Theosophical University Press Agency

De oudste levende taal

Elsa-Brita Titchenell

Er is een taal die overal ter wereld wordt gebruikt, ongeacht de woorden of zinnen waarmee ze tot uitdrukking wordt gebracht, een universele taal waar iedereen dagelijks gebruik van maakt. Het is de taal die in het blauwe uitspansel door de goden en op aarde door stervelingen wordt gebruikt en die uitdrukking geeft aan gedachten en gebeurtenissen van kosmisch belang, aan de vorming van werelden en aan de vooruitgang van bewuste evoluerende wezens. Deze taal maakt vaak gebruik van erkende symbolen, zodat het lezen of het horen ervan veeleer het ontcijferen van een simpele code is. Het is de taal van de mythologie.

Mythen verdienen het dat we er goed over nadenken. Elke rol en elk voorwerp heeft een symbolische betekenis die onwillekeurig in ons opkomt, als we op gevoel door de soms sjofele gewaden waarin het verhaal is gehuld, heendringen. Het is opmerkelijk hoe snel we die betekenis kunnen vatten. We hebben geen woordenboek nodig om te begrijpen dat een magisch wapen een bepaalde karaktereigenschap voorstelt of dat een gezocