Gottfried de Purucker: Een biografische schets
Sarah Belle Dougherty
Gottfried de Purucker, leider van de Theosophical Society van 1929 tot 1942, blies het openbare werk van de Society nieuw leven in en probeerde broederschap in de theosofische beweging te bevorderen. Zijn grootste bijdrage is echter zijn toelichting op de denkbeelden die in de geschriften van H.P. Blavatsky worden gevonden.
Hobart Lorenz Gottfried von Purucker was één van een familie van zeven, en werd in Suffern, New York, geboren op 15 januari 1874. Toen de familie in 1881-2 in Texarkana, Texas, woonde, kreeg hij tyfus en was ernstig ziek; zijn dokter had hem op een bepaald moment in feite doodverklaard. In 1888 vestigde de familie zich in Zwitserland, waar hij zijn studie bij zijn vader en verschillende privéleraren voortzette, en ook op scholen zoals het Collège de Genève. Over zijn jonge jaren en opvoeding merkte G. de Purucker op:
Door mijn vader, die dominee was in de Anglicaanse gemeenschap en pastor van de Amerikaanse kerk in Genève, was ik voorbestemd voor de kerk. Mijn vader leerde mij Grieks; hij onderwees mij Hebreeuws; hij had voor mij leraren in de andere talen. Omdat ik in een Franstalig land woonde, sprak ik natuurlijk Frans; omdat mijn moeder Amerikaanse was, sprak ik natuurlijk Engels; omdat mijn vader een Duitser was, sprak ik natuurlijk Duits. Ik leerde ook Italiaans en Spaans. Eveneens leerde ik Angelsaksisch. . . . Ik herinner me dat ik, toen ik ongeveer veertien jaar was, voor mijn vader als kerstgeschenk het hele Griekse Nieuwe Testament vertaalde, en hij zei dat het heel goed was gedaan. . . . Toen ik zeventien was vertaalde ik het boek Genesis uit het Hebreeuws, als verjaarscadeau voor mijn vader.
– The Theosophical Forum, 15 september 1929, blz. 10
De Purucker in 1892
Maar zelfs als jongeman zocht hij naar meer:
Toen ik een jongen was ging ik gewoonlijk naar de kerk. In feite moest ik naar de kerk gaan. Ik zat altijd in de kerkbank, tenzij ik in feite in een stoel voor een koorknaap zat, want ik moest ook zingen. Ik zat gewoonlijk in een van de kerkbanken en keek om me heen en bestudeerde de gezichten van de mensen; en ik vroeg me af wat er met iedereen aan de hand was. Ze schenen inderdaad vriendelijke, hoffelijke mensen te zijn die daar zaten en ‘hun plicht deden’- een soort plicht waarvan sommigen van hen schenen te houden en anderen niet; en ik had instinctief het gevoel dat er óf iets mis was met mij óf met het systeem. . . .
Dan, toen ik ouder werd en iets begon te lezen van bepaalde oosterse literatuur die ik in handen kreeg, besefte ik dat het instinct van mijn ziel juist was geweest; en daarna, toen ik in de kerkbank zat en om me heen keek, zag ik in de gezichten van mijn medemensen iets dat nieuw voor me was. O, de spirituele honger, het verlangen, het onvervulde verlangen naar licht, daarop stuitten mijn ogen! Ze deden iets meer dan alleen maar ‘hun plicht vervullen’. Ze zochten naar waarheid. Ze wilden vertroosting. Ze zochten inzicht – en vonden het niet.
– Questions We All Ask (oorspr. ed.) 2:513-4
Nadat hij een vertaling van de Upanishads in handen kreeg, begon hij Sanskriet te studeren. Tegen zijn achttiende wist hij dat hij geen dominee wilde worden, en besloot in plaats daarvan de school te verlaten om door de Verenigde Staten te reizen.
Toen hij bijna twintig was, of het nu in Amerika of in Europa was, kwam hij een boek tegen over theosofie dat hem ‘verbijsterde’:
Ik zag verheven denken! Ik voelde dat er meer in dit boek was dan wat een agnosticus had gezien. Mijn jaren van studeren en lezen in de wereldliteratuur – vooral die van de oudheid – hadden me geleerd oude waarheid te herkennen wanneer ik die zag. Ik was gefascineerd door iets dat ik in mijn hart altijd had geweten; en dat was dat er altijd een groep, een gezelschap, een genootschap, een verbond van edele wijzen, grote zieners, ‘wijze mensen uit het oosten’, zoals dit boek ze noemde, heeft bestaan en ook nu nog bestaat.
