Theosophical University Press Agency

Het ontwikkelen van concentratie*

Dara Eklund

*Ontleend aan een lezing gehouden in het Theosophical Library Center, Altadena, Californië, op 6 april 2001.

Concentratie, contemplatie en meditatie betekenen alle drie scherpe aandacht en kennis van zowel het gekende als de kenner. Bij concentratie vestigen we de aandacht op onze gedachten; bij meditatie op de richting van ons leven. Volgens de Bhagavad Gita is de hoogste kennis de ‘wijsheid die in de hele natuur één enkel beginsel waarneemt, ondeelbaar en onvergankelijk, niet gescheiden in de afzonderlijke voorwerpen die men waarneemt’ (hfst. 18). Krishna legt uit: ‘Dit pad leidt naar slechts één enkel doel dat bestendig en onveranderlijk van aard is; maar breedvertakt is het geloof en ontelbaar zijn de doeleinden van hen die dit stelsel niet volgen’ (hfst. 2).

In zijn vertolking van de Yoga Aforismen van Patañjali definieert William Quan Judge concentratie als ‘het vermogen om het denken op elk ogenblik te richten op het beschouwen van een enkel punt van denken met uitsluiting van al het andere.’ Toch vertelt Patañjali dat ‘Tijdens concentratie de ziel verblijft in de toestand van een toeschouwer zonder een schouwspel’ – kennelijk een paradox. Hij zegt ook dat het ‘praktische deel van concentratie ten doel heeft meditatie tot stand te brengen en kwellingen uit te schakelen.’ Deze kwellingen die voortkomen uit de zintuigen en het woelige lagere denkvermogen, staan de rust in de weg van ieder element van ons wezen die nodig is om het denken te concentreren. Zelfs herinnering kan een belemmering zijn omdat ze een gedachtegang niet loslaat. Daarom moeten we eerst leren ons te concentreren, of minstens diep na te denken. Contemplatie kan variëren van vaag peinzen over een specifiek probleem of idee tot het doelbewust erover nadenken. Anders dan mijmeren stelt contemplatie ons in staat onze reeksen gedachten en ervaringen te zeven of aan één ervan goed aandacht te schenken. Ze is meer verwant aan meditatie, met nadruk op een gedachtezaad of idee.

Wat is het nut van zulke oefeningen? In zijn Meditaties gaf Marcus Aurelius zijn lezers de raad:

Verwerf de beschouwende manier en zie hoe alle dingen in elkaar veranderen; blijf daar steeds alle aandacht aan schenken en houd je bezig met dit deel van de filosofie. Niets inspireert zo gemakkelijk tot edelmoedigheid. Zo iemand maakt zich los van het lichaam en omdat hij inziet dat hij elk ogenblik moet kunnen weggaan bij de mensen en hier alles achterlaten, wijdt hij zich helemaal aan juiste activiteiten en . . . vertrouwt zich toe aan de universele natuur. Wanneer het gaat om wat iemand over hem zal zeggen of denken of tegen hem doen, dat komt zelfs niet bij hem op, want hij is zelf ermee tevreden . . . om eerlijk te handelen bij wat hij nu doet; hij aanvaardt wat hem nu wordt toegewezen . . . hij geeft alle afleidende en drukke bezigheden op en verlangt niets anders dan de rechte weg te volgen . . . hfst. 10

De rechte weg heeft te maken met het ‘leven van zelfonderzoek’ dat Pythagoras en Plato aanmoedigen. Om de rechte weg te bewandelen moet je de onbeheerste hengsten van het denkvermogen onder controle brengen. Zelfs Arjuna wordt, al is hij een precieze boogschutter, gestoord door de rusteloosheid van het denkvermogen. Krishna erkent dat beheersing ervan moeilijk is, maar niet onmogelijk. Door de begeerten te beheersen die in zijn hart en ziel opwellen bereikt de mens volmaakte toewijding. Krishna beschrijft die toegewijde als: ‘Hij die alle poorten van zijn zinnen sluit, zijn denkvermogen in zijn hart gevangen houdt . . . zonder zijn gedachten op iets anders te richten’ (Gita, hfst. 8). Om het ware Zelf te leren kennen moet men opstijgen boven de sluiers die de werkelijkheid verbergen.

