Ons openstellen voor broederschap
Sarah Belle Dougherty
Met dit nummer nodigt Sunrise zijn lezers opnieuw uit voor een ontdekkingsreis, want we zijn allemaal ontdekkingsreizigers: of we dat nu willen of niet, ieder ogenblik krijgen we te maken met het onbekende. Vaak verdoezelen we dit ongemakkelijke mysterie met een laagje routine, proberen we stil te staan waar we nu zijn en nemen ons voor daar een flinke tijd te blijven. Maar wat we ook proberen, het onbekende duikt weer op, eist nu en dan onze volle aandacht op, soms ons hele wezen. De eruit voortkomende verandering is traumatisch voor de illusie van bestendigheid die we uit ideologische en psychologische gewoontereacties hebben opgebouwd. Onze gehechtheid aan deze gewoonten is er helaas de oorzaak van dat we meer aandacht besteden aan de meningen en overtuigingen van de mensen dan aan het feit dat we ons mens-zijn gemeen hebben. We denken dat als anderen het maar met ons eens zouden zijn – voelen zoals wij voelen, denken zoals wij denken – de problemen konden worden opgelost en alles in de wereld in orde zou zijn.
Sommige mensen beschouwen misschien ook de theosofie als een verzameling ideeën, zoals reïncarnatie en karma, geestelijke emanatie en evolutie. Dat was echter niet het oorspronkelijke doel ervan. De stichters van de Theosophical Society hebben herhaaldelijk gezegd dat zij niet een nieuwe religie of denkrichting is die probeert dogma’s of een geloofsovertuiging aan de mensen voor te schrijven. Ze is een broederschap die iedereen aanmoedigt onderzoek te doen naar de mysteries van het leven. Ze legt in de eerste plaats de nadruk op universele broederschap, en mensen die wel of niet een religie aanhangen of een filosofische overtuiging hebben, zijn welkom om mee te werken zolang ze het beginsel van broederschap onderschrijven en erkennen dat anderen recht hebben op hun eigen opvattingen. Ook zijn de theosofische leringen geen kant en klaar product om massaal te worden aanvaard. De tijdloze filosofie is eerder iets dat iedereen afzonderlijk zou moeten ontdekken en interpreteren – niet omdat de werkelijkheid relatief is, maar omdat het persoonlijke begrip ervan dat noodzakelijkerwijs is.
De centrale plaats die we aan geloofsovertuigingen en ideeën toekennen kan ons ertoe brengen ons af te vragen wat we werkelijk weten. We accepteren of verwerpen voortdurend verklaringen, feiten, theorieën, denkstelsels. We bezitten beslist geen persoonlijke kennis van veel zaken die het leven onder onze aandacht brengt: onze onwetendheid van feiten is te groot, onze waarnemingen en interpretaties zijn te vaak vertekend, ons denkvermogen is te traag. Wanneer we voor nieuwe of tegenstrijdige ideeën komen te staan, wenden de meesten van ons zich tot een vertrouwde autoriteit die voor ons vaststelt wat waar is. Het kan een boek zijn of een geschrift, een denkstelsel, een vooraanstaande figuur of uitgangspunten die we in de loop van een heel leven ons eigen hebben gemaakt. Veel westerlingen beschouwen de gangbare wetenschappelijke opvattingen als de hoogste autoriteit bij het vaststellen van de werkelijkheid; anderen vinden die misschien in de bijbel, de koran, de veda’s – of zelfs in de moderne theosofische literatuur.
‘Wie laten we toe om tussen ons en de werkelijkheid te staan?’ is een belangrijke vraag – even belangrijk als ‘wie laten we toe om tussen ons en het goddelijke te staan?’ We kunnen ons zelfs afvragen of we een tussenpersoon nodig hebben. Misschien weigerde de Boeddha wel om over veel metafysische zaken te spreken, want elke keer dat er een mening boven de eigen ervaring wordt gesteld, wordt er een autoriteit bij betrokken. In plaats daarvan richtte hij zich voornamelijk op het menselijke bewustzijn en het praktische leven – gebieden waar mensen voor zichzelf zaken kunnen waarnemen, ervaren en toetsen. Misschien is dit ook de reden dat de Theosophical Society is gebaseerd op universele broederschap, met vrijheid van geweten en overtuiging: geen leringen of blind geloof, maar in de eerste plaats het streven om broederschap in het dagelijkse leven tot een levende kracht te maken.
