Theosophical University Press Agency

De theosofie van William Blake

Madeline Clark

Langzamerhand, als een ster die vanachter donkere wolken tevoorschijn komt, krijgt het werk van William Blake erkenning. In het veelomvattende diorama van zijn filosofie beschouwde Blake de eeuwige werelden, en daarin de mens als een mogelijke medewerker van de goden. Zijn verheven symboliek is in werkelijkheid een overweldigende uitdaging, die absoluut niet is te bevatten voor de minder ontwikkelde individuele denkwijze. Een ieder moet zelf ermee worstelen en de meest diepe betekenis ervan ontdekken.

De algemene tendens van het leven van Blake is welbekend: zijn werk als graveur dat nooit ophield omdat er brood op de plank moest komen; zijn armoede, gedeeld door zijn trouwe echtgenote Catherine; zijn absolute weigering om af te wijken van zijn overtuigingen, van zijn zelfbedachte methoden om zijn ontluikende leer gereed te maken voor de wereld. Toch moeten we niet te veel stilstaan bij een beeld van nijpende armoede; er was een andere kant. Dr. Bernard Blackstone wijst erop dat we het idee

van Blake als een onontwikkeld eenvoudig persoon moeten laten varen als we niet alleen het intellectuele niveau van de gemeenschap bezien waar hij gedurende het grootste deel van zijn leven toegang toe had, maar ook de grote verscheidenheid aan literatuur waarmee hij kennelijk bekend was. ‘Ik beschouw hem nooit als een onfortuinlijke geniale man’, zei iemand die hem kende. ‘Hij kende elk belangrijk persoon van zijn tijd.’
English Blake, blz. 27

Het lijdt geen twijfel dat Blake voor Engeland, samen met de groep waartoe Joseph Priestley, William Godwin, Mary Wollstonecraft, en de Anglo-Amerikaan Thomas Paine behoorden, tot op zekere hoogte de geweldige vergeestelijkende inspanning van de laatste jaren van de 18de eeuw symboliseerde. Blake, die in 1757 werd geboren, was in deze periode op zijn best, en zijn grenzeloze energie en vooruitspringende verbeelding maakten hem geschikt om deel te nemen aan de nieuwe beweging. Deze Engelse groep, uit dezelfde tijd als Saint-Germain en Saint-Martin in Frankrijk en de geïnspireerde grondleggers van de Amerikaanse Republiek, hield wekelijkse bijeenkomsten in het kleine kamertje boven Joseph Johnsons Bookshop in Londen; en hier was het dat Blake in 1792 het leven redde van Paine, omdat hij hem waarschuwde om na de bijeenkomst (waar hij zojuist een schets had gegeven van een opruiende openbare toespraak die hij de avond tevoren had gehouden) niet naar huis te gaan, maar onmiddellijk door te gaan naar Frankrijk – ‘of je bent ten dode opgeschreven’. Slechts twintig minuten nadat Blake Paine had weggebracht naar de pakketboot naar Calais werd er een staatsbevel uitgevaardigd voor zijn arrestatie.

Op de wekelijkse bijeenkomsten bij Joseph Johnson besprak Blake politiek, filosofie, godsdienst en literatuur en ontmoette de schrijvers die vaak bij de boekhandelaar kwamen. Frederick Tatham, een vriend van Blake uit zijn latere jaren, schreef over hem: ‘Zijn mentale vaardigheden waren ongelooflijk; hij had bijna alles gelezen in elke mogelijke taal die hij zichzelf altijd aanleerde.’ Van de theosofen die invloed hadden op Blake was Jacob Boehme de eerste en voornaamste: Boehme gebruikte, evenals Blake, schoonheid als venster naar het goddelijke. Robert Fludd en Thomas Vaughan reikten Blake ideeën aan over alchemistische symboliek; Blake was met de hermetisten van mening dat de mens de microkosmos van het goddelijke is. De werken van William Law waren hem welbekend. Prof. Milton O. Percival geeft een samenvatting van de intellectuele achtergrond van Blake die bestond uit:

De orfische en pythagorische traditie, het neoplatonisme in zijn volle omvang, de hermetische, kabbalistische, gnostische en alchemistische geschriften, Erigena, Paracelsus, Boehme en Swedenborg. . . . Iedereen die eraan begint alles wat Blake gelezen heeft ook te lezen zal zijn bekwaamheid als lezer respecteren. . . . Toen Blake in een vlaag van gedrevenheid zichzelf een ‘mentale prins’ noemde, sprak hij slechts de simpele waarheid.
William Blake’s Circle of Destiny, blz. 1-2

Daarnaast las Blake gretig de Engelse vertaling van de werken van de hindoefilosofie door Sir William Jones en Sir Charles Wilkins, die toen voor het eerst verschenen.