Hiervoor is een vorm van ontwikkeling van het denkvermogen nodig, te beginnen met concentratie. Welke soorten zijn aan te bevelen en veilig? Christmas Humphreys heeft geschreven dat het juiste motief voor de ontwikkeling van het denkvermogen de verlichting van al het leven is. In dit motief ligt onze bescherming. In Concentratie en Meditatie (blz. 15) zegt hij dat de stappen die hij schetst kunnen worden versneld door begrip van het doel van evolutie, een juist motief en gebruik van de wil. Judge merkt in zijn voorwoord van de Yoga aforismen op dat ‘de wil een geestelijke kracht is . . . in elk deel van het heelal aanwezig.’ H.P. Blavatsky herhaalde vaak dat achter de wil de begeerte staat. Hoe kunnen we het begeertebeginsel omzetten in een dienaar van een leven van toewijding? Wanneer de wil is bevrijd van de heerschappij van de hartstocht, kan hij het denkvermogen beheersen dat de neiging heeft zich te verstrooien. Het gerichte of rustige denkvermogen ontvangt alle begeerten zoals de oceaan alle stromen in zich opneemt.

Naast de ontwikkeling van wilskracht door het begeertebeginsel een andere richting te geven, adviseerden Blavatsky en Judge rajayoga. Rajayogi’s streven ernaar het denkvermogen zelf te beheersen. Wanneer het denkvermogen tot rust is gebracht, zijn de wijzigingen ervan tot stilstand gekomen. De wil en het denkvermogen zijn slechts dienaren voor het werkelijke Zelf, en het doel van rajayoga is vereniging met Isvara, de geest in de mens, die het lagere zelf geleidelijk verheft naar hogere gebieden. Dit proces impliceert meditatie, die HPB noemde ‘stil en woordeloos gebed of, zoals Plato het uitdrukte ‘het zich vurig richten van de ziel op het goddelijke’ (De sleutel tot de theosofie, blz. 10). Damodar K. Mavalankar is het in zijn artikel ‘Contemplatie’ ermee eens dat meditatie ‘het onuitsprekelijke verlangen van de innerlijke mens is ‘naar het oneindige te gaan’, wat in oude tijden de werkelijke betekenis van adoratie was.’

Patañjali noemt in zijn Yoga aforismen drie verschillende stappen van meditatie:

    1. Het denkvermogen richten op een plaats, voorwerp of onderwerp is aandacht [dharana].
    2. Het volhouden van deze aandacht is contemplatie [dhyana].
    3. Deze contemplatie wordt meditatie wanneer alleen het voorwerp van aandacht straalt en het denkvermogen zich niet meer bewust is van zichzelf [samadhi]. Boek III

Swami Krishnananda vat het zo samen: ‘Als dharana de druppel is, is dhyana de rivier. Veel concentraties vormen een meditatie.’1 Wanneer de rivier zich verenigt met de oceaan wordt het samadhi genoemd. Swami Vivekananda beschrijft deze hoogste toestand als het opgeven van alle vormen.

In de Gita beveelt Krishna het verwerven van zuiverheid van motief aan door je aandacht te vestigen op de handeling zelf in plaats van op een daaruit voortvloeiende beloning. Dit kunnen we in het dagelijks leven doen zonder lichaamshoudingen of mantra’s. Een versje uit onze kindertijd leert ‘Handel voor en als het Zelf van alle schepselen.’ Krishna vertelt aan Arjuna: ‘Ik ben het Zelf dat in het hart van ieder schepsel zetelt’ (hfst. 10). Hij draagt Arjuna op zijn denken te richten op het ware Zelf: ‘Waarnaar het rusteloze en wispelturige denkvermogen ook uitgaat . . . beteugel het en richt het weer op het Zelf’ (hfst. 6). Op den duur wordt dit gemakkelijk, want Krishna verklaart dat hijzelf ‘het concentratievermogen is bij hen die hun denkvermogen hebben gericht op de geest’ (hfst. 10).

