Theosophical University Press Agency

Prinses Libuse: Een Tsjechische legende*

Grace Green Knoche

*Naverteld door mijn moeder, dr. Grace Green Knoche (1871-1962) – naar de vertaling van Bessie Barborka van de Tsjechische vertolking van Alois Jirásek. Uitspraak: Libuse (Lie-boe-sjee), Vysehrad (Vai-sje-h’rad), Prsemysl (Per-zjem’-isl). G.F.K.


Het begin van een natie is altijd in nevelen gehuld en mysterieus; maar nergens schittert het licht van de dageraad met een grotere schoonheid dan in de legenden van het vroege Tsjechië. Er bestaat een schat van die legenden, vele zijn grotendeels historisch en tussen en in de regels van sommige vangen we zeldzame glimpjes op van de mysteriën en van edele figuren, van ingewijde koningen en koninginnen. Een daarvan was prinses Libuse, de ‘moeder van Tsjechië’, een prachtig, heidens personage dat duidelijk als een geestelijke lamp van de Wet naar voren treedt in het schemerachtige maar historische verleden.

Het land dat de Republiek Tsjechië wordt genoemd is een al oud land, en er is aangetoond dat de mens daar reeds in de laatste ijstijd bestond. De neolithische mens leefde daar later, en een bronstijd met hoge ontwikkeling duurde tot ongeveer de achtste eeuw. Na verloop van tijd kwam echter een grote Slavische stroom op gang. Al werd het land door tenminste twee invasies geïnfiltreerd met Keltisch bloed en beïnvloed door de Romeinse cultuur, toch bleef deze stroom de belangrijkste en zowel het land als het volk namen ten slotte de naam van een van zijn sterke stammen aan – de Tsjechen – en die heeft het nog steeds.

De leider van deze stam was Tsjech, die zijn volk verstandig regeerde. Er hoefden geen omheiningen te worden opgetrokken om het ene stuk land van het andere af te scheiden; alleen werd de balk of rug overgelaten: een strook grond van ongeveer 30 cm breed die van niemand was en die iedereen als neutraal gebied onschendbaar achtte. Want het was de tijd dat het licht van de mysteriën in Tsjechië nog brandde, al was het in andere oudere landen allang gedoofd; praktisch heel Europa tolde naar het dieptepunt van een cyclus van ongeveer tien eeuwen lang, een cyclus die afschuwelijk was door vernederingen en verschrikkingen en duister door onwetendheid en zonde. Maar in het door bergen omringde heidense Tsjechië geloofde men nog in de oude wijsheid en kende men nog veel oude waarheden. De goden stonden heel dichtbij de gewoonten van de mensen en communiceerden met hen. Er werd geloof gehecht aan magie en men had er eerbied voor als voor een hoogstaande en heilige kunst: die men alleen ten behoeve van de ziel zou moeten beoefenen.

Uiteindelijk werd de krijgsman Samo als koning gekozen om zijn heldhaftigheid bij het verdrijven van de bloeddorstige Avaren uit het land in de zevende eeuw; de laatste jaren van die eeuw beslaan de regering van Krok, zijn zoon of kleinzoon, vader van Libuse. Krok was een magiër, een goede en wijze man die de troon besteeg toen onder het volk een neiging tot wanorde begon te heersen. Maar algauw had hij de orde hersteld en keerde de vrede terug. Omdat Krok voor de bescherming van zijn volk de toekomst wilde kennen, streefde hij naar drie dagen van eenzaamheid en nauw contact met de goden; die vertelden hem dat het ’t beste was een ander woongebied te zoeken. Krok zei tegen zijn volk dat ze niets hadden te vrezen van de lange tocht: wanneer de bestemde plek was bereikt zouden de goden het hun laten weten.

Krok en zijn volk gingen dus op weg en kwamen bij de brede Vltava (tegenwoordig de Moldau). Toen ze de hoge heuvel beklommen die uitzicht biedt op het water kwam de beloofde openbaring tot hen als een lichtflits. ‘Dit is de plaats’, riepen ze eensgezind en hier sloegen ze hun tenten op. Na verloop van tijd werd hier Vysehrad gebouwd, de machtige burcht waar het hele volk zich binnen de muren kon verzamelen, de acropolis van het toekomstige Praag, residentie van Libuse die zou komen, en raadskamer van de goden.