Er is een merkwaardige overeenstemming tussen het levensverhaal van William Blake en de werken die achtereenvolgens van zijn hand en kwast (of graveernaald) het licht zagen. De ongeëvenaarde teksten van de Poetical Sketches, en de Songs of Innocence met hun primitieve emoties van redeloze vreugde en kinderlijke pijn, van genade, medelijden, vrede en liefde, hebben het vermogen om – in elk geval voor korte tijd – de gemoedstoestand van het kind in ons te herscheppen die we hebben verloren. Hier, en later in de Songs of Experience en The Four Zoas, zijn talloze voorbeelden die laten zien hoe Blake’s hele ziel voortdurend bezig was met de beproevingen en de erbarmelijke misstanden van de mensheid: de verschrikkingen en het lijden van de schoorsteenvegertjes, de ‘liefdadigheidskinderen’ die als slaven werden verkocht aan de fabrieken, de straathoertjes, de morele huichelarij, de spirituele stilstand.

Vier zoasHet gigantische raamwerk van Blake’s mythologie omvat de volledige ‘Circle of Destiny’ (cirkel van het lot) – zijn eigen uitdrukking – waarin de mens is gevangen. Hierin was de eeuwigheid voordat tijd en ruimte begonnen. En het spirituele lichaam van de mens – de Adam Kadmon van de kabbala – bestond alleen in de eeuwigheid ‘voordat de aarde er was, of planeten met aantrekkingskracht’. In deze ‘hemelse mens’ hebben de vier zoas, of vier gezichten, hun bestaan – in feite zijn de vier zoas de vier gezichten of aspecten, de goddelijke energieën, van de mens in de eeuwigheid. Zij zijn de menselijke beginselen: Los, de innerlijke god, de verbeelding, ‘het deel van de eeuwigheid voor ieder mens’; Urizen, het kille beginsel van rede en materialiteit; Luvah, de passies en emoties; en Tharmas, het lichaam (stof).

The Book of Urizen begint met het verhaal van de val van de hemelse mens in de stof, in de maalstroom van ervaring, ‘de valleien, donker van zelfzucht’. En de mens is aan het worstelen met de taak de ‘onedele’ hartstochten om te zetten in het zuivere goud van het eeuwige. Om hulp te bieden bij dit kosmische proces symboliseert Blake in de vurige Orc de bewustmaker, de geest van revolutie en vernieuwing, hij die zingt: ‘De tijden zijn geëindigd; schaduwen gaan voorbij, de ochtend begint te gloren’ (America: A Prophecy). Los en Enitharmon, Luvah en Urizen en Orc, kunnen niet in categorieën worden ingedeeld: ze zijn archetypes, veranderlijk in hun verscheidene vormen en aspecten overeenkomstig de evolutiefase waarin ze handelen. Van betekenis is dat ‘Zeven wachters waken over de gevallen mens’.

Europe: A Prophecy, The Song of Los, The Book of Los, en The Book of Ahania ontvouwen alle het grote plan van de Cirkel van het Lot, elk met meer helderheid, totdat de structuur in detail wordt uiteengezet in The Four Zoas. De hemelse mens, de microkosmos van het heelal (Albion, in de terminologie van Blake), is door zijn val gescheiden van zijn godheid, en moet zich nu in de loop van eeuwen herenigen met het goddelijke. In de opvatting van Blake is de ziel uiteengevallen en moet elk element van haar wezen zich met haar verzoenen op het pad terug naar de eeuwigheid. Dit doet denken aan de oude Egyptische mythe van het in stukken scheuren van Osiris aan het begin van de tijd, en de plicht van de mens om de afgescheurde delen te verzamelen om weer spirituele heelheid te bereiken. Om dit te doen ‘heeft de mens voortdurend een nieuwe zelfheid nodig’, zoals Blake het uitdrukte: ‘zelfvernietiging’ was nodig.

