Dualiteit in de evolutie*
Thijs Prent
*Uit een lezing gehouden op het Sunrise Forum in 1996 in Limburg, Duitsland.
Evolutie staat in feite niet op zichzelf maar is een werkwijze van de natuur. Ze wordt geheel bestuurd door karmische oorzaken die hun ontstaan vonden in vroegere perioden van het bestaan van welke evoluerende entiteit dan ook.
– G. de Purucker, H.P. Blavatsky: The Mystery, blz. 150
Alles in de natuur is tweevoudig, en dat geldt ook voor de evolutie. Ik wil u graag deelgenoot maken van een paar gedachten over de evolutie van de kosmos, in het bijzonder over hoe het Ene het vele wordt. Het is voor het menselijk denken moeilijk te begrijpen dat het bewustzijn, hoewel in essentie één, zich gedurende het evolutieproces heeft gedifferentieerd in een ontelbaar aantal kleinere bewustzijnscentra, die soms vonken of dauwdruppels worden genoemd. Twee bekende citaten illustreren deze gedachte. Sir Edwin Arnold merkt in zijn Het licht van Azië op dat Gautama Boeddha is als een dauwdrop die ‘één wordt met de stralende zee’ (boek 8). En in de Bhagavad-Gita (10:42) zegt Krishna over zichzelf: ‘Dit hele universum deed ik ontstaan uit één deel van mijzelf, en toch blijf ik ervan gescheiden.’ G. de Purucker geeft nog een ander voorbeeld in zijn Esoterische Traditie:
de mens [is] in zijn zevenvoudige of tienvoudige constitutie een hiërarchische verzameling van grote menigten wezens waarover de geest van zijn constitutie als de hiërarch of logos de leiding heeft; hij blijft gescheiden en afzonderlijk van zijn kinderen die hij gedurende elke incarnatie emaneert; toch vormen die menigten wezens als geheel de constitutie van de mens of het voertuig voor zijn geest. – blz. 77
Waar begint die tweevoudige evolutie? Met DAT –
Een alomtegenwoordig, eeuwig, grenzeloos en onveranderlijk beginsel, waarover elke speculatie onmogelijk is, omdat het het menselijk begripsvermogen te boven gaat en door menselijke uitdrukkingen of vergelijkingen alleen kan worden verkleind.
– H.P. Blavatsky, De geheime leer 1:43
Dit eeuwige beginsel vormt de eerste fundamentele grondstelling van de moderne presentatie van de theosofie. Als we naar de tweede grondstelling kijken, zien we de universele wet van periodiciteit:
Maar zodra we in gedachten afstappen van deze (voor ons) absolute ontkenning, treedt er tweevoudigheid op in de tegenstelling van geest (of bewustzijn) en stof, subject en object. – 1:45
Dualiteit is dus een fundamenteel aspect van de manifestatie zelf.
De hoogste duade waar de menselijke geest zich een begrip van kan vormen wordt in de hindoefilosofie parabrahman (voorbij brahman) en mulaprakriti (wortelnatuur), de kosmische sluier van parabrahman genoemd. Een tweede duade emaneert uit de eerste: brahman en pradhana. Brahman is de eerste of ongemanifesteerde logos, de actieve of goddelijke zijde van de evolutie, terwijl pradhana de sluier of passieve tegenpool daarvan is. Uit brahman en pradhana wordt de zoon, Brahma, geboren, een naam die is afgeleid van een Sanskrietwortel die ‘expansie’ betekent. Hij vertegenwoordigt het spirituele energie-bewustzijnsaspect van ons zonnestelsel, de actieve pool ervan. Het bekleedsel van Brahma, zijn illusoire, materiële manifestaties of verschijnselen, emaneren vanuit zijn passieve tegenpool, prakriti. Hoewel op het moment dat hier wordt beschreven de stoffelijke manifestatie van ons zonnestelsel nog niet is begonnen, hebben dan drie evolutiestadia met een tweevoudig karakter al plaatsgevonden. Er kunnen twee lijnen van evolutie worden waargenomen, een subjectieve en een objectieve: parabrahman-brahman-brahma als de subjectieve lijn; en mulaprakriti-pradhana-prakriti als de objectieve lijn.
Met het verschijnen van Brahma begint de eerste ‘dag’ van zijn leven, een periode die 100 goddelijke jaren duurt. Volgens brahmaanse berekeningen duurt Brahma’s leven 4.320 miljoen x 36.000 x 2 jaar – behoorlijk lang dus! Toch is alles relatief, zoals Blavatsky uitlegt: ‘de eeuwigheid van het heelal . . . [is] periodiek ‘het toneel van talloze heelallen die zich onophoudelijk manifesteren en weer verdwijnen’, . . . ‘De eeuwigheid van de pelgrim’ is als een oogwenk van het zelf-bestaan’ (Op.cit. 1:46).
