De ‘verborgen schatten’ van de natuur
Eloise Hart
Voor het geopende oog van het hart bevat elk atoom honderd geheimen.
– Attar
De geschriften van Helena Blavatsky openen ons hart en ons denken voor de wonderen van het leven binnenin ons en om ons heen. Vooral haar vertaling van enkele gedeelten van het ‘Boek van de Gulden Voorschriften’, die ze De stem van de stilte heeft genoemd, is interessant. We worden erin aangemoedigd:
Help de natuur en werk met haar mee; en de natuur zal u als een van haar scheppers beschouwen en voor u neerbuigen.
En zij zal de deuren van haar geheime kamers wijd voor u openen, aan uw blik de schatten onthullen die verborgen zijn in de diepten van haar zuivere, maagdelijke schoot. Onbezoedeld door de hand van de stof toont ze haar schatten alleen aan het oog van de geest – het oog dat zich nooit sluit, het oog waarvoor in al haar rijken geen sluier is. – blz. 13
Dit brengt ons op de vraag: wat is de natuur, en wat zijn haar verborgen schatten? Voor de meeste mensen is de natuur alles om ons heen: de stille plaatsen waar onze ziel zich verheft, waar het lichaam en de ziel kalm worden en de geest ons kracht en inspiratie geeft. Voor anderen is de natuur Gaia, de levende, bewuste, en zorgzame Moeder waarin we samenleven met de dieren, planten en mineralen, en invloed op elkaar uitoefenen. Een besef van deze eenheid, een beleving van de schoonheid en het wonder van de natuur, wordt ervaren wanneer we in contact komen met onze innerlijke natuur – want we zijn één met alles. Tat tvam asi zeggen de Upanishads: DAT bent u!
Het woord natuur wordt afgeleid van nascor, ‘geboren worden, tot bestaan komen’, en verwijst naar de inherente aard of dharma (rol) van ieder individu en wezen. Het is de aard van de wind om te waaien, van een vogel om te vliegen, van een tijger om te jagen, en van mensen om meer over zichzelf en de kosmos te weten te komen. Het Sanskrietwoord svabhava houdt nog meer in: het is afgeleid van sva, ‘zelf’, en bhu, ‘worden, groeien tot’, en betekent zichzelf leren kennen en worden – het goddelijke zelf dat de bron, de essentiële natuur, en het potentieel van elk wezen is.
Woordenboeken wijzen ons ook op het feit dat de natuur de ‘creatieve, drijvende en controlerende kracht of krachten in individuen en het universum’, is. Deze krachten omvatten die van leven, beweging, wil, en intelligentie alsmede de oorspronkelijke krachten van vuur, lucht, water en aarde. Deze krachten werden ooit vereerd en geïdentificeerd met goden, door mensen die geloofden dat alleen goddelijke wezens in staat zouden zijn om zulke enorme energieën te ontvangen, te beheersen en te richten, om ten goede te komen aan het menselijke en planetaire leven. Bij de Grieken, bijvoorbeeld, regeerde de almachtige en alwijze Zeus zijn rijk door alle goden, godinnen, wezens en krachten van de aarde en zeeën door een gouden draad – dat wil zeggen, spiritueel – met de hemel te verbinden. Poseidon beheerste de krachten in oceaangolven, getijden, en stormen op zee. Aeolus heerste over de vier windrichtingen; en Apollo, de god van licht en waarheid, gebruikte de weldadige krachten van de natuur om genezing, muziek, dichtkunst en spirituele ontwikkeling te bevorderen. In het verleden waren de mensen zich bewust van de nabijheid van de goden, en zelfs nu nog bespeuren gevoelige zielen vaak een levende intelligentie in en achter de schoonheid en kracht van de natuur. Zoals Katherine Tingley opmerkte:
Wanneer de wind waait, zingt hij voor u een lied van de goden. Wanneer een bloem ontluikt, brengt zij u een boodschap van de hogere wet. Wanneer u de oceaan hoort die in een muzikaal ritme tegen de kust slaat en weer terugvloeit, spreekt hij tot uw ziel – een stem van de natuur, waarlijk een stem van God. De verhevenheid en grootsheid van deze dingen, de mogelijkheden die erin besloten liggen – deze kunnen werkelijk alleen in de stilte worden aangevoeld.
– Theosofie: Het pad van de mysticus, blz. 59
Tijdens rustige momenten van overdenking weten we intuïtief dat onze geest een deel is van de goddelijke geest; dat alles boven, onder en rondom ons deel uitmaakt van één leven: samenhangt, uit dezelfde elementen is samengesteld, en dezelfde onveranderlijke wetten volgt. Wat zijn deze natuurwetten? G. de Purucker legt in Mens en evolutie uit dat ze de gewoonten of patronen zijn die worden gevormd door de herhaalde acties van wezens met een intelligentie en reikwijdte van handelen die de onze ver overtreffen – patronen vastgesteld door hogere wezens en gevolgd door lagere wezens. Dit proces, dat overal wordt herhaald, heeft betrekking op het fysieke, morele en spirituele leven van alle wezens. Zoals ons leven – veel meer dan we beseffen – wordt bepaald en beheerst door de bewegingen en seizoenscyclussen van de aarde, de planeten en de zon, zo worden de automatische functies van ons lichaam bepaald en beheerst door de bewegingen van onze gedachten en gedragingen. Met andere woorden, de schoonheid van een zonsondergang of bloem, de ordening van cyclische herhalingen, de betrouwbare precisie van natuurwetten zijn uitdrukkingen van de automatische, voertuiglijke kant van verheven wezens, en deze uitdrukkingen werden en worden bepaald door hun bewuste, creatieve en doelgerichte wil.
Een van de meest fundamentele natuurwetten is die van beweging. Haar goddelijke karakter wordt erkend door de Amerikaanse indianen die beweging beschouwen als de ‘adem’ van het goddelijke, het uitademen van gemanifesteerd leven; en ook door de Grieken: hun woord voor god, theos, betekent ‘bewegen’, en dat voor geest, pneuma, betekent ‘adem’ of ‘wind’. Hindoefilosofen omschrijven beweging als de universele, eeuwige, en onophoudelijke stroom van goddelijk leven, een aanhoudende beweging van levende wezens die gedurende het hele leven van Brahma voortgaat. Gedurende de Dagen van Brahma – waarvan elke dag uit 4.320.000.000 menselijke jaren bestaat – ‘ademt’ Brahma menigten wezens uit, die gedurende deze enorme tijdsspanne een toenemende ontwikkeling en individualisatie verwerven, terwijl ze spiraalsgewijs cyclussen van geboorte, activiteit, dood en wedergeboorte doorlopen. Tijdens de even lange Nachten van Brahma wordt het gemanifesteerde teruggetrokken voor een periode van rust en vernieuwing – een idee dat door een van de leraren van Blavatsky, Meester KH, wordt benadrukt:
We zeggen en bevestigen dat die beweging – de universele eeuwigdurende beweging die nooit ophoudt of haar snelheid vergroot of verkleint, zelfs niet tijdens de perioden tussen de pralaya’s of ‘nachten van Brahma’, maar doorgaat zoals een molen die in beweging is gezet, of er iets te malen is of niet (want pralaya betekent het tijdelijke verlies van elke vorm, maar in geen geval de vernietiging van kosmische stof die eeuwig is) – wij zeggen dat deze onophoudelijke beweging de enige eeuwige en ongeschapen godheid is, die wij kunnen erkennen.
