Ons pad naar het goddelijke
Doreen N. Melbrod
Vanuit onze geestelijke diepten komen we tevoorschijn in het wereldse bestaan om een pelgrimstocht te hervatten die naar een wijder verschiet van onze individualiteit voert. Deze tocht leidt door uiteenlopende omstandigheden volgens ons eigen ontwerp, die ons na verloop van tijd in staat stellen vanuit het binnenste van onze eigen natuur een grotere godheid naar buiten te brengen. Op het door onszelf ontworpen pad van karma omringen we ons met de meest passende levenservaringen: vreugde en blijdschap, beproevingen en fouten, verdriet en lijden. Deze laatste schenken de ziel altijd de voornaamste lessen, want ze branden de neerslag weg van materialisme en zelfzucht. Ze helpen ons zachtmoediger te worden, waarbij ze een barmhartiger, goddelijk, alomvattend karakter tevoorschijn roepen.
Deze pelgrimstocht van de mensheid – en in feite van ieder levend wezen – kent geen duidelijk begin of einde, maar wel kortere of langere perioden van rust. We worden door onze trillingsgesteldheid aangetrokken tot de geaardheden en omstandigheden die het meest bij onze vroegere karmische zaden passen. Daar groeien we op de door onszelf bezaaide akkers, waarbij we het beste dat we tot dusver hebben bereikt tot bloei brengen. Na de dood herenigt het hoogste in ons zich met het goddelijke, terwijl de menselijke ziel rust en de ervaringen van het achter haar liggende leven in zich opneemt. Zodra deze gebeurtenissen door haar zijn verwerkt, wordt de ziel door een ingeboren verlangen bewogen opnieuw een werelds bestaan te verkrijgen, om nogmaals te ontwaken en deel te nemen aan het zich ontplooiende drama van de individualiteit.
Cyclussen zijn er overal en in alles: dit is een wet van de natuur. Zoals het kind het leven begint en daarbij poogt van binnenuit te groeien om gelijk te worden aan zijn ouder, zo poogt de menselijke ziel gelijk te worden aan haar innerlijke geestelijke ouder. Evenals het kind niet in één dag volwassen kan worden, zo kan de menselijke ziel zich niet in één leven tot zijn geestelijke bron verheffen. We zien dat alles, groot en klein, deelneemt aan deze cyclussen en omwentelingen; hoe kunnen we dan onszelf en de menselijke wedergeboorte buiten beschouwing laten?