Krok stierf na een regeringsperiode van dertig jaar; hij liet drie dochters na, allen ‘wijze vrouwen’, niet alleen met schoolkennis, maar ook met de geheime wijsheid uit de oudheid, bedreven in geestelijke magie die hun vader hun had geleerd. Kazi, de oudste, was een bewonderenswaardige genezer, bekwaam in de hele magie van de geneeskunst die in vroegere tijden onderdeel was van de mysteriën. Teta was de priesteres van de natie die het volk zielenwijsheid leerde. Maar Libuse overtrof haar zusters in wijsheid en schoonheid; het volk gaf met enthousiasme aan haar de voorkeur en ze werd dus de opvolger van Krok en voor Tsjechië vorst, wetgever en rechter.

Zoals de mensen met hun geschillen naar Krok gingen, zo kwamen ze nu bij Libuse, die rechtvaardige uitspraken deed. Op een dag maakten twee voormannen van de stam ieder voor zich aanspraak op de smalle neutrale strook of balk die tussen het ene en het andere veld lag. Ze spoedden zich naar Vysehrad, waar de prinses rechtsprak met naast haar twaalf bejaarde en gezaghebbende mannen. Bovendien was daar een grote menigte bijeengekomen. De twistende partijen stonden vóór haar en de jongere man beschuldigde de oudere. Maar deze, met een volle baard en onstuimig, eiste dat hij zijn zin zou krijgen, zonder zich te bekommeren om het onrecht dat daaruit kon voortvloeien.

Libuse hoorde de zaak aan, woog de getuigenissen goed tegen elkaar af en maakte het oordeel bekend aan de leider van de twaalf edelen naast haar; deze waren het erover eens dat de uitspraak rechtvaardig was, want Libuse was oprecht van mening dat de jongere man groot onrecht was aangedaan. Maar vóór zij was uitgesproken ging de oudere tekeer, buiten zichzelf van woede, alsof er een stortvloed was losgebarsten:

‘Dat is nu de rechtvaardigheid van onze wet! Weet u hoe dat komt? Een vrouw zit over ons te oordelen! Inderdaad met lang haar, maar met weinig gezond verstand! Laat zij gaan spinnen, laat haar naaien; maar laat ze zich niet wagen aan rechtspraak! Voor ons mannen is het een schande! In welk ander land regeert een vrouw over mannen? Alleen wij worden zo geregeerd en bespottelijk gemaakt!’

Een schrijnende droefheid bij zo’n ondankbaarheid drong tot in de ziel van Libuse door, maar ze wachtte geduldig of anderen misschien de overtreder als eersten zouden terechtwijzen. Helaas! Zij stonden daar allemaal als verlamd, zo wild en opgewonden waren de uitlatingen geweest. Uiteindelijk sprak Libuse indrukwekkend en waardig: ‘Ik ben een vrouw, dat is waar, en als vrouw spreek ik recht. Dat ik mijn oordeel niet kracht bijzet met de ijzeren zweep – dat is voor u aanleiding te zeggen dat mijn wijsheid maar gering is. U heeft een vorst nodig die strenger is dan een vrouw en die zult u krijgen. Er zal een congres voor het hele land worden bijeengeroepen dat een leider en heerser zal kiezen, en op wie ook de keus zal vallen, ik zal die tot echtgenoot nemen.’

Na dit te hebben gezegd, ging ze van de rechtszitting naar haar kasteel, zond boodschappers naar haar zusters om hun te vragen te komen. In de kasteeltuin was een heilige plaats waarheen niemand dan Libuse en haar zusters ooit durfde te gaan. Er was daar een natuurlijke als tempel dienende plek in de diepe schaduw van een linde, gewijd aan de schilddragende Perun.1 Libuse ging die tempel in en bleef daar in stilte en afzondering tot de duisternis viel, nadenkend en beraadslagend met de goden. Plotseling stonden Kazi en Teta voor haar in het halfduister. Wat Libuse haar zusters toevertrouwde, wat ze overwogen en tegen haar zeiden, wat het drietal – allen begiftigd met een profetisch vermogen – op die gewijde plaats adviseerde en besloot, heeft niemand ooit geweten. De hele nacht verstreek terwijl ze daar samen overlegden, tot ten slotte hoog boven het kasteel het eerste zwakke licht van de ochtendschemering begon te schijnen.

