste stop; we zijn al bij Würzburg. Dat betekent; alle rolstoelen en rij-dingen losmaken, met de lift naar beneden, iedereen uit de bus helpen, een operatie die wel een half uur duurt en zich nog vele malen zal herhalen. In de 100 meter van de bus naar het restaurant krijg je een eerste indruk van de gehandicapten, hun helpers en hoe de organisatie werkt. Een stoet van rolstoelen, wonderlijke gemotoriseerde wagentjes en begeleiders te voet. Het eerste, meest dringende doel was de wc. Een hele operatie waarbij vrijwel iedereen geholpen moest worden. Dan kwam het eten. Een rollende, botsende, zoekende menselijke mierenhoop in het ruime restaurant met een overweldigend aanbod aan heerlijkheden.
Iedereen vond een tafel, iedereen kreeg te eten, sommigen moesten worden gevoerd. Een man en een vrouw komen bij me aan tafel zitten. Zij, een jeugdige verschijning, behoort tot het soort mensen dat ‘niets mankeert’. Zo niet haar man. Met een rolwagentje was hij aan komen schuifelen, en het was een hele opgave voor hem om te gaan zitten. Op het eerste gezicht een kabouterachtige figuur, maar dan wel doormidden geknakt en het bovenlichaam een kwartslag gedraaid waardoor hij nauwelijks boven de tafel uitkomt. De lijn van zijn neus met de rest van zijn gezicht is horizontaal, zijn openstaande mond is op dezelfde hoogte als zijn ogen. Later zag ik dat hij wel moeite had die mond te vinden met zijn lepel of vork en onlogisch was het niet dat het speeksel steeds maar uit z’n mondhoek liep: je kunt wel aan het slikken blijven. Ik heb nooit gezien dat zijn vrouw hem bij het eten hielp, dat regelde hij zelf. Dat was ook zo bij het in- en uitstappen; zij liet hem maar ‘aanmodderen’, leek het. Bij het gaan zitten hielp ze wel. Op de juiste manier en op het juiste moment van dienst zijn, is een kunst die je alleen kunt leren als de ander wat voor je betekent.
Aan tafel vertelde hij me dat ze 56 jaar getrouwd waren en dat hij vandaag 84 werd. ’s Avonds, in het hotel hebben we hem met z’n allen toegezongen. Zijn gezicht heb ik nooit goed kunnen zien, ook niet bij onze gesprekken later. Dat was geen beletsel om vriendschap te sluiten met de mens in dit gebroken lichaam. Verrast en verbaasd heeft het mij dat ik me zo snel vertrouwd heb kunnen maken met dit ongewone uiterlijk. Datzelfde geldt zonder uitzondering voor alle mensen die ik op deze reis heb leren kennen. Hun geteisterde lichaam is de gehavende vlag waarachter een dappere ziel schuilgaat die geen opgeven kent. Ze zijn nooit onderdaan van dat lichaam geworden, hebben de macht over het duo lichaam-ziel nooit uit handen gegeven, ook niet toen het lichaam alle machtsmiddelen inzette. Zo zijn van die ziel de aangroeisels van valse schijn en hoogmoed weggeërodeerd. Ze is geworden zoals de natuur is: zichzelf. Geen wonder dat je zo snel went aan een ongewoon uiterlijk, als je eenmaal de bewonderenswaardige ziel daarbinnen, de echte mens, leert kennen.
Na de eerste dag is het ijs gebroken en kom je zonder ritueel met elkaar in gesprek. Zomaar komt er iemand in zijn karretje aangereden en na korte tijd weet je het belangrijkste uit zijn/haar leven. Iedereen wil zijn verhaal wel kwijt; aan onbekenden gaat dat gemakkelijker, die luisteren beter.
Op het ruime terras met vóór mij het zonnige, sprookjesachtige bergtafereel, kwam ik vanochtend in gesprek met een vrouw die een man begeleidde in een sciencefictionachtig wagentje dat naast haar stond. Links en rechts op zijn hoofd zat een vreemd apparaatje; voor en achter dat licht-bewegende hoofd, allerlei toestellen. Zich bewegen en spreken was onmogelijk, maar zijn gehoor en gezichtsvermogen functioneerden normaal. De denkende en voelende mens daarbinnen ving daarmee de signalen op van de buitenwereld, verwerkte die met zijn intacte denkvermogen, maar was alleen door middel van ingenieuze apparatuur in staat minimaal te reageren. Dat gebeurde door heel kleine beweginkjes met zijn hoofd waardoor tekentjes op een klein scherm vóór hem werden geactiveerd. Zo, en met de blik in zijn ogen, communiceerde hij met zijn vrouw, die alles begreep. Ja, het was haar man. Ze vertelde mij over wat hun leven zo drastisch had veranderd. Zeven jaar geleden was er bij hem ‘zomaar’ iets gebeurd met de hersenstam waardoor alle spier- en zenuwfuncties waren uitgevallen. Hij bleef in leven en toen er na lange tijd enige verbetering in zijn toestand kwam, besloot zij hem naar huis te halen om hem bij zich te hebben en zoveel mogelijk zelf te verzorgen. Stap voor stap werden de beperkingen aanvaard en konden ze genoegen nemen met wat er overbleef aan levensmogelijkheden die voldoende waren voor een menswaardig bestaan. Zo had hun leven een nieuwe vorm gekregen en nu genoten ze beiden volop van hun vakantie. Met liefde als stimulans, wilskracht en discipline, hebben ze een volgende bladzijde in het boek van hun leven opgeslagen om die met nieuwe moed vol te schrijven. Door het gehavende lichaam in stand te houden en te verzorgen blijft de geliefde ziel binnen bereik. Zo krijgen beide precies het gewicht dat hun toekomt. De strelingen waar het lichaam recht op heeft, waren en zijn in feite een ode aan de blijvende ziel.
Eens is hun vertrouwde wereld ineengestort. Nooit hebben ze het in die uitzichtloze situatie opgegeven. Ze zijn zich blijven verzetten tegen wat er uitzag als het blinde noodlot en zo hebben ze het belangrijkste weten te redden: de zin van hun bestaan. Ze zijn niet blijven steken in ‘waarom overkomt mij dit?’ Het moet wel ervaring zijn en niet een bedenksel als Carlyle zegt: ‘Uit de diepste diepten is er een pad naar de meest verheven hoogten.’ Mijn reisgenoten hebben dat pad gevonden, en al hebben ze misschien de grootste hoogte nog niet bereikt, ze zijn onverschrokken op weg gegaan en hebben al heel wat ballast achtergelaten. Een boom is niet dood als uit de afgezaagde stam een nieuwe loot opstijgt; het leven van een mens is niet voorbij als hij na de catastrofe opnieuw begint. De vraag is hoe sterk de levenswil in ons is, de kracht die beslist of we opgevers zijn of volhouders. Ieder heeft recht op zijn eigen levenshouding en krijgt van moeder natuur het onderricht dat daarbij hoort – met altijd een herkansing.
Wij gaan nu eenmaal de weg van de noodzakelijkheid – karma. In de orde van de Grote Natuur is er geen ontkomen aan de gevolgen van onze handelingen. Bepalend voor wat volgt is hoe we zelf daaraan vormgeven. Zo hebben wij het recht en de macht om onze eigen hemel of hel te scheppen. Zijn wij, levens-leerlingen met onze mentale en fysieke tekortkomingen, niet allemaal gehandicapten? Laf, dapper of lauwwarm, zijn we in onze onwetendheid bezig om er iets van te maken. Dat heeft gevolgen die zich in ons leven aandienen als leermogelijkheden. Maken we daar goed gebruik van, dan worden we waardige vertegenwoordigers van de mensheid, we worden minder onwetend, verkorten ons lijden en zijn op weg naar definitieve bevrijding.
Elke dag een uitstapje bij prachtig weer. De tocht met de kabelbaan naar 2000 m hoog, de koffie daar, en de alpenweide met de mooie grijze koetjes, zullen ze nog lang in hun herinnering bewaren. De twee blinde jongemannen gingen natuurlijk ook mee. Ze zagen het adembenemende panorama wel niet, maar beleefden alles op hun manier, zoals ze zeiden. Erbij te zijn, uit de sleur van hun dagelijkse routine, contact met anderen, daar ging het om.