– The Theosophical Forum, 15 september 1929, blz. 11
Het effect ervan op hem was ingrijpend:
Mijn hart ontwaakte, zoals mijn brein eerder was ontwaakt. Maar nu door een studie van de theosofische literatuur ontwaakte mijn hart. Ik begon te beseffen wat er niet alleen in mij, maar ook in mijn medemensen was; en ik zei tegen mezelf: Hierna wijd ik mijn leven aan wat ik weet dat de waarheid is. Niemand kan voor zichzelf alleen leven. Niemand kan het pad alleen gaan – het stille, smalle, oude pad – van het geestelijke zelf binnenin hem.
– Questions We All Ask 2:514
Na enkele maanden in New York reisde hij naar Californië, waar hij werkte op verschillende ranches; hij vestigde zich ten slotte in San Diego County. Op een avond in 1892 woonde hij een theosofische lezing bij; de volgende dag bezocht hij de plaatselijke theosofische bibliotheek, en
vanaf die dag tot op heden heb ik dagelijks theosofie bestudeerd, erover gemediteerd in de stilte van de nacht; en hoe meer ik nadenk en hoe meer ik overdenk, des te meer zie ik erin. . . [Ze] bracht één mens uit het ongeluk naar een geluk dat het begrip te boven gaat van elke man of vrouw die dit niet heeft ervaren zoals ik . . .
– The Theosophical Forum, 15 sept. 1929, blz. 11
Op 16 augustus 1893 werd De Purucker lid van de Theosophical Society, en in 1894 ontmoette hij William Q. Judge, toen vice-president van de TS. In de San Diego Lodge organiseerde hij een studiegroep over De geheime leer, en ‘presideerde en leidde de studies van de leden, waarvan de meesten aanzienlijk ouder waren dan hij’ (Bron van het occultisme, blz. vi). Een andere jongeman, Abbott Clark, herinnerde zich hem als ‘bescheiden en teruggetrokken, iemand die zich ver uit het gezicht hield maar ijverig aan het werk was. In de [TS] bibliotheek, in een afgelegen hoek van de lezingenzaal, studeerde hij de hele dag Sanskriet en in De geheime leer’. Tijdens een wandeling wees De Purucker naar de overzijde van de baai ‘naar die steile en kale landtong en zei dat we op de top van Point Loma een grote internationale theosofische onderwijsinstelling moesten bouwen waar de verheven filosofie van de wijsheidsreligie opnieuw op aarde zou worden gevestigd voor het welzijn van alle toekomstige generaties. Dit alles was nog vóór Mw. Tingley bekend was of met haar werk was begonnen’.1
In 1895 keerde De Purucker terug naar Europa. Daar ontmoette hij in september 1896 Katherine Tingley toen ze in Genève was tijdens haar eerste wereldtournee:
Ik zal nooit het effect vergeten dat de grote theosofische leraar op mij had – een indruk van kracht, beheerste macht, mededogen, en van een geest die door mij heen keek. Ik voelde me onmiddellijk en sterk tot haar aangetrokken. Ons gesprek duurde een uur of meer, in de loop waarvan ze me uitnodigde haar te vergezellen tijdens haar tournee. Nog steeds tot mijn spijt voelde ik me verplicht te weigeren. Ik wenste nu dat ik haar uitnodiging had aangenomen. Het zou hebben betekend dat ik mij onmiddellijk verenigde met de theosofische krachten.
– The Theosophical Forum, 15 sept. 1929, blz. 11-12
Bij deze ontmoeting verschafte hij de informatie die nodig was om de plek van het toekomstige internationale hoofdkwartier in Point Loma, Californië, te kunnen aankopen.2
In 1897-8 reisde hij uitgebreid door Zuid-Amerika, en keerde begin 1899 via New York terug naar Genève. Hij bracht toen verschillende jaren door in Parijs, waar hij in 1899-1900 werkte bij de redactie van de Parijse Daily Messenger. Zoals hij schreef in een brief aan H.N. Stokes op 21 juli 1931,
werden mijn jonge jaren, tot ik bijna dertig was, doorgebracht in de draaikolk van sociale en diplomatieke en literaire en kunstenaarskringen, in Genève, Parijs en andere hoofdsteden en grote steden in Europa. Ik had een hekel aan dit leven, zoals u zich kunt voorstellen, en toen het bericht kwam van de ‘bazen’ om in te pakken en naar Point Loma te gaan voor jaren van afzondering en training, voelde ik me als een gevangene die uit de gevangenis wordt bevrijd en naar huis gaat.