– De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, brief 22, blz. 150
Onlangs hebben de natuurkundigen Paul Steinhardt en Neil Turok ‘het idee naar voren gebracht dat het heelal bestaat in een oneindige cyclus van uitzetting en samentrekking’; ze zijn van mening dat ‘de belangrijkste gebeurtenissen die in de ene cyclus voorkomen een rol spelen bij het tot stand komen van de volgende cyclus, en de kenmerken bepalen van het heelal in die cyclus’.1 Dit komt overeen met het theosofische idee dat karma dat tijdens de ene cyclus werd opgewekt, de omstandigheden bepaalt die tijdens de daaropvolgende cyclus zullen bestaan. Karma is afgeleid van kri, ‘doen, handelen’, en betekent dat acties en reacties de oorzaken en gevolgen zijn waardoor het evenwicht wordt bewaard, de balans wordt hersteld, bewustzijn wordt uitgebreid, en overal in de kosmos vooruitgang wordt geboekt. Karma betekent ook dat handeling – beweging – ongeacht de soort of het niveau ervan, gevolgen voortbrengt die overeenstemmen met die handeling en met het motief dat eraan ten grondslag ligt. En wat ook de omstandigheden zijn die eruit voortvloeien, pijnlijk of plezierig, er is altijd voordeel voor degenen die deze meemaken. Tijdens perioden van moeilijkheden en pijn groeit ons begrip, en kunnen geduld en verantwoordelijkheid worden ontwikkeld, en gaan we het nut en de noodzaak van de bipolaire werking van de natuur naar waarde schatten. We kunnen ook ontdekken dat het tegenovergestelde in ieder stadium potentieel aanwezig is. Tijdens de dood gaat het leven door, tijdens oorlog is er hoop op vrede, tijdens tijden van leed, onwetendheid, en ontaarding, bestaat er een lichtpunt dat ons eraan herinnert dat er iets nieuws geboren gaat worden, dat waarheid en geluk kunnen worden bereikt. Evenzo liggen er schaduwen op de loer in tijden van overvloed, die ons influisteren, ‘Let op, ook dit zal voorbijgaan.’
Een andere manier om deze dualiteit of ritmische beweging te zien, is door haar te beschouwen als een manifestatie van de bewuste en onbewuste, scheppende en automatische werkingen van de natuur. We verwonderen ons in ons leven over het functioneren van ons bewuste, scheppende denkvermogen met zijn vermogens van herinnering, verbeelding, berekening en oordeelsvorming. We verwonderen ons ook over het functioneren van onze automatische systemen – de bloedsomloop en verteringsprocessen, de gecompliceerde functies van klieren, organen, en onze genetische en immuunsystemen. Specialisten hebben groot ontzag voor de ‘intelligentie’ van deze zogenaamd onbewuste processen die de gezondheid zo efficiënt instandhouden en groei en genezing bevorderen. Deze lichamelijke activiteiten maken evengoed deel uit van de gewoonten of wetten van de natuur als de regen, de vogeltrek, de schoonheid van bloemen en de vorming van kostbare edelstenen.
Als we beweging beter willen leren begrijpen, moeten we niet alleen de duidelijk zichtbare maar ook de verborgen aspecten onderzoeken van deze wetten van karma, dualiteit, en cyclussen, en hun relatie tot liefde en ethiek zoals ze tot uitdrukking komen in individuen van de verschillende rijken, waarbij ieder op zijn eigen wijze streeft naar en bezield wordt door goddelijke inspiratie. We zouden ook een studie kunnen maken van maya, de illusies die ons begrip beperken. Maya is afgeleid van de wortel ma, ‘meten’, en daarom beperken, en duidt erop dat wanneer we de waarheid willen leren kennen, we onszelf moeten bevrijden van mentale, psychische, en zintuiglijke beperkingen. Door het wegnemen van deze sluiers ontdekken we de verborgen ‘schatten’ van het leven en het zijn, en gaan we begrijpen wat St. Hildegard, een geestelijke en mystica uit de 12de eeuw voelde en zag toen de Geest tot haar sprak:
Ik ben die hoogste en vurige kracht die alle vonken van het leven voortbrengt. De dood treft mij niet, en toch wijs ik die toe, en daarom ben ik omgeven door wijsheid als door vleugels. Ik ben die levende en vurige essentie van de goddelijke substantie die door de schoonheid van de velden stroomt. Ik glinster in het water, ik brand in de zon en de maan en de sterren. De mysterieuze kracht in de onzichtbare wind is afkomstig van mij. Ik onderhoud de adem van al het levende. Ik adem in de bladeren en in de bloemen, en wanneer het water als levende wezens stroomt, ben ik het. Ik sla de pijlers waarop de hele aarde steunt . . . Ik ben de kracht die verborgen ligt in de luchtstromen; ze ontlenen hun leven aan mij. En zoals een mens kan bewegen omdat hij ademt, zo brandt een vuur alleen maar door mijn explosieve kracht. Ze leven allemaal omdat ik in hen ben en deel van hun leven ben. Ik ben wijsheid. Ik ben de explosieve kracht van het bulderende woord waardoor alle dingen werden gemaakt. Ik doordring alle dingen opdat ze niet sterven. Ik ben het leven.