A.P. Sinnett citeert een mahatma die zegt dat persoonlijke gevoelens en banden op zekere dag ‘zullen overgaan in één universeel gevoel, het enige ware en heilige, het enige onzelfzuchtige en eeuwige – Liefde, een enorme liefde voor de mensheid als geheel’ (The Occult World, blz. 152). Hier zien we dat concentratie veel meer is dan een mentale oefening, en dat ze onverminderde en levenslange discipline en objectiviteit eist. Daarom blijven de wijzen nadruk leggen op het bereiken van kalmte, barmhartigheid en een liefde die ‘alle angst uitbant’. Rajayoga stelt daarom altruïsme centraal, en niet lichaamshoudingen, astrale projecties of psychische voorschriften voor het povere lagere zelf. De deugden effenen de weg naar een toekomstig leven waarin de werkelijke beoefening van concentratie kan beginnen. Judge schrijft: ‘Ooit zullen we beginnen in te zien waarom niet één voorbijtrekkende gedachte mag worden genegeerd, niet één flitsende indruk gemist. We kunnen begrijpen dat dit geen eenvoudige opgave is. Het is een reusachtig werk’ (Echoes of the Orient 1:72).

Oefeningen voor leken in deze tijd komen voor in verschillende recente boeken, zoals Essential Spirituality van Roger Walsh. De vierde oefening van de ‘zeven centrale oefeningen om het hart en denkvermogen wakker te maken’ die in dit boek worden aanbevolen omvat talrijke nuttige ideeën om ons denkvermogen te concentreren en tot rust te brengen. Ten eerste laat dr. Walsh zien dat westerse psychologen in de afgelopen eeuw niet geloofden dat men het ‘kronkelende’ denken onder controle kan houden. Ze aanvaardden de conclusie van William James dat ‘de aandacht niet voortdurend gespannen kan blijven’. Dit kwam kort na het Freudiaanse dilemma dat we het slachtoffer zouden zijn van onbewuste krachten in ons. De religies van alle tijdperken onderwezen echter dat het denken kan en moet worden beheerst, al erkenden ze dat ‘het vol onrust is en het beteugelen ervan even moeilijk als het bedwingen van de wind’ (Gita, hfst. 6). Daarom leerde de Boeddha opmerkzaamheid en vindt de Dalai Lama dat het doel van religie is: het oefenen van het denkvermogen. Ware religie brengt ons terug naar onze bron; ze leert ons niet te hechten, gelijkmoedigheid die een evenwichtig denkvermogen, en evenwichtige keuzes en handelingen mogelijk maakt. Maar we kunnen de aandacht wèl vestigen op wat correct, verstandig en eervol is. Dr. Walsh dringt eropaan om ‘onverstandige aandacht’ te vermijden, want ons mentale dieet beïnvloedt de mentale gezondheid. Waar we ons op concentreren, dat worden we.

De stappen van dr. Walsh voor de ontwikkeling van een vredig denkvermogen beginnen met enkele eenvoudige oefeningen. Je moet maar één ding tegelijk doen. Vergelijkbaar met de zen-gedachte van ‘Als ik aan het schoonvegen ben, dan veeg ik schoon’, en kunnen we aan iedere taak onze volle aandacht geven: niet via onze mobiele telefoon praten terwijl we aan het koken zijn of autorijden, of naar de radio luisteren terwijl we de krant lezen. Na verloop van tijd wordt het mogelijk dat iedere taak tot een heilig ritueel wordt. Zelfs de eenvoudige handeling om een deur open te doen kan met liefdevolle zorg worden gedaan; niet erdoorheen snellen, maar hem ook zachtjes sluiten. Walsh stelt voor te beginnen met onderbrekingen te verwelkomen in plaats van je eraan te ergeren of ze af te wijzen; wanneer we door de telefoon naar een vriend luisteren, kunnen we onze volle aandacht geven.