In Milton, en nogmaals in Jerusalem, zijn latere werken, schiep Blake deze leer van zelfverloochening, de volledige onderwerping van het menselijke zelf aan het goddelijke. Milton, gebruikt als symbool voor de mens, wordt gedwongen zich in de afgrond van ervaring te werpen, opdat hij bij het laatste oordeel als vernietigd wordt bevonden en niet opnieuw op weg gaat naar zijn zelfheid. En in Jerusalem werpt Albion, de ‘oude mens’, de niet-herboren mensheid (in het bijzonder de Engelse), zichzelf ‘in de ovens van kwelling’, die onmiddellijk ‘fonteinen van levende wateren worden die vloeien uit de goddelijke mensheid’. Los, het goddelijke, ‘de innerlijke god van de mens’, zou in de eeuwigheid kunnen leven als hij dat wenste, maar doet afstand van deze gelukzaligheid en blijft door middel van de liefde in de wereld van voortbrenging. Namens zichzelf roept Blake, in de Inleiding van het ‘Book of Urizen’:

Eeuwigen! Met blijdschap hoor ik uw roep.
Gebied snelle gevleugelde woorden en wees niet bang
Uw sombere visies van kwelling te openbaren.

Zelfs de eeuwigen (onsterfelijken) ‘moeten ieder hun eigen vreugde opgeven’. ‘De wenteling van het wiel van het lot gaat gepaard met de diepste smart.’ Het vrij zijn van dit wiel wordt alleen aangetroffen in ‘het onvoorwaardelijke, het Koninkrijk der Hemelen, dat zich binnenin ons bevindt’. Milton spreekt zijn schijngestalte als volgt toe:

De wetten van de eeuwigheid zijn zó dat ieder zich wederzijds
Zal moeten tenietdoen voor het welzijn van anderen,
     zoals ik voor u . . . .
Bij het tenietdoen van het zelf alles afleg wat niet van God is,
Om het zelf af te leggen en alles wat ik heb, altijd en altijd. . .
.     .     .     .     .     .     .     ..     .     .     .     .
De ontkenning is de schijngestalte, het verstandelijke vermogen in de mens:
Dit is een schijnlichaam, een korst over mijn onsterfelijke Geest, een zelfheid die altijd moet worden afgelegd en tenietgedaan.
Milton

To Annihilate the Self

Er is een dichter met de gave van een bard voor nodig om uitdrukking te geven aan dit heel diepgaande, zeer fundamentele geestelijke probleem van de mens. Vanuit de praktijk van zijn eigen leven kon de dichter deze belangrijkste van de profetische boeken werkelijkheidszin en overtuiging te geven. De ideeën hiervoor stroomden zijn bewustzijn binnen gedurende de enige rustgevende onderbreking in zijn overigens zware bestaan. Deze onderbreking betrof zijn driejarig verblijf in Felpham in Sussex, waar hij onder de bescherming stond van William Hayley, een welgestelde dilettant en poëtaster, van wie Blake de opdracht had gekregen zijn dichtwerken te illustreren. De opluchting over de verandering van Londen naar het platteland en zijn verrukking dat hij zich bevond te midden van de gloriën van de natuur, waren van korte duur; hij voelde zich al snel onbehaaglijk in de overtuiging dat hij in Felpham buiten het pad was getreden van de taak waarvoor hij was bestemd, aangezien Hayley niet veel op had met Blake’s eigen creatieve werk en zijn volledige toewijding eiste voor de zaken van zijn beschermheer.