In het eerste uur na zonsopgang zond Libuse een oproep uit voor de samenkomst van het volk; ze kwamen vanuit alle streken van het land. Als waren ze één mens, zo drong de enorme menigte op naar de Vysehrad, de ruime hal binnen waar zij op haar troon zat. Kazi en Teta zaten aan weerszijden van haar.

Libuse sprak ernstig en kalm: ‘U weet heel goed waarom ik u heb samengeroepen. Dat u vrijheid niet naar waarde kunt schatten, ben ik te weten gekomen, want ik heb u op de proef gesteld. Op basis van de wijsheid van de goden, die mij raad gaven, verklaar ik u nu dat ik niet langer zal regeren – omdat u innerlijk verlangt naar het bewind van een man. U verlangt iemand die uw zonen en dochters tot slavernij dwingt, die u het beste zal ontnemen, alles volgens zijn wil. Maar ik heb niet de wens u met angst te overladen. Laat ik slechts zeggen: Kies uw leider met wijsheid. Daarbij zal ik nog steeds, als u dat wenst, ermee instemmen u raad te geven; ik zal u zijn naam geven en de plaats waar hij verblijft.’

‘Vertel het ons! Geef ons raad!’ riepen ze, terwijl ze dicht naar de troon drongen.

Libuse stond op, wees naar de bergen in het noorden, en zei: ‘Voorbij die bergen in Lemuz stroomt een rivier, genaamd Belina. Vlak daarbij vindt u een gehucht waar de familie Stadic woont. Daarbij ligt ook een los stuk braakland, 120 stappen breed en lang; het ligt te midden van veel akkers. Daar zult u uw leider aantreffen. Hij zal aan het ploegen zijn met twee gevlekte ossen, één met een vlekkeloos witte kop, de andere met een wit voorhoofd, wit langs de rug naar achteren en met sneeuwwitte achterpoten. Neem vorstelijke kleding mee en zeg tegen de man dat u als boodschappers van uw volk en van mij komt, opdat u uw volk een vorst kunt geven en aan mij een echtgenoot. Zijn naam is Premysl en zijn afstammelingen zullen eeuwenlang over dit land regeren.

‘Maak u geen zorgen over het zoeken van de weg, ook niet om daarover navraag te doen. Mijn paard zal u voorgaan en u erheen brengen. Degene bij wie het stilhoudt en hinnikt is de man die u zoekt. U zult me zonder aarzelen geloven wanneer u hem aan een ijzeren tafel ziet eten.’

Libuse gaf een teken en een wit paard werd voorgeleid. Het was vroeg in de herfst en een rustige zonnige dag. De vorstelijke kleding werd op het zadel gelegd en prompt ging het paard op weg. Niemand leidde het en toch week het geen stap van de goede weg af. Vlakten werden overgestoken en bergen gepasseerd tot op de ochtend van de derde dag de boodschappers bij een gehucht in een lage, smalle vallei kwamen. Daar was Premysl, heel lang en statig, met voor zijn ploeg twee ossen, gevlekt zoals Libuse had beschreven. Langs de brede afbakeningsstrook haastten de boodschappers zich naar hem toe, het paard van Libuse voorop, dat als van vreugde steigerde en hinnikte en toen neerknielde voor de ploeger. De boodschappers pakten de vorstelijke gewaden die Libuse had meegegeven en gingen groetend op Premysl af:

‘Fortuinlijke onder alle mensen, o prins, uitverkoren door de goden! Laat uw gevlekte ossen gaan, doe uw boerenkleding uit, trek de vorstelijke gewaden aan die wij hebben meegebracht; bestijg het fraaie paard en kom met ons mee. Dat gelast prinses Libuse en vraagt het hele Tsjechische volk. Het bestuur van ons land zal aan u en uw erfgenamen zijn. U bent gekozen tot onze beschermer, vorst en rechter.’

Premysl luisterde en drukte de droge stok die hij in zijn hand hield diep in de aarde. Terwijl hij het brede juk van de gevlekte ossen afnam zei hij tegen ze: ‘Ga nu terug vanwaar jullie zijn gekomen.’ Voor de ossen opende zich een enorm rotsblok; daarna sloot het zich achter hen en was het alsof ze er niet waren geweest.