Contemplatie en meditatie zijn evenzeer vaardigheden als het leren bespelen van een instrument. Ze vergen voortdurende oefening. Ons denken tot rust brengen is de geestelijke discipline van de Gita. Door het opgeven van het gehecht zijn aan de zintuigen worden deze verfijnd. Walsh herinnert ons eraan dat ‘Naarmate de vaardigheid in het zich concentreren tot rijpheid komt, het vermogen om zorg en aandacht aan elk moment te geven steeds gelijkmatiger en onafgebroken wordt’ (blz. 169). In de Gita vinden we dit omschreven als ‘Die standvastigheid waardoor men door toewijding [yoga] de werkingen van het denken . . . beheerst’ (hfst. 18). Ons leven leiden wordt hierdoor in een ononderbroken yoga getransformeerd.

Volgende stappen die Walsh schetst ‘maken werk tot dienstbaarheid.’ Als we grootmoedigheid en de vreugde van het dienen aanvaarden, geven we van het zelf, niet alleen maar stoffelijke dingen. We kunnen een manier toepassen om anoniem te geven, zoals de talmoed beschrijft wanneer vrijgevige mensen in het donker voedsel leggen bij de deur van de armen zonder te proberen aandacht of beloning te ontvangen. Moeder Theresa heeft dit zo samengevat: ‘laat nooit iemand bij u komen zonder dat hij beter en gelukkiger weggaat.’ Dit zijn de hogere vormen van grootmoedigheid. We kunnen beginnen met onze motieven te veranderen en onze activiteiten aan anderen op te dragen.

We mogen ook niet verzuimen de mooie beoefening van stilte te noemen, bepleit door alle heilige geschriften. De soefi-leringen, bijvoorbeeld, en ook de thora dringen erop aan: ‘Wees stil, en weet.’ De vaardigheid waarmee we ons op de eeuwigheid richten, noemen de taoïsten leven in harmonie met tao:

In de stilte wordt het denkvermogen helder.

Als het helder is, wordt het licht – en dit licht . . . is de glans van het tao binnenin ons.2

Confucius paste deze grondregel toe op leven in harmonie met de natuur en de samenleving. De soefi’s, quakers, indianen en Camaldolese monniken zoeken allemaal dat ‘stille stemmetje binnenin ons.’ Want, zoals Black Elk [Zwarte eland] vroeg, ‘Is stilte niet juist de stem van de Grote Geest?’ Door stilte komt het denkvermogen tot rust. Meester KH heeft geschreven:

Want het is op het vredige en onbewogen vlak van een onverstoord gemoed dat de uit het onzichtbare vergaarde visies in de zichtbare wereld tot uitdrukking komen. U zou anders vergeefs zoeken naar deze visies, die flitsen van plotseling licht, die al tot de oplossing van zoveel kleinere vraagstukken hebben bijgedragen en alleen deze kunnen de waarheid voor het oog van de ziel brengen. Wij moeten met angstvallige zorg ons denkgebied bewaken tegen alle vijandige invloeden die in onze gang door het aardse leven zich dagelijks voordoen.
Brief nr. 11, De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, blz. 73

Noten

  1. Het yogastelsel, hfst. 11.
  2. Taoïsme: Geschiedenis, filosofie en beoefening van een Chinese spirituele traditie, Eva Wong, Ankh-Hermes, 1999.

Occultisme, meditatie, yoga, gebed, paranormale vermogens


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 2001

© 2001 Theosophical University Press Agency