Katherine Tingley had in 1900 het internationale hoofdkwartier van de Society verplaatst van New York City naar Point Loma, en in 1903 sloot De Purucker zich aan bij de staf van het hoofdkwartier en werkte nauw samen met Mw. Tingley. In 1903-4 begeleidde hij haar op haar tweede wereldtour, en bezocht Europa, Egypte, Japan en verschillende andere landen in Azië. Hij begeleidde haar ook naar Europa in 1908, 1912 en 1926. Hij nam deel aan disputen met plaatselijke dominees en trad op in de toneelstukken die zij in het Griekse Theater liet opvoeren. Hij werd benoemd in het uitvoerend comité dat de activiteiten van de Society regelde terwijl ze weg was op haar talloze tournees. Hij werkte in de redactionele afdeling en was hoofdassistent-redacteur van haar voornaamste tijdschrift, dat na juli 1911 The Theosophical Path was getiteld, en had de supervisie van nieuwe uitgaven van Isis Unveiled en The Secret Doctrine.
G. de Purucker, Katherine Tingley en Iverson L. Harris jr. in Italië, 1912.
Op verzoek van Mw. Tingley gaf hij lezingen over theosofie, zowel in het openbaar en aan haar privéstudenten. Tussen 1924 en 1927, bijvoorbeeld, gaf hij een reeks lezingen aan een van haar esoterische groepen over H.P. Blavatsky’s Geheime Leer. Zijn taak was, zo legde hij uit aan het gehoor, om de esoterische aspecten van het boek naar voren te brengen en ‘zo mogelijk elke belangrijke lering daarvan aan te roeren’ en er een ‘beschrijving en verklaring van te geven die iedereen kan begrijpen’. Deze lezingen werden later gedrukt als Fundamentals of the Esoteric Philosophy [Beginselen van de esoterische filosofie]. In 1927 gaf hij een reeks lezingen over ‘Theosofie en de Moderne Wetenschap’ die rechtstreeks werden uitgezonden door de radiozender KFSD van San Diego, en die later werden gedrukt in twee delen.3
Vanaf 1913 onderwees hij aan de School of Antiquity, en ook aan de Theosophical University nadat deze in 1919 was opgericht. Daar bezette hij de leerstoel Hebreeuws en Sanskriet, en verkreeg in 1921 een doctoraat in de letteren. Velen van de staf aan het hoofdkwartier bleven hem nadat hij leider was geworden van de Theosophical Society aanspreken met ‘professor’.
Nadat Mw. Tingley meer dan 30 jaar leiding had gegeven aan de TS, stierf ze op 11 juli 1929 in Visingsö, Zweden, aan de gevolgen van letsel dat ze op 31 mei had opgelopen bij een auto-ongeluk in Duitsland. Bestuursleden kondigden op 26 juli aan dat G. de Purucker de functie van leider van de Universal Brotherhood and Theosophical Society en van Outer Head van de Esoterische Sectie (ES) had aanvaard. Een journalist beschreef hem toen als volgt:
Hij beantwoordde openhartig en vrijelijk vragen over de Society, en na afloop kwam hij vrijwillig met nog meer feiten. Geen vraag was te persoonlijk voor een oprecht antwoord.
Ook al was dr. De Purucker iemand met grote kennis, hij aarzelde niet om wat puristen jargon zouden noemen te gebruiken als hij dacht dat daardoor zijn bedoelingen duidelijker zouden worden. Hij was in feite nogal een openbaring voor iemand die had gedacht dat theosofie en haar beginselen een zorgvuldig beschermde citadel van stilte zou zijn.
Gekleed in een grijs pak, met bruine schoenen en bruine sokken, een dun gestreept overhemd en een halfharde boord, zag dr. De Purucker er heel anders uit dan zoals men zich een theosofische leider misschien zou voorstellen. Hij heeft lichtgrijs haar aan beide zijden van het brede voorhoofd van een geleerde en blauwe ogen die hoewel vol intelligentie gisteren niet leken op de ogen van iemand anders dan van een man die zeer geïnteresseerd is in zijn werk en er hevig naar verlangt dat de wereld er meer over te weten komt. Gladgeschoren draagt zijn gezicht het stempel van vastberadenheid, verzacht door de nadenkende uitdrukking van de wetenschapper. Over het geheel genomen was hij de gastheer die het zijn bezoeker graag naar de zin wilde maken en hem tevredenstellen. Hij stak zelfs een sigaret op en rookte terwijl hij sprak, om elk gevoel van terughoudendheid dat zou bestaan weg te nemen.