Wordt daarmee bedoeld dat filosofische, wetenschappelijke en religieuze onderwerpen die buiten onze eigen ervaring liggen er niet toe doen? Wat is de bedoeling van het praten over de geschiedenis, aard en bestemming van het heelal en de mensheid, of over de structuur en eigenschappen van materie en energie? Als mensen zijn we een deel van het kosmische geheel, zodat het begrijpen van het heelal en alles wat erin is op dezelfde fundamentele manier nuttig is als het begrijpen van onszelf. Bovendien zijn zulke onderwerpen alleen maar abstract als we niet begrijpen hoe we ze kunnen toepassen. Ieder feit of idee wordt praktisch zodra we een manier vinden om het te gebruiken – of te misbruiken. Onze beschaving wendt haar opvatting van de stoffelijke wereld aan om technologieën te ontwikkelen die ons voeden, beschutten, genezen, vervoeren en vermaken. Religieuze opvattingen worden in even zakelijke bewoordingen aangeboden als middelen om in aanraking te komen met het goddelijke om ons te verzekeren van voordelen in zichtbare en onzichtbare werelden, of voor het vestigen van morele en sociale orde. Laten we echter bij het overdenken van alle voor ons beschikbare informatie niet de in woorden geklede of wiskundige beschrijvingen van het werkelijke verwarren met de werkelijkheid zelf, maar in plaats daarvan vrij en open blijven in onze verkenningen.
Hoe kunnen we dan leren de werkelijkheid duidelijker en nauwkeuriger te onderscheiden, en te weten? Hoewel feilbaar en beperkt worden ons verstand en onze intuïtie voor ons de beste gidsen naar een dieper begrip indien waarheid en niets dan waarheid ons doel is. De meesten van ons worden beheerst door kennis en gewoonten die geleidelijk zijn gegroeid terwijl we functioneren op de automatische piloot. We kunnen onze waarnemingen nuanceren door onafhankelijk denken en onderzoek, door te weigeren informatie uit de tweede hand als definitief aan te nemen en welke autoriteit dan ook onvoorwaardelijk te aanvaarden. Zelfonderzoek en onbevooroordeelde analyse maken het ons mogelijk ons bewust te worden van de grondslag waarop we ons oordeel vormen en wat of wie we toestaan tussen ons en de werkelijkheid te staan. Door dieper in onszelf te graven kunnen we stevig verankerde gedachte- en gevoelspatronen blootleggen en ons een gelegenheid geven te veranderen en te groeien. Vooral onze daden, gevoelens en denkgewoonten, en niet onze meningen, onthullen wat we werkelijk in ons hart geloven.
Het is niet onze verantwoordelijkheid andere mensen onze inzichten bij te brengen, maar om onszelf open te stellen – voor het leven en voor anderen. Er zit enorm veel zelfingenomenheid in de houding dat wij beter weten dan de rest van de mensheid wat juist en goed voor hen is. Onze medemensen zijn geen grondstof voor onze edele bedoelingen of om hen naar ons eigen beeld te vormen. Als mensen zullen we onvermijdelijk verschillende visies en geloofsovertuigingen hebben, gebaseerd op verschillende hypothesen en autoriteiten die we kiezen. Dit gevolg van menselijke onvolmaaktheid moeten we aanvaarden zonder ons te laten verdelen en van elkaar te vervreemden omdat de ideeën van deze uiteenlopende autoriteiten met elkaar in strijd zijn. Onze medemensen in de armen sluiten zoals ze nu zijn, onvoorwaardelijk en zonder bijbedoelingen, is de sleutel om broederschap in praktijk te brengen en om deze in het leven van de mens tot een werkelijkheid te maken.