Hoe kunnen we zo’n verheven realisatie bereiken? H.P. Blavatsky gaf ons een hint in haar Stem van de stilte: door de natuur te helpen en met haar mee te werken. Maar hoe? Toegewijde jains proberen ahimsa te beoefenen: het voelen van zo’n medeleven, respect en eerbied voor al wat leeft, dat ze een spin net zo min letsel kunnen toebrengen als zichzelf. Taoïsten proberen met de natuur mee te werken door ‘mee te bewegen met de stroom’, zodat ze, door in harmonie te zijn met de ritmen van de seizoenen en de processen van het leven, en door het onvermijdelijke te accepteren, de krachten van waarheid, liefde en schoonheid in staat stellen door hun wezen te stromen en zelfs de meest gewone taken met magie te vervullen.
Ieder van ons moet zijn eigen manier zien te vinden. Dit kan zo eenvoudig zijn als het zich bewust zijn van de wonderen om ons heen, zo specifiek als het redden van bedreigde soorten en hun leefgebied, of zo persoonlijk als het beheersen van onze eigen gedachten en gevoelens. Door de natuur te helpen en met haar mee te werken, op welke manier dan ook, worden we ontvankelijk voor de invloed van het oog van de geest – ‘het oog dat zich nooit sluit’. Als we bijvoorbeeld kijken naar een onvolgroeide boom, die zich op een heel steile klif aan het leven vastklampt, dan zien we de kracht en het doorzettingsvermogen van het leven, en de miraculeuze vermogens van regen en zon. Onze gedachten gaan misschien uit naar het profijt dat we hebben van bomen, waarvan het leven en de aard niet fundamenteel verschillen van die van grote filantropen die leven voor het welzijn van de wereld. Als we een vlinder zien die uit zijn cocon tevoorschijn komt, zijn we even stil, en denken na over de bron van zijn tedere schoonheid, en over het nut van de transformaties die we ondergaan wanneer we de cyclussen van ons leven doorlopen. Of we worden bij het zien van een vallende ster geroerd door de schitterende mysteries van de ruimte die ons thuis is.
Het verlenen van hulp en medewerking aan de natuur betreft vooral de menselijke natuur, want daar is de behoefte zo groot. Wanneer we onze medemensen werkelijk liefhebben, en hun ‘zonden’ vergeven, wanneer we werkelijk geduldig de noden, angsten, en begeerten van anderen – en die van onszelf – leren begrijpen, en ermee leren omgaan, hebben we ons tot bondgenoten gemaakt van de krachten die overal in de kosmos leiding geven aan het leven en het beschermen. En omdat alles in de natuur met elkaar is verbonden door gouden draden van mededogen, zullen er zich mogelijkheden voordoen waardoor we anderen die in nood zijn kunnen helpen. Ons geven zegent hun leven, en brengt ons het geschenk van geluk en hoop. Zulke ‘schatten’ liggen inderdaad verborgen in de diepten van de reine maagdelijke schoot van de natuur, onbezoedeld door de stof, alleen waargenomen door het oog van de geest. Liefde, vertrouwen, rechtvaardigheid en barmhartigheid zijn schatten die verborgen liggen in het hart van ieder wezen. Ze te vinden, brengt ons geluk, verrijkt ons leven en, wat het mooiste is, het geeft ons de sleutel tot de geheime kamers van de natuur – het besef dat de natuur haar wonderen onthult, niet aan hen die deze zoeken om te ontvangen, maar aan mensen die haar schatten met anderen willen delen.
Noot
- Highlights, mei 2003, blz. 9.