– The San Diego Union, 3 aug. 1929
Hij begon zijn ambtsperiode met het schrijven van verschillende Algemene Brieven gericht aan de leden van de Society en de Esoterische Sectie: ‘Als ik deze Algemene Brieven schrijf, is mijn grootste wens veeleer een gemeenschap van harten en geesten tot stand te brengen dan het verspreiden van kennis van officiële zaken’.4 In zijn Eerste Algemene Brief van 29 juli 1929 omschreef G. de Purucker vol enthousiasme zijn visie op de toekomst. Hij verzekerde de leden dat HPB’s leraren ‘nog steeds met en voor de Society werken, zowel innerlijk als uiterlijk. . . . hun belangstelling in en liefde voor het verheven werk van de verlossing van de mensheid waarmee ze begonnen door het stichten van onze Society en haar verschillende Afdelingen, is op geen enkele manier verminderd, maar is toegenomen.’
Als opvolger van Mw. Tingley probeerde hij plannen en verwachtingen voor de toekomst te realiseren die zij met hem in de loop van de jaren had besproken, en meer in het bijzonder vóór ze in april vertrok op haar laatste reis naar Europa. Het belangrijkste van deze was om de Society en de ES ‘meer direct in overeenstemming te brengen met het beleid waarmee H.P.B. was gestart’, zowel wat betreft de leringen die hij zou bekendmaken, als de methode waarop en de vorm waarin hij ze zou verkondigen:
Veel van onze leden hebben misschien intuïtief ingezien dat praktisch het hele werk van Katherine Tingley bestond uit mystieke training, waarbij ze de leden zowel in hun hart als in het denken voorbereidde om de diepere, meer mystieke, meer esoterische leringen die in de theosofische filosofie liggen besloten, te kunnen ontvangen, en die zelfs H.P.B. slechts voor een deel kon bekendmaken, omdat de leden toen niet gereed waren, omdat ze niet waren voorbereid . . .
In overeenstemming met dit doel kondigde De Purucker in een bulletin van 12 augustus aan dat hij de naam van de Society terug had veranderd van ‘The Universal Brotherhood and Theosophical Society’ in ‘The Theosophical Society’, en dat ‘was een van de vurigste wensen van K.T. die ze mij slechts enkele weken voor ze overging naar haar onuitsprekelijke vrede meedeelde’.5
Hij benadrukte dat de grootst mogelijke toename van het ledenaantal in dit ‘Nieuwe Theosofische Tijdperk’ van cruciaal belang was. Hij deed een beroep op de leden om al hun creativiteit te gebruiken, en drong er bij hen op aan om lokale centra (loges) te vormen in plaats van geïsoleerde members-at-large (ongebonden leden) te blijven zoals in het algemeen het geval was geweest gedurende de daaraan voorafgaande 25 jaar. ‘Waar twee of drie in de juiste theosofische geest van toewijding en onbedwingbare energie bijeenkomen, daar werkt de buddhische luister met u mee, en u kunt, als u wilt, een kanaal worden om daarvan de volle stroom te ontvangen’ (Derde Algemene Brief). Onmiddellijk werden er loges gevormd. Op grond van deze uitbreiding van de organisatie stelde hij voor om veranderingen in de Constitutie aan te brengen die de Nationale Afdelingen en de loges bijna volledige autonomie zouden geven. Deze en andere veranderingen werden aangenomen op de Constitutionele Conventie gehouden in Point Loma op 5 december 1929.
Om de belangstelling voor de theosofie te stimuleren, moedigde De Purucker aan om het jeugdwerk te laten groeien, zowel door de lotuscirkels – werk voor kinderen onder de 14 jaar – en de Rajayoga School en Academy (al snel herdoopt in de Lomaland School). Hij begon ook een nieuw maandelijks tijdschrift voor kinderen, The Lotus-Circle Messenger. In een daarmee samenhangende maatregel werden de William Q. Judge Clubs voor mannen en jongens ouder dan 14 en de H.P. Blavatsky Clubs voor vrouwen en meisjes boven de 14 uit de tijd van Mw. Tingley gereorganiseerd als theosofische clubs, die hun afzonderlijke afdelingen voor mannen en vrouwen behielden. De Raja-Yoga Messenger werd Lucifer, het officiële clubblad. Al snel werden mensen van alle leeftijden aangemoedigd om zich aan te sluiten, en deze groepen fungeerden als kringen om kennis te maken met de theosofie tot 1936, toen ze opnieuw jeugdclubs werden.
