Theosophical University Press Agency

Netwerk van mededogen

Ida Postma

Opnieuw naderen wij de winterzonnestilstand, één van een lange reeks in ons leven. Al ontelbare eeuwen is dit keerpunt voor de mens verbonden geweest met het weer verschijnen van het licht – symbolisch als het neerdalen van een avatara, of gewoon als de terugkeer van de zon naar noordelijke streken. Door bijna alle volken is het gevierd als een jaargetijde dat heilig is. Ook wij in onze cultuur ervaren elk jaar opnieuw iets van de magie van kerstmis. Want wat we ook geloven, we voelen dat er in deze tijd iets bijzonders is, dat ons in een stemming van mildheid, vreugde en saamhorigheid brengt.

Het kan echter ook gebeuren dat er in ons hart niets dan duisternis is, zelfs al zien we dat weldra de dagen gaan lengen en de lente in aantocht is. Misschien is er door persoonlijk verdriet en de dagelijkse frustraties weinig aanleiding tot blijdschap. Maar zelfs wanneer het leven ons vriendelijk is gezind, is er veel dat tot somberheid en pessimisme kan leiden. De overal heersende onrust, het uiterlijk vertoon en de schone schijn die voor dingen van waarde worden aangezien, het overal zo duidelijk ontbreken van een innerlijk levensdoel, de daden van bruut geweld, ook ten opzichte van kinderen, de suïcide onder jongeren die hunkeren naar liefde, de afschuwelijke ziektes van onze tijd – al deze pijnlijke feiten kunnen onze ziel vervullen van een doffe pijn, en onze mogelijkheden om te helpen lijken gering en wat we kunnen doen vaak ontoereikend.

Als we deze gevoelens de overhand laten krijgen, zal er ongetwijfeld duisternis in ons gaan heersen, want we sluiten ons dan af van al het licht dat we misschien zouden kunnen zien. Dat licht is er, of we het waarnemen of niet, want omdat alles in de natuur twee polen heeft, moet waar zo’n overweldigende duisternis heerst, er een even intens licht bestaan. De Akanvolken van de Goudkust bijvoorbeeld zijn er vast van overtuigd dat alles goed is, en dat zoiets als kwaad eenvoudig niet bestaat. Volgens hen bestaat er wel weerstand, die op hetzelfde moment werd geschapen als goedheid, en naarmate de goedheid groeide, moest de weerstand slimmer worden in zijn pogingen worden. Misschien is het deze ‘weerstand’ die tegenwoordig op de voorgrond treedt. Maar wanneer wij er ons niet langer door laten hypnotiseren, komen we geleidelijk tot de ontdekking dat er inderdaad goedheid of licht is – veel meer dan we in onze stoutste dromen durven hopen.

Overal om ons heen zijn er mensen die, ondanks al hun tekortkomingen, serieus voor anderen proberen te leven. Sommigen van hen zijn figuren die een rol spelen op het wereldtoneel, anderen zijn buiten de kring van hun familie nauwelijks bekend. Misschien is hun dienstbetoon heel algemeen, of zijn ze zo eenvoudig dat zij die naar grote daden streven met geringschatting aan hen voorbijgaan. Ze gaan rustig hun gang, zonder eer of beloning te verwachten, en vinden dat de moed, volharding en eindeloze zelfopoffering waar hun handelen van getuigd vanzelfsprekend is. Wat zij allen gemeen hebben, is hun instelling van mededogen, of hun inspanningen rechtstreeks de gehele mensheid dan wel één verloren menselijk wezen in het uur van nood ten goede komen. Heiligen en verlossers behoren tot hun rijen, maar evenzeer de onbezongen helden die zich dag in dag uit geven, in het gezin, op kantoor, op straat, in gevangenissen, in ghetto’s of in zenuwinrichtingen.

Mededogen is een uiting van het geestelijke of buddhische licht in de mens. Zij in wie het schijnt, herkennen de aanwezigheid ervan in anderen, en er is tussen hen een band van sympathie, een band die zelfs voelbaar kan zijn als men elkaar nooit van aangezicht tot aangezicht heeft ontmoet. Oppervlakkig gezien lijkt het misschien of onze wereld wordt geteisterd door wreedheid, bedrog en alles wat negatief is, maar er is een groeiend aantal mensen van alle leeftijden in wie mededogen een levende kracht is geworden. Als we dieper konden zien, zouden we waarnemen dat ze een netwerk van licht vormen dat de aarde omspant. Het goede, het schone en de harmonie, die het resultaat zijn van hun denken en handelen, zijn evenzeer een deel van de werkelijkheid als het kwaad, het afschrikwekkende en de naijver, die we zo gemakkelijk accepteren als iets normaals.

Al het geschapene is geworteld in het geestelijke, en volbrengt zijn reis door de dalen van het stoffelijke om zich op een hoger gebied van ervaring weer met zijn oorsprong te verenigen. Ook de mens is daarom in diepste wezen geestelijk. Het is, als natuurrijk en als individu, ons dharma om ons meer en meer te openen voor de influisteringen van het geestelijke, die zich als liefde voor al wat is in ons openbaren. Die in-fluisteringen komen voort uit ons werkelijke zelf, en door onszelf tot kanaal te maken voor deze lichtenergieën kunnen we de duistere wereld van het stoffelijke, waar we voor hebben gekozen om in te leven, helpen verlichten. De mens kan, als brug tussen geest en stof, de wereld herscheppen tot een plaats die even helder en stralend, zuiver en nieuw is als pas gevallen sneeuw die na een lange winternacht glinstert onder de opgaande zon.

We moeten het vormen van een meer geestelijke wereld niet zien als een ideaal dat pas na vele eeuwen ineens gestalte zal krijgen. In beginsel is de wereld altijd al geestelijk, maar we moeten leren ons daar innerlijk mee te vereenzelvigen. Door dat te doen, brengen we onszelf en daardoor de mensheid elke dag iets dichter bij het doel. Zo krachtig kunnen onze ‘zwakke’ pogingen zijn.


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1997

© 1997 Theosophical University Press Agency