Theosophical University Press Agency

‘Het leven te leven. . . .’

I.M. Oderberg

Er wordt ons gezegd dat ‘zij die de leer willen kennen, eerst het leven moeten leven’. Wat betekent dit? Omdat deze ‘leer’ tot in de kern van de essentie van het universele leven doordringt, kan men hem niet kennen tenzij we hem in praktijk brengen! Louter theorie zal de deur naar inzicht niet ontsluiten.

Belangrijker dan de uitgebreide kennis die blijkt uit de geschriften van GdeP is dat ze verwijzen naar het belang om het leven te leven van een volledig tot mens geworden wezen. Ons dagelijks leven is als de klassieke drama’s uit de oudheid die betrekking hadden op de ervaringen van de persoonlijke entiteit bij het ontplooien van eigenschappen van bewustzijn vanuit de essentie van de werkelijke menselijke entiteit binnenin zichzelf, die x-factor die door alle veranderingen heen blijft bestaan. Het pad van mededogen zou moeten leiden tot het vestigen van ons besef van de onderlinge verbondenheid van onszelf met alle andere elementen die een rol spelen bij de opbouw van onze planeet, van het zonnestelsel, en daarbuiten. ‘Het leven te leven’ verwijst naar het zelfbewust kennen van de universele levensessentie.

G. de Purucker bekeek theosofische ideeën van alle kanten zoals de facetten van juwelen, zodat verschillende kleuren zichtbaar werden. Hij trachtte ‘door herhaling de verheven ideeën volkomen duidelijk te maken; . . . [maar] elke keer dat ik een prachtige gedachte herhaal, probeer ik die een beetje te variëren om u iets meer dan daarvoor te geven van het schitterende licht van de oude wijsheidsreligie van de mensheid’ (Questions We All Ask 2:123). Zo maakte hij niet slechts gebruik van synoniemen, maar onthulde de verschillende betekenissen die zich voordoen als een of ander idee met andere denkbeelden in verband wordt gebracht.

De verschillende functies van de linker en rechter hersenhelft tonen ons twee wegen tot het begrijpen van de verschijnselen binnenin ons, die zich om ons heen verdringen, en van invloed op ons zijn. De hersenen noch andere instrumenten van het denkvermogen zijn de scheppers van een gezichtspunt, maar ze zijn precies dat: instrumenten. In de bloeitijd van Athene, bijvoorbeeld, werd het logisch redeneren niet hoger geacht dan het intuïtieve deel van het denken, en de bestaansreden van het leven omvatte een breder terrein en een ruimere visie dan zoals men die in het aristotelische denken aantreft.

Onze huidige beschaving is volstrekt niet de eerste die gebieden van kennis heeft blootgelegd. Er bestaan verslagen van andere culturen uit de oudheid die aanwijzingen hebben achtergelaten over hun prestaties, en beschouwingen over de aard van het leven en de manifestaties ervan. Maar de grote wetenschappelijke denkers van deze tijd beginnen hun ‘achterstand’ op de oudheid ‘weg te werken’. Toen Einstein in 1938 in New York aankwam, werden hem op de kade door verslaggevers vele vragen gesteld; een van hen vroeg: ‘Gelooft u in God?’ De kern van Einsteins antwoord was: ‘Als u bedoelt een soort vergroot menselijk wezen ver weg in de ruimte, met eigenschappen van het menselijk denkvermogen, gevoelens van boosheid, enz., maar dan op een veel grotere schaal, dan moet ik zeggen ‘Nee’. Maar als u bedoelt wat ik te weten ben gekomen door na te denken over de precisie die ik zie in het functioneren van de kosmos in z’n geheel, de planeten en de zon, en daarbuiten de melkwegstelsels en andere samengestelde structuren, dan moet ik zeggen dat dit alles tekenen zijn van de werking van een onmetelijke intelligentie [of intelligenties?].’

De geschriften van H.P. Blavatsky en G. de Purucker brengen de ingewikkelde aspecten van het menselijke leven duidelijk in beeld en benadrukken het belang daarvan voor ons als deelnemers aan de stroom van het universele leven in al zijn uitdrukkingsvormen.


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 2000

© 2000 Theosophical University Press Agency