In zijn Eerste Algemene Brief lichtte De Purucker de leden in over zijn belofte aan Mw. Tingley om het formaat van The Theosophical Path weer te veranderen in dat van een tijdschrift na een kort experiment met een dagbladformaat. Het werd een strikt theosofisch tijdschrift, tot juli 1932 als maandblad, daarna als kwartaalblad. En om ‘de leden een sterkere eenheid te laten vormen’, werd het Theosophical Forum van Judge onmiddellijk nieuw leven ingeblazen als een maandblad van de leden vol met nieuws, aankondigingen, vragen en antwoorden, en geselecteerde documenten uit het archief van de Society. In januari 1936 werden die twee tijdschriften en Lucifer gecombineerd tot een vergroot Theosophical Forum, dat bleef verschijnen tot maart 1951. De Purucker deed een beroep op de leden om alles te doen dat in hun vermogen lag om de verspreiding van de theosofische publicaties te vergroten, en spoorde ze aan om zichzelf stoutmoedig theosofen te noemen, vissers van de zielen van mensen, en bovendien om werkers te zijn in het grote kosmische werk van alle tijden’ (Tweede Algemene Brief).
Secretary General Joseph H. Fussell somde in een brief aan de leden van 10 februari 1930 de thema’s van de ambtsperiode van G. de Purucker op in drie van zijn uitspraken:
Liefde is het cement van het heelal.
Leer te vergeven. Leer lief te hebben.
Ieder van u is een geïncarneerde god. Wees die!Dat zijn de wachtwoorden van het nieuwe tijdperk: het hart van de leringen van de theosofie. . . . We kunnen ze diep in ons hart sluiten en er de grondregels van ons leven van maken, opdat ze een kracht zullen worden om het leven van de wereld te transformeren.
– The Theosophical Forum, 15 maart 1930, blz. 13
Om zijn boodschap persoonlijk aan een groot publiek te brengen reisde De Purucker wanneer hij maar kon door de Verenigde Staten en daarbuiten, en bracht behoorlijk veel tijd door in Europa. Zijn eerste lezingentour door de VS en Europa duurde zes maanden.
GdeP, Joseph H. Fussell en Elsie V. Savage
Visingsö, augustus 1931
Van september 1932 tot oktober 1933 verplaatste hij de officiële en secretariële staf van de TS en ES naar een buitenwijk van Londen, Engeland, en organiseerde het internationale hoofdkwartier daar terwijl hij intensief werkte in Europa. Hij bezocht Europa ook van augustus tot oktober 1937.
Oakley House, Bromley Common, Kent, Engeland; Internationaal Hoofdkwartier 1932-3
Een van De Puruckers hoofdthema’s was een poging om goodwill te kweken tussen de leden van de verschillende theosofische organisaties. Na de dood van H.P. Blavatsky in 1891 was de theosofische beweging uiteengevallen in meer dan twintig organisaties, sommige groter, andere heel klein. Veel leden van groepen die zich hadden afgescheiden – vaak met intens vastgehouden meningsverschillen en persoonlijk venijn – bleven gevoelens koesteren van verbittering, afkeuring, en zelfs vijandigheid tegenover elkaar. Deze situatie ging lijnrecht in tegen het hoofddoel van het bevorderen van universele broederschap. In de herfst van 1929 sprak De Purucker met zijn staf over een poging om de verschillende groeperingen van de theosofische beweging samen te brengen op basis van broederschap en wederzijds respect, en in maart 1930 kondigde hij in het openbaar aan wat bekend werd als de Fraternization Movement (Verbroederingsbeweging). Hij moedigde leden aan om vriendschappelijke banden aan te knopen met theosofen van andere organisaties en gezamenlijke plaatselijke activiteiten te ontwikkelen. Daarop nodigde hij bestuursleden en vooraanstaande figuren van verschillende theosofische organisaties uit naar een conventie te komen die in 1931 zou worden gehouden om te gedenken dat HPB toen honderd jaar geleden was geboren.6 Andere ontmoetingen volgden in de jaren dertig en veertig. Hoewel De Purucker zijn doel niet volledig bereikte, verminderde de gevoelens van vijandigheid tussen de verschillende theosofische groepen, en werden grondslagen gelegd voor de toekomst.
Ook theosofische literatuur kreeg veel nadruk tijdens De Puruckers ambtsperiode. Naast de tijdschriften bleef Theosophical University Press boeken van H.P. Blavatsky, W. Q. Judge en anderen drukken en ook klassieke oosterse filosofische boeken en een nieuwe reeks inleidende handboekjes. Twee grote projecten zijn opmerkelijk, hoewel geen van beide tijdens het leven van De Purucker werd voltooid: The Complete Writings of H.P. Blavatsky (HPB’s volledige werk) en de Encyclopedic Theosophical Glossary.