‘Het is echt jammer,’ zei hij tegen de boodschappers, ‘dat jullie zo vroeg moesten komen. Als ik het ploegen van dit veld maar had kunnen afmaken, dan zou er altijd een overvloed aan brood in ons land zijn geweest. Maar omdat jullie geen geduld hadden om te wachten, hebben jullie mijn werk afgebroken en daarom zal er steeds weer hongersnood over u en de uwen komen.’

Terwijl Premysl nog sprak, kreeg de droge hazelaarstak bladeren alsof de lente was aangebroken, en drie frisse groene twijgen, bedekt met bladeren en jonge nootjes, liepen uit. Premysl nodigde de mannen uit met hem aan tafel te gaan zitten. Hij draaide de ploeg op zijn kant en uit een tas van gevlochten lindebast haalde hij kaas en brood dat hij op de glanzende horizontale ploegschaar legde. ‘Het is de ijzeren tafel waar de prinses over sprak’, zei iedere hoofdman bij zichzelf. Terwijl ze zaten te ontbijten, verdorden twee frisgroene twijgen van de hazelaarstak en vielen af. Alleen de derde bleef over, maar die was groen en levend en schoot hoog en weelderig op. Angstig vroegen ze Premysl om uitleg; hij zei: ‘Begrijp dat van allen die uit mij zullen voortkomen er velen zijn die wel met hun bestuur zullen beginnen, maar slechts één zal het voltooien.’

Premysl stond op en nam afscheid van zijn nu bejubelde huis. Vervolgens besteeg hij, gekleed in koninklijke gewaden, het paard dat stond te wachten; zijn boerentas en schoenen van lindebast nam hij mee. Weer stelden de boodschappers vragen; hij antwoordde: ‘Dit zijn geschenken voor u, die tot in de komende eeuwen moeten worden bewaard, opdat zij die na mij regeren niet zullen vergeten waar zij vandaan kwamen en ze niet hun weg kwijtraken door hoogmoed en misbruik van hun heilige opdracht – want werkelijk, we zijn allen broeders.’2

Al snel naderden ze het hooggelegen Vysehrad, waar Libuse wachtte om hen te begroeten, beeldschoon in een witte japon, omringd door de edelen, hoofden en ouderen van het rijk. De heldhaftige, knappe en jonge Premysl pakte de hand van de prinses en verheugd gingen ze het kasteel binnen. Daar werd hun huwelijk voltrokken; iedereen vierde vrolijk feest en luisterde naar zangers die als barden de heldendaden van Tsjechië bezongen. Toen de avond viel, vlamden vreugdevuren en toortsen op.

Toen bracht Libuse Premysl naar een kamer waar muren en tafels blonken en schitterden door de verblindende glans van goud en zilver, brons en ijzer. Zij liet Premysl al die grote rijkdom zien die nu met hem zou worden gedeeld. Vervolgens geleidde ze hem naar de heilige plek bij de lindeboom, waar zij daarna beiden menigmaal in ernstig beraad zouden zitten om na te denken over het welzijn van hun volk. De vele nieuwe wetten die Premysl in de volgende jaren uitvaardigde, brachten de opstandigen en de hooghartigen in het gareel, wetten waaraan men zich nog eeuwenlang zou houden.

Op een mooie dag stond Libuse, met Premysl aan haar zij, op een hoge steile rots uit te kijken over de brede Vltava. Zij wees met haar hand naar een beboste heuvel waarop ze een indrukwekkende stad zag waarvan de roem volgens haar tot de sterren zou reiken. Ze wees precies de plaats aan waar men het kasteel van de stad moest bouwen en noemde het Praha (Praag).

En aan de voet van de rots Vysehrad was de afgelegen plek waar Libuse placht te baden. Op een dag verscheen er het ene beeld na het andere op het donkere oppervlak van het water terwijl Libuse daar keek. Steeds somberder en verschrikkelijker werden ze, tot zij het in haar hart uitschreeuwde van pijn en kwelling. Haar kameniers raakten in de war, verwonderd en verdrietig; Libuse zei tot hen:

‘Ik zie grote vuren opvlammen, mooie dorpen branden en machtige kastelen, imposante zalen! In de gloed ervan zie ik bloedige veldslagen aan de gang. Asgrauwe gewonde lichamen zie ik, broeders die elkaar doden en een vreemdeling die de voet op hun nek zet! Ik zie ellende, vernedering, verschrikking, verwoesting, verdriet!’

