Theosophical University Press Agency

Omslag Spiegel van de hemelBoekbespreking

I.M. Oderberg

Spiegel van de hemel: De mysterieuze vondsten van oer-astronomen of het onderzoek naar verloren beschavingen (oorspronkelijke titel Heaven’s Mirror: Quest for the Lost Civilization), Graham Hancock, foto’s door Santha Faiia, Tirion Uitgevers, 1998; isbn 9789051217780, 352 blz., gebonden.


Diverse boeken die in de laatste jaren van de twintigste eeuw zijn verschenen geven aan dat we beter afstand kunnen doen van het idee dat we een betrekkelijk volledig begrip van de geschiedenis van de mens hebben, of dat wij de allereerste hoogtechnologische beschaving hebben ontwikkeld die onze planeet heeft gekend. Beschavingen uit het verre verleden hebben overvloedig bewijsmateriaal nagelaten van hun opzienbarende prestaties op het gebied van de architectuur, techniek, astronomie en andere vakgebieden. Recente vondsten en de herinterpretatie van bestaand bewijsmateriaal leiden tot een nieuwe beoordeling van oude volkeren en hun culturen.1

Graham Hancock, auteur van Het ontstaan en het einde van alles2, heeft een belangrijk nieuw boek geschreven, Spiegel van de Hemel: De mysterieuze vondsten van oer-astronomen of het onderzoek naar verloren beschavingen. De belangrijkste stelling ervan is dat er bewijzen zijn voor het bestaan in de oudheid van één beschaving die vele landen omvatte en die sporen heeft nagelaten van zijn enorme prestaties. Getuigenissen hiervan zijn over perioden van duizenden jaren overgeleverd. De vrouw van Hancock, Santha Faiia, werkt met hem samen en haar foto’s in dit boek zijn adembenemend en maken de uiteenzettingen in de tekst zichtbaar voor onze ogen. Ik kan het resultaat daarvan alleen maar vergelijken met de illustraties in de zeldzame Napoleon Uitgaven. Deze werden samengesteld door Franse archeologen en kunstenaars, die in de laatste jaren van de 18de eeuw door Napoleon waren uitgenodigd om met zijn bezettingsmacht naar Egypte te reizen. Inderdaad, dit nieuwste boek van Graham Hancock ‘moet je gezien hebben’.

Het boek is van groot belang omdat de auteur de rode draad heeft ontdekt die kennis uit vroegere culturen van oost tot west, van noord tot zuid, verbindt en die tot uitdrukking komt in de oudste overblijfselen van tempels en andere bouwwerken. We vinden ze in het voordynastieke Egypte in de stad van anu of On, door de latere Grieken Heliopolis genoemd, en ook in de stad Khemenu, opgedragen aan Tehuti, Djehuti of Thot, die de latere Grieken Hermes Trismegistus noemden. Beiden werden vergeleken met de Shemsu Hor, vrienden, volgelingen of zonen van Horus, een mystieke broederschap van leraren, die Heliopolis zouden hebben gesticht. Dezelfde inzichten komen naar voren in de culturen van Mesopotamië – waarvan de belangrijkste tastbare getuigen de ziggurats van Assyrië/Babylonië zijn, in Cambodja in Angkor Wat, op eilanden in de Grote Oceaan, en aan de overkant in Centraal- en Zuid-Amerika. Bij alle wordt een vergelijkbare ‘kosmologie geassocieerd met een school van heilige geometrie en architectuur en een cultuur van hemelse imitatie die het maken van ‘kopieën’ – modellen, symbolische schema’s – van bepaalde sterrenbeelden aan de hemel op aarde als een mysterieuze deugd beschouwt’ (blz. 275). De schrijver komt bij zijn evaluatie van deze oude monumenten, en de mythen en geschriften die ermee samenhangen, tot de conclusie dat ze ‘allemaal deel uitmaken van een archaïsch spiritueel systeem dat erop was gericht de mensen die hun waarde hadden bewezen in te wijden in het mysterie van eeuwig leven’ (blz. 335).

Op grond van de astronomische positionering van verschillende belangrijke bouwwerken zijn Hancock en anderen van mening dat dit kosmologische stelsel betrekking heeft op de hemel op het moment van de lente-equinox in 10.500 v.Chr. Deze datum geeft het punt halverwege de precessiecyclus van 25.920 jaar aan, toen de sleutelconstellaties Draak en Orion op de noord-zuid meridiaan respectievelijk hun hoogste en laagste punt of culminatie bereikten. Nu heeft deze cyclus bijna het tegenovergestelde punt bereikt en geeft het begin aan van een nieuwe periode van zo’n 12.500 jaar, een astronomische configuratie die Hancock interpreteert als een teken dat er grote veranderingen voor de aarde en de mens ophanden zijn.

Noten

  1. Vgl.: ‘Verdwenen beschavingen’ van de mensheid, Sunrise sep/okt 1997, blz. 143.
  2. Het ontstaan en het einde van alles (oorspronkelijke titel: Fingerprints of the Gods), Graham Hancock, Tirion Uitgevers, 1998; isbn 9789051216004, 470 blz., paperback.

Oude culturen/beschavingen


Uit het tijdschrift Sunrise mrt/apr 2001

© 2001 Theosophical University Press Agency