Theosophical University Press Agency

Waarin stellen we ons vertrouwen?

John L. Toomey

‘Waarlijk, mijn ziel, keer u stil tot God, want van Hem is mijn verwachting’ (Psalm 62:6). Deze woorden onthullen waarin we ons vertrouwen en geloof zouden moeten stellen – niet in goud, maar in de liefde voor het goddelijke dat ons nooit zal teleurstellen als we volkomen vertrouwen hebben. Toen de rijke jongeman bij Jezus kwam om te vragen wat hij zou moeten doen om verlost te worden, zei Jezus dat hij zijn bezittingen moest verkopen, de opbrengsten aan de armen moest geven, en hem moest volgen. De jongeman verliet hem jammerend omdat hij zijn vertrouwen liever in goud stelde dan in de Vader.

Nu betekende het volgen van Jezus in de eerste plaats dienstbaarheid – in de eerste, en in de laatste plaats en altijd. Het weggeven van zijn geld was belangrijk, maar niet het belangrijkste. Jezus beschikte over al zijn geestelijke vermogens – hij kon de menigte voeden met vijf broden en twee vissen, en de verlamde helpen om weer te lopen – en stimuleerde ditzelfde vermogen in zijn discipelen. Hij bood de rijke jongeman een plaats te midden van hen, maar de man wendde zich af. Liever dan het opgeven van zijn rijkdom en bezittingen, liet hij deze grotere vermogens, deze ondenkbare beloningen, aan zich voorbijgaan.

Hoeveel beter was de keuze van Salomo die, toen hem een wens werd aangeboden, wijsheid en kennis vroeg opdat hij zijn volk kon dienen. Omdat dit in zijn hart was, zei de Heer:

Ik zal je wijsheid en inzicht schenken. En ik zal je ook rijkdom, schatten en roem geven, zoveel als geen enkele koning vóór jou ooit heeft gehad of na jou ooit nog zal verkrijgen.
2 Kronieken 1:12

Begrip en dienstbaarheid houden een beloning in: ‘Zoek eerst het koninkrijk van God’ – en het koninkrijk van God is het koninkrijk van dienstbaarheid – ‘en alle andere dingen zullen u worden toebedeeld’.

Als ouders kunnen we ons kind gemakkelijk elk speelgoed geven waar het om vraagt, elk verlangen van zijn hart, en niets terugvragen; en vele ouders doen dat. Maar wat komt er dan van het kind terecht? Het wordt gierig, zelfzuchtig, misschien zonder enig gevoel van verantwoordelijkheid tegenover zijn ouders of zijn medemensen in de wereld. Maar als hij zich inzet voor het koninkrijk van dienstbaarheid, slaat hij in het leven een nieuwe weg in. Zijn interesse is gewekt: ogenblikkelijk probeert hij een betere manier te vinden, zoekt hij een grotere taak om te vervullen. Zo is het ook met God, of beter nog, onze innerlijke god, die het voor ons noodzakelijk maakt dat we leren dienen voordat andere dingen aan ons worden toebedeeld. We moeten iets dienen, ook al is het maar de meest primitieve vorm van eigenbelang. Daarom kunnen we beter zorgvuldig nagaan wie of wat we dienen, en altijd in gedachte houden dat niemand met succes twee meesters kan dienen.


Uit het tijdschrift Sunrise juli/aug 2000

© 2000 Theosophical University Press Agency