Vanaf 1924 verzamelde staflid Boris de Zirkoff zoveel mogelijk gepubliceerd materiaal van HPB, en voltooide het werk betreffende documenten uit 1874-9 voor het grootste deel in de zomer van 1929. Daarna bracht hij bij De Purucker het idee naar voren om een uniforme editie van alle geschriften van HPB uit te geven, en daarvoor werd een commissie opgericht. In 1930 zochten ze de samenwerking van de andere theosofische organisaties, en de TS Adyar bleek daarbij bijzonder behulpzaam. In 1931 werd het project in het openbaar aangekondigd als de Centennial Edition; de eerste twee delen verschenen in 1933, en volgende delen in 1935 en 1936. Na de dood van De Purucker werd het werk voortgezet, en uiteindelijk werden er 14 delen van Blavatsky’s Collected Writings uitgegeven, met herziene edities van de delen 1 tot en met 4, door Theosophical Publishing House, Wheaton, Illinois, van de Adyar TS.
In 1930 stelde De Purucker voor te werken aan een groot theosofisch woordenboek dat ‘de toets van wetenschappelijkheid moet doorstaan en ook de veeleisende toets van nauwkeurige overeenstemming met de universele wijsheidsleringen zoals die door H.P. Blavatsky opnieuw waren geformuleerd’.7 Het meeste materiaal werd geschreven door leden van zijn literaire commissie, maar iedere term werd door G. de Purucker als redacteur herzien, waarbij hij tot mei 1941 correcties en toevoegingen aanbracht, en ook in 1942 ging hij door om enkele punten te verduidelijken. Dit uitgebreide woordenboek is niet grondig bijgewerkt of gedrukt, maar het huidige concept is beschikbaar op de website van de Theosophical University Press (www.theosociety.org).
Kenmerkend voor de eigen geschriften van De Purucker is een panoramische presentatie van de fundamentele ideeën van de moderne theosofie zoals die worden gegeven door H.P. Blavatsky en haar leraren. Hoewel hij in zijn tijd soms als controversieel werd gezien, vooral door theosofen van andere organisaties, zijn zijn ideeën en interpretaties grondig gefundeerd op de geschriften van Blavatsky; ja, praktisch alles wat hij besprak kan in haar geschriften worden gevonden, hetzij terloops of meer uitgewerkt. Keer op keer doet hij een beroep op de lezers om ‘de denkpatronen te doorbreken’, om hun intuïtie te gebruiken en hun beperkte gedachtegewoonten te overstijgen. Vooral zijn grondige en heldere toelichting van technische termen is nuttig voor studenten bij hun pogingen om tot hun eigen interpretaties te komen – niet alleen van theosofische, maar ook van filosofische, religieuze en wetenschappelijke beginselen van alle tijden en culturen.
Om snel tegemoet te komen aan de behoefte aan literatuur van G. de Purucker, werden de teksten van zijn geregelde lezingen op zondagmiddagen in de Temple of Peace aan het internationale hoofdkwartier gepubliceerd, waarbij hij vragen beantwoordde die hem waren toegestuurd. Twee reeksen van in totaal 84 lezingen, gehouden van juli 1929 tot april 1931, werden achtereenvolgens gepubliceerd en later verzameld als Questions We All Ask [Vragen die wij allen stellen]. In veel opzichten onthult deze oorspronkelijke reeks het duidelijkst de persoonlijkheid van De Purucker. Theosophy and Modern Science (1930) [Theosofie en de Moderne Wetenschap] en Fundamentals of the Esoteric Philosophy (1932) [Beginselen van de esoterische filosofie] werden uitgegeven op basis van zijn twee eerdere lezingenreeksen, laatstgenoemde verscheen in afleveringen in The Theosophical Path te beginnen in 1929. Geoffrey Barborka, staflid aan het hoofdkwartier, stelde twee boeken samen op basis van materiaal in lezingen en toespraken van De Purucker: Golden Precepts of Esotericism (1931) [Levensvragen], waarin het wonder van het leven, spirituele groei, onzelfzuchtige liefde, ouderdom en dood, en mededogen worden besproken; en Occult Glossary (1933) [Occulte woordentolk], waarin ongeveer 300 termen worden verklaard die veel voorkomen in theosofische geschriften, waaronder veel uit het Sanskriet. De Puruckers tweedelige The Esoteric Tradition [De esoterische traditie] verscheen in 1935. In dit boek wordt de universaliteit van spirituele denkbeelden uit verleden en heden onderzocht, en de aandacht vooral gericht op karma, reïncarnatie, dood en wedergeboorte, en het verband tussen theosofie en wetenschap, religie en filosofie.