Twee van haar kameniers kwamen naderbij en droegen de gouden wieg van haar eerstgeborene. Ze kuste het gouden bedje en legde het op het water. Terwijl het in de stilstaande diepten zonk, sprak Libuse weer:

‘De nacht zal niet eindeloos over dit land heersen. Het stralende daglicht zal weer gaan schijnen en, gezuiverd door verdriet en pijn, sterker geworden door haar ijver en liefde, zal Tsjechië weer krachtig omhoogkomen en opnieuw zal haar glorie ten deel vallen. Dan zult u opstijgen naar het licht, in uw beschuttende armen zal de natie in een toekomstige tijd rusten, bevrijd, als kind herboren.’

. . . . . . .

Deze legende geeft aanleiding tot veel overdenking. De vrouwen met geheime wijsheid; de mysterieuze ossen en het paard; de boer die tot de vorstelijke staat wordt verheven; de staf die gaat bloeien; Perun met het schild en de heilige boom; en de geheimzinnige omlijsting van het geheel – deze hebben hun pendant in mythen en legenden over de hele wereld. Anderzijds is daar het niet ontkende bestaan van Libuse, Premysl en Krok als grote historische figuren, van de burcht Vysehrad en het daadwerkelijk grondvesten van het Huis Premysl – een huis dat in Tsjechië eeuwenlang regeerde.

Het is een feit dat deze legende even waardevol is als mystieke optekening of als historisch verslag. Libuse’s kennis over Premysl is niet fantastischer dan dat Jeanne d’Arc de kroonprins onder zijn vermomming herkende. De visioenen van de één evenaren die van de ander en we vinden soortgelijke profetieën opgetekend over Birgitta uit Zweden, Brigit uit Ierland, de gnostische Maximilla en Prisca, en ongetwijfeld over anderen die eveneens aan deze kant van een of andere soort ochtendnevel leefden. De ziel bestaat werkelijk en heeft ook een mystieke kant, is historisch en legendarisch, een feit en een allegorie, evenals Libuse. Is eigenlijk niet ieder van ons, altijd en iedere dag, een allegorie of symbool van – iets? Het antwoord op deze eenvoudige vraag omvat een hele filosofie.

Libuse was meer dan een vorstin in de gewone betekenis. Ze had kennis van de voorvaderlijke theosofie van de wereld, zoals ook haar zusters en vader, en ze neemt in het hartenleven van Tsjechië een plaats in die doet denken aan de mystieke figuren van Quan-Urn-Bodhisattva, de moeder lerares uit de oudheid van Korea, Kwan-Yin, de Chinese ‘Moeder van mededogen’. Rond zulke grote figuren moeten wel legenden groeien.

Tsjechië was in de tijd van prinses Libuse een brandpunt van mystiek leven. Onder de cyclische wet komen stromen ten slotte terug naar hun bron, en zowel mensen als volkeren maken het pad door inspanning vrij, vinden na verloop van tijd de weg terug naar de geestelijke hoogten van hun jeugd. Het is een van de betekenissen van het verhaal dat in alle bijbels van de wereld bekendstaat als de terugkeer van de dolende zoon naar het ‘huis van zijn Vader’. Wie deze wet kent door te letten op de ontvouwing ervan – vooral in het lange en vaak vreemde verloop van de geschiedenis – weet dat een natie nooit teveel hoop kan koesteren als haar begintijd zo broederlijk en hoogstaand was.

Noten

  1. De Zeus van het Tsjechische pantheon, die in schoonheid en volleerdheid kan wedijveren met die van Griekenland of Rome.
  2. Deze schoenen worden volgens de verslagen die Kosmas uit Praag in de 13de eeuw optekende ‘tot op de dag van vandaag bewaard in Vysehrad’, en bleven daar totdat de Hussietische oorlogen een tijd aan de gang waren. Daarna zijn ze uit het oog verloren en hebben ze ongetwijfeld het lot gedeeld van de algemene vernietiging die het land achterliet zonder literatuur en bijna zonder eerbiedwaardige schatten van welke soort dan ook.

Andere verhalen (voor kinderen)

Oude culturen/beschavingen en hun spirituele tradities


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1998

© 1998 Theosophical University Press Agency