Het bijna universele gebrek aan erkenning van de waarde of ernst van Blake’s mystieke werken en zijn kunst schijnt in deze tijd een hoogtepunt te hebben bereikt, en ten slotte sprak hij zich als volgt uit in een brief aan zijn vriend Thomas Butts:

Ik schaam me niet en ben niet bang of afkerig ervan je te vertellen wat verteld moet worden: Dat ik onder leiding sta van de boodschappers van de hemel, dag en nacht; maar de aard van zulke dingen is niet, zoals sommigen veronderstellen, zonder moeilijkheden of zorgen. De verlokkingen zijn aan de rechter- en linkerhand; daarachter buldert de zee van tijd en ruimte en volgt snel; hij die niet recht vooruit blijft gaan is verloren . . . Maar als we bang zijn te doen wat onze engelen ons voorschrijven, en huiveren voor de taken waarvoor we staan; als we weigeren spirituele daden te verrichten op grond van natuurlijke angsten of natuurlijke verlangens! Wie kan de ellendige kwellingen van een dergelijke toestand beschrijven! – Ook ik herinner me goed de bedreigingen die ik hoorde! – Als jij, die door de goddelijke voorzienigheid bestemd wordt voor spiritueel contact, weigert en je talent in de aarde begraaft, ook al zou je een eenvoudige boterham wensen, achtervolgen smart en wanhoop je gedurende je leven, en na de dood schaamte en gezichtsverlies voor eeuwig.

Het daaropvolgende jaar was hij terug aan zijn graveertafel in Londen. Op den duur werd het innerlijke beeld helder en was Blake in staat te schrijven:

Ik ben weer in het daglicht verschenen; . . . maar ik heb als een strijder door gevaar en duisternis gereisd. Ik heb overwonnen, en zal blijven overwinnen. Niets is bestand tegen de onstuimigheid van mijn weg te midden van de sterren van God en in de afgronden van de aanklager.

Hij had zich inderdaad in de afgrond gestort; want zijn terugkeer naar Londen (1803) betekende het begin van jaren van strijd met armoede en gebrek aan erkenning. In de media werd hij ‘een ongelukkige dwaas’ genoemd. Rond 1807 verkeerde zijn geluk op een dieptepunt. En zijn notitie voor 20 januari 1807 luidt: ‘Tussen twee en zeven in de avond – wanhoop’.

De jaren 1811-1817 waren jaren van duisternis, waarin Blake bijna uit het oog werd verloren. Maar hij kwam niet terug op zijn besluit te blijven denken en schrijven voor het welzijn van zijn land. Bovendien kwam de kwaliteit van wat hij het licht deed zien steeds meer tot rijpheid en leidde tot de uiteindelijke grootsheid. Hij werkte in die tijd nog aan Jerusalem en daarin vinden we deze regels die getuigen van het onbevreesde hart:

. . . Ik laat mijn belangrijke taak niet liggen!
Om de eeuwige werelden te openen, om de onsterfelijke ogen
Van de mens te openen naar binnen gericht op de gedachtewerelden, op de eeuwigheid
Die zich altijd uitbreiden in het hart van God, de menselijke verbeelding.

In 1802 had hij aan Butts geschreven: ‘Wat mij het meest na aan het hart ligt – meer dan het leven, of alles dat het leven aan de buitenkant comfortabel lijkt te maken – is het belang van ware religie en wetenschap. . . .’

Het is waar dat hij een originele denker was in een zeer conventioneel tijdperk. Hij was gekant tegen de macht van zelfvoldaan materialisme dat niet kon worden omgevormd door zachtaardig geredeneer, vandaar de heftige beeldspraak en het geraas in zijn taalgebruik als profeet en bard. Terwijl het tijdperk waarin hij leefde was gevoed met de armzalige en kunstmatige stelsels van Bacon, Hobbes, Locke en Pope, had het geestelijke voedsel van Blake bestaan uit de werken van de grote theosofen uit elke tijd. De rationalistische denkwereld gaat terug tot Francis Bacon (1561-1626), die door H.P. Blavatsky wordt beschreven als ‘een van de eersten die de grondtoon van het materialisme aansloeg’,1 de bron van deze verderfelijke en zielverwoestende filosofie die de mens geen hoger vermogen gaf dan de rede, en geen ruimer studieterrein dan de verschijnselen van het stoffelijke heelal – en dat alleen voor zijn eigen groeiende gevoel van comfort en welzijn. De ziel moest in slaap worden gesust in een wieg van eindigheid en materiële zekerheid.