De Purucker beschouwde de Esoterische Sectie als het hart van de Theosophical Society, en wijdde een groot deel van zijn aandacht aan de verschillende graden van de studenten ervan. Zoals hij in zijn Derde Algemene Brief van 21 oktober 1929 tot de leden zei:
Bedenk in de eerste plaats dat het hoofd van de E.S. een van de meesters van wijsheid en mededogen is, of ik kan beter zeggen dat er in feite twee zijn die sinds de tijd van H.P.B. een deel van hun energie en de tijd die ze beschikbaar hadden, naast werk dat nog veel verhevener is dan dit, hieraan hebben gewijd. De E.S. is niet alleen een school waarin de grootsheid en de meer verheven en diepzinnige leringen over de aard van het heelal en van de mens en van de structuur van elk daarvan worden uiteengezet, maar is meer in het bijzonder bedoeld om een trainingsschool in het occultisme, in de esoterie, in het mystieke leven, in het verheven leven, te zijn; en de hele grondtoon van deze esoterische training is zelfvergetelheid door het dienen van anderen.
. . . zij die in de toekomst waardig worden bevonden, goed gekwalificeerd, en geschikt en gereed, zullen, door de aard van de zaken, persoonlijk in verbinding worden gebracht met hetzij een van de leraren óf een van de gevorderde chela’s van die leraar. Dit is een belofte, maar het is een belofte waarvan de vervulling geheel en al afhangt van de E.S.-leerling zelf. . . .
De situatie ligt hier dus voor u open om nauwkeurig te worden onderzocht, en verdient uw meest zorgvuldige en nauwgezette studie. Ik herhaal voor u de woorden van een van de wijzen van de oudheid, een avatara: ‘NEEM, EET!’
Hij merkte in 1931 op dat ‘In onze Point Loma Society leringen zijn gegeven die duizenden jaren lang niet zijn bekendgemaakt, . . .’8 In deze tijd kunnen we indirect deelnemen aan enkele van deze oorspronkelijke esoterische bijeenkomsten door middel van de drie delen van The Dialogues of G. de Purucker (1948), samengesteld uit geredigeerde transcripten van bijeenkomsten gehouden aan het internationale hoofdkwartier van 1929 tot 1933, plus later toegevoegd materiaal.9 Andere ES-bijeenkomsten resulteerden in zijn Fountain-Source of Occultism (1974) [Bron van het occultisme] dat, zoals Grace F. Knoche verklaart,
is ontleend aan twaalf studieboekjes die in 1936 als vertrouwelijk materiaal werden gedrukt. Deze waren door een kleine commissie onder algemeen toezicht van dr. De Purucker samengesteld op basis van stenografische verslagen van esoterische bijeenkomsten die van 1929 tot 1933 door hem werden gehouden en waaraan hij bepaalde relevante passages uit zijn publicaties, alsmede een grote hoeveelheid nieuw materiaal over een verscheidenheid van onderwerpen toevoegde.
– Bron van het occultisme, blz. vii
In een diepgaande presentatie van de denkbeelden in De geheime leer worden onder andere het pad van mededogen, chelaschap, ruimte en maya, kosmogenese, hiërarchieën, onzichtbare werelden, dood en de circulaties in de kosmos, en analogieën tussen de mens en de kosmos behandeld.
Tijdens de winterzonnestilstand van 1931 startte De Purucker een reeks speciale esoterische bijeenkomsten aan het internationale hoofdkwartier, en later ook in andere nationale centra, die bij elk van de zonnestilstanden en dag-en-nachteveningen zouden worden gehouden. Het materiaal dat hij voor deze bijeenkomsten schreef verscheen in The Four Sacred Seasons (1979) [De vier heilige jaargetijden].
Kort na de dood van De Purucker in 1942 verschenen er drie verzamelingen van zijn materiaal dat nog niet in boekvorm was gepubliceerd: Messages to Conventions (1943), dat officiële boodschappen en brieven bevat over het beleid en de doelstellingen van de TS; Wind of the Spirit (1944) [Wind van de geest] dat inspirerende en op de dagelijkse praktijk gerichte geschriften bevat; en Studies in Occult Philosophy (1945) [Aspecten van de occulte filosofie], waarin meer diepgaande filosofische presentaties van theosofie worden gegeven.