De Tiroler feestavond, halverwege de vakantie, was een hoogtepunt. Niet te beschrijven! Maar een indruk van deze onvoorziene gebeurtenis wil ik proberen te geven. Feestjes van dit soort hebben voor mij geen aantrekking: te lawaaierig, teveel beweging aan de buitenkant. Me eraan onttrekken kon en wilde ik niet. Het bleek in dit geval een vooroordeel te zijn dat ik al direct aan het begin van het feest kwijt was, toen mijn enthousiaste gezellin en ik een rustig plaatsje hadden gevonden. Hier waren mensen bijeen uit een wereld waar niemand de behoefte had een schone schijn op te houden. In hun beproeving waren ze hun masker kwijtgeraakt en lieten ongestoord hun ware gezicht zien.
In de gezellige eetzaal was door het verplaatsen van tafels en stoelen een soort dansvloer ontstaan. Een muzikant met gitaar en een met een harmonica, aangevuld met hun stemgeluid, brachten leven in de brouwerij. Iedereen deed op zijn of haar manier mee; niet zomaar een beetje, maar met volle overgave. Ik moest denken aan de capriolen van het vee dat na een lange opgesloten winter in de lentezon naar buiten mag. De bokkensprongen van de jongsten, de hupse bewegingen van de meer bedaagde moeders, alles in een wilde, ordeloze dans. Mensen zijn geen vee, maar hun uitgelaten vreugde is dezelfde. Ongeveer zo ging het toe op en om de dansvloer. De muziek bracht alles en iedereen in beweging, rolstoelen en gemotoriseerden draaiden in het rond, verlamde armen werden door helpers op de maat heen en weer bewogen, zittenden werden in omhelzing swingend half rondgedraaid. Alles deed mee, een dolle boel! Tweemaal werd ‘polonaise’ gecommandeerd: alle rij-dingen en strompelende mensen in optocht achter elkaar door gangen en zaaltjes, zwaaiend en zingend. Dan zag je de twee blinde jongens in volle actie naast de muzikanten, ieder met twee lepels rammelend als slagwerk. Tachtigers vergaten hun leeftijd en dansten als vanouds. Mijn zingende 90-jarige verloor enkele 10-tallen jaren, het was de avond van haar leven! Ze wisten van geen ophouden! Toch moest er eens een einde aan komen. Geleidelijk verdween de ene rolstoel na de andere, samen met een verzorgster in de lift naar boven, tot ook mijn gezelschap aan de beurt was en ik mijn kamer kon opzoeken, een onvergetelijke ervaring rijker. Hoe laat de lichten uitgingen weet ik niet.
Elk van de verzorgsters en helpers heeft mijn hart gestolen. Met hun toewijding, geduld en warme menselijkheid hebben ze laten zien dat broederschap in de praktijk een weldaad is.
De laatste avond werd door de reisleiding de ‘vakantieganger-van-de-week’ bekendgemaakt, zoiets als de uitreiking van een Oscar. Eigenlijk kon iedereen het zijn, ze verdienden elk voor zich de hoofdprijs. Wie zou het zijn? Het was even spannend, want het spel was echt, zoals alles in hun leven echt is. Het echtpaar met de verlamde man kreeg de welverdiende eer. Er werd geapplaudisseerd, gefeliciteerd, gekust en er vloeiden echte tranen bij de vrouw. Dat het spel waarheid was geworden wisten ook mijn ogen . . .
Deze onverwachte reis heeft mij geleerd met andere ogen naar gehandicapten te kijken. Ik betrap me erop dat als ik ze nu tegenkom op straat of hen zie op tv, er een spontaan gevoel van sympathie in me bovenkomt, een soort vertrouwelijkheid zo van ‘wij kennen elkaar’; de ingebeelde afstand is eenvoudig weggevallen.
Een gehavend lichaam is je in korte tijd vertrouwd; kijk verder, naar de ziel die er doorheen schijnt en je doet ontdekkingen.
Sociaal/maatschappelijk: lichamelijke en verstandelijke beperkingen
Artikelen van Jules van Bergen