Francis Bacon bestreed de theosofische opvatting over de natuur, zowel de mystieke als de alchimistische aspecten ervan, en poogde de leringen van de grote Engelse kabbalist Robert Fludd te weerleggen, hoewel hij hem niet bij name noemt. Dr. Blackstone merkte op in English Blake dat ‘er geen twijfel over bestaat dat het voornaamste motief voor Bacons Novum Organum . . . een zich afwenden was van het vitalistische universum van de theosofen naar een mechanistisch universum: een veelvoud aan materiële objecten in de ruimte, dode stof die door ontleding en proefneming kan worden geanalyseerd.’ Locke volgde, maar was sceptischer dan Bacon, en bepleitte het berusten ‘in een stille onwetendheid over die dingen waarvan bij onderzoek blijkt dat ze ons bevattingsvermogen te boven gaan’.2 Maar Blake’s standpunt was dat ‘minder dan alles de mens niet kan tevredenstellen’; ‘Omdat het verlangen van de mens oneindig is, is het bezit oneindig en hijzelf oneindig.’ Zelfs Newton verzuimde een zo groot mogelijke spirituele betekenis te geven aan zijn nieuwe voorstelling van het stoffelijke universum, terwijl Alexander Pope, van wie de Essay on Man behoorlijk rijk was aan morele bespiegelingen, toch keurig binnen de grenzen bleef met zijn ‘Denk niet dat je God kunt ontleden’.

De geestelijke vooruitzichten voor de generatie van Blake kunnen, althans wat betreft de aspecten ervan die zijn kosmische verontwaardiging veroorzaakten, als volgt worden samengevat: kennis is slechts waarneming door de zintuigen. Eigenliefde is de bron van alles in de mens, en de rede is de enige beteugeling van de natuur. Het verwerven van genot en het vermijden van pijn zijn het doel van het leven. Vandaar Blake’s felle veroordeling van zulke theorieën, omdat ze juist de ontkenning inhielden van die drijvende krachten tot spiritueel initiatief, die alleen door ze toe te passen kunnen leiden tot innerlijke groei. Voor hem was het essentieel dat er een eind zou komen aan deze burgerlijke zelfgenoegzaamheid; en hij werd, wat de wereld in het algemeen niet op prijs stelde, een verontrustende spirituele kracht, die de mensen aanspoorde zich bewust te worden – en te durven veranderen en groeien.

Zijn taalgebruik is voor iedereen op een enkeling na als een vreemde taal. Maar neem een van zijn grote profetische gedichten en lees zonder te letten op de verstandelijke betekenis, en merk dat je vrij beweegt in het universum – in de ontzaglijke vrijheid van het grenzeloze. De dichtkunst van Blake is ongedwongen en louter inspirerend: een rechtstreekse transcriptie van de werkelijkheid. Dit komt ongetwijfeld omdat de onuitputtelijke energie van de eeuwige werelden erachter stond waar zijn intelligentie volkomen thuis was.

In 1818 werd Blake voorgesteld aan John Linnell, de Zweeds-Engelse kunstenaar die Blake’s vriend en weldoener werd en die erop toezag dat Blake voor een deel de achting kreeg die hij verdiende. Rond de nu ouder wordende dichter-bard verzamelde zich uit eigen beweging een groep jonge mannen om te luisteren naar zijn uiteenzettingen. Zij hebben vastgelegd dat hij hen ‘een nieuw soort mens’ toescheen. ‘Hij was de energie zelf en wekte om zich heen een steeds groeiend enthousiasme.’ Voor hen was zijn eenvoudige onderkomen ‘het huis van de vertolker’.

Er zijn in elk tijdperk mystici geweest, elk met zijn eigen bijzondere begaafdheid; maar in William Blake hebben we iemand die de personages van mysticus, filosoof, schilder en dichter verenigt – en deze allemaal uitstekend belichaamt.

Noten

  1. De geheime leer 1:527.
  2. Concerning Human Understanding, Introduction.

Kunst, muziek, (kinder)verhalen en literatuur


Uit het tijdschrift Sunrise mei/juni 2001

© 2001 Theosophical University Press Agency