Gedurende de hele ambtsperiode van G. de Purucker nam het openbare werk enorm toe, ondanks de ernstige financiële problemen die door de Grote Depressie werden veroorzaakt.10 In zijn Zestiende Algemene Brief (3 december 1934) waarschuwde hij echter dat de wereld zich in een gevaarlijke situatie bevond door ‘veel nog niet uitgewerkt’ Europees en Amerikaans raskarma, en drong er bij de leden op aan als ‘onze hoogste huidige plicht: het uiterste te doen om in het bewustzijn van de mensheid van nu een scherp en levendig gevoel terug te brengen van de onvermijdelijkheid van karmische vergelding – een gevoel dat de mensheid bijna heeft verloren – en om dit gevoel van onze verantwoordelijkheid tegenover elkaar en tegenover onze medemensen. . . overal ingang te doen vinden’. In de loop van de jaren dertig van de 20ste eeuw begonnen verslechterde politieke omstandigheden een negatief effect te hebben op de theosofische activiteiten. Bijvoorbeeld in Duitsland; zo herinnerde zich een van de leden dat in het midden van de jaren dertig
de regering in Duitsland de Theosophical Society had verboden, en G. de P., die toen leider was, gaf ons de boodschap dat tijdens deze periode elk lid in Duitsland zijn eigen centrum zou moeten worden, zijn eigen Theosophical Society. U moet weten, vrienden, dat in die tijd de omstandigheden in Duitsland heel moeilijk waren. Iedereen werd opgepakt door de Gestapo, en het was verboden een brief te schrijven aan een ander lid of hem te ontmoeten; en als we dat wel deden werd er van ons verlangd dat we de Geheime Politie zouden inlichten na ontvangen van een brief of een bezoek van een vriend. . . . We leerden toen wat het betekende om de theosofische zaak, en toewijding voor de zaak van de meesters, in ons hart levend te houden. En . . . om innerlijk verbonden te blijven met het internationale hoofdkwartier.
– Karl Baer, General Congress TS, Liverpool, 1 augustus 1955.
De Duitse Afdeling bleef activiteiten melden – publicaties, vertalingen, werk voor kinderen, het bijeenkomen op conventies – tot halverwege 1936, toen elke vermelding van een Duitse Afdeling uit theosofische publicaties verdween. Tegen het eind van het decennium begon de oorlog Europa en het gebied van de Stille Oceaan te overspoelen, en het was een steeds grotere uitdaging om het openbare werk te midden van de ontwrichting en chaos voort te zetten. Maar het werk ging door, zelfs in sommige bezette landen; zo gaven bijvoorbeeld twee leden van de loge in Shanghai, China, in 1941 een reeks lezingen van 15 minuten via de radio.
Na meer dan een jaar van onderhandelingen verkocht De Purucker in 1942 het bezit in Point Loma en verhuisde het hoofdkwartier naar een meer compacte plek van 17 hectare bij Covina, Californië. Enkele maanden later stierf hij plotseling en onverwachts op 27 september 1942. Tevoren had hij instructies achtergelaten dat, als er geen man of vrouw zich als leider zou aandienen, het Kabinet van de TS de Society tot drie jaar zou besturen en zo nodig aan het einde van die periode die post vervullen door verkiezing. In 1945 koos het Kabinet kolonel Arthur L. Conger, hoofd van de Amerikaanse Afdeling, als leider van de Theosophical Society.
Hoofdkwartier Covina met uitzicht op Mt. Baldy
Door zijn diepgaande uiteenzetting van de oude wijsheid heeft G. de Purucker een onschatbaar erfgoed nagelaten, niet alleen van haar intellectuele aspecten maar meer in het bijzonder van haar intuïtieve en ethische draagwijdte. Hij probeerde zijn toehoorders en lezers te inspireren om een evenwicht aan te brengen tussen intellect, mededogen, en intuïtie, en hun beperkte, op zichzelf gerichte aspecten te laten leiden door hun universele spirituele zelf. Deze vereniging van de mens met de innerlijke god is de grote taak voor ieder individu. Het was zijn doel om aan zoveel mogelijk mensen deze ‘verheven visie’ te brengen van geestelijke werkelijkheden achter het materiële universum, waarvan ieder van ons een onafscheidelijk deel is.
Noten
- Abbott Clark, ‘History of Theosophy in San Diego’, november 1934, Archief van de TS, Pasadena.
- Voor meer details zie ‘Wedergeboorte van de mysteriën’ door W.T.S. Thackara, Sunrise, sep/okt 1998, blz. 225.
- In 1941 werden deze verkort uitgegeven in één deel, Man in Evolution [Mens en evolutie].
- Derde Algemene Brief, 21 oktober 1929.
- Tweede Algemene Brief, 1 sept. 1929.
- Zie ‘Broederschap in de theosofische beweging’, blz. 170.
- Grace F. Knoche, Encyclopedic Theosophical Glossary, Introduction.
- The Theosophical Forum, 15 december 1931, blz. 91.
- Zie ‘Over de KTMG-verslagen’, blz. 201.
- Zie ‘Een herculische taak’, blz. 185.