Daarna vervolgt Brahma zijn tweevoudige evolutie. Hoe kunnen we het proces van het ontstaan van Brahma’s bekleedsel - ons thuis, ons solaire bekleedsel beschrijven? G. de Purucker zegt in zijn Bron van het occultisme:
Ons zonnestelsel begon in de Ruimte, in de schoot van Aditi, de eeuwige Moeder, als een nevelvlek – niet toevallig, maar als een van de stadia in zijn nieuwe belichaming. Terwijl deze nevelvlek zich langzaam door de ruimte bewoog, begon haar substantie zich in haar kern te verdichten. Deze verdichting werd de zon, en wat later vonden er op verschillende punten in deze nevelvlek soortgelijke maar kleinere verdichtingen van de materie van de nevelvlek plaats, en dat werden de planeten. – blz. 129
Maar wie of wat staat achter dit alles? Welke kosmische intelligenties maken het plan voor dit universum en bouwen het op? Het zijn de architecten en bouwers, om de moderne theosofische termen voor zulke kosmische wezens te gebruiken. Over deze wezens zegt HPB:
In elke kosmogonie is er achter en boven de scheppende godheid een hogere godheid, een ontwerper, een architect, van wie de schepper slechts de uitvoerder is. En nog hoger, boven en rondom, op innerlijke en uiterlijke gebieden, is er het ONKENBARE en het onbekende, de bron en oorzaak van al deze emanaties.
– De geheime leer 2:46-7
De Purucker zegt verder:
Elke eenheid in de natuur, zoals een zon of een planeet, is daarom een belichaamde entiteit, die in haar hoogste delen goddelijk is, die spiritueel is in het deel dat lager staat dan het goddelijke, en een verstandelijke essentie of denkvermogen heeft; en al deze manifesteren zich door middel van de lagere bekleedsels, waaronder het fysieke lichaam.
– Bron van het occultisme, blz. 233-4
Het begripsvermogen van de mens verdeelt het gemanifesteerde universum in twee onderling afhankelijke delen: de lichtzijde, de geestelijke of goddelijke zijde van de natuur; en de materiezijde, het voertuiglijke aspect. De lichtzijde wordt vertegenwoordigd door de architecten en de materiezijde door de bouwers. In werkelijkheid is het bijna onmogelijk een scheidslijn te trekken tussen de twee: beide worden opgebouwd door menigten kosmische monaden die alleen in hun graad van ontwikkeling verschillen, en op het overgangspunt vrijwel identiek zijn.
H.P. Blavatsky verdeelde deze monaden in twee parallelle triaden: de triade van het licht die bestaat uit goden-monaden-atomen; en de voertuiglijke triade die bestaat uit chaos-theos-kosmos. Wanneer deze twee triaden zich verenigen, werken de goden in chaos, de monaden in theos en de atomen in kosmos. Wanneer we iedere triade individueel beschouwen, zien we dat aan de spirituele zijde de goden door de monaden werken, en de monaden door de atomen, terwijl aan de materiële zijde, chaos in theos werkt en theos in kosmos.
We kunnen dit kosmische patroon op de menselijke constitutie toepassen, want in de menselijke evolutie zijn er eveneens twee lijnen en drie stadia. De twee lijnen kunnen de spirituele en de materiële worden genoemd. De drie stadia van evolutie zijn de monadische, de verstandelijke en de fysieke, en ze werken gelijktijdig samen. Als we dit in verband brengen met de zevenvoudige samenstelling van de mens, dan hebben we:
- Atman en buddhi (de hogere duade), het eerste stadium;
- Manas en kama (de middelste duade), het tweede stadium;
- Prana, het astrale lichaam en het fysieke lichaam (de lagere triade), het derde stadium.
De beginselen van onze constitutie zijn onscheidbaar met elkaar verweven en vermengd, in het bijzonder omdat de mensheid behoort tot een klasse monadische wezens waarin geest en materie min of meer in balans zijn. Echter, al die classificaties zijn volgens mij slechts voortbrengselen van het intellect die alleen waarde hebben als werkhypotheses wanneer we proberen de gemanifesteerde kosmos te begrijpen. Ze hebben geen onafhankelijk bestaan.
Het proces van de tweevoudige evolutie wordt prachtig verklaard door de term sutratman:
Deze sutratman, dit draadzelf, deze bewustzijnsstroom of beter gezegd stroom van leven-bewustzijn, is het essentiële en individuele zelf van iedere entiteit en brengt, weerspiegeld in en door de verschillende tussenliggende voertuigen of sluiers of omhulsels of gewaden van het onzichtbare gestel van de mens of van ieder ander wezen waarin een monade zich hult, de egoïsche centra van zelfbewust bestaan voort.
– G. de Purucker, Occulte woordentolk, blz. 194
Als we nadenken over de rol van dualiteit in het evolutieproces, kunnen we ons althans in grote lijnen een beeld vormen over de manier waarop het Ene het vele wordt, een gebeurtenis waaraan wij allen deelhebben. Als we deze gedachte op onszelf toepassen, kunnen we het Ene vervangen door de woorden ‘universele broederschap’. Cyclisch wordt er een speciale poging ondernomen dit sublieme feit over de universele natuur aan de mensheid duidelijk te maken. In het begin zijn slechts enkelen bereid om universele broederschap te accepteren, maar niettemin begint het idee zich te verspreiden. Zoals een zaad zich geleidelijk tot een organisme transformeert, zo wordt het idee van universele broederschap een beweging – in onze tijd wordt deze de theosofische beweging genoemd. Hoewel het broederschapsideaal de schepper van de beweging is en deze ondersteunt, wordt het niet beïnvloed door het lot van die beweging: bewegingen komen en gaan, maar universele broederschap, onze essentiële eenheid, was er, is er en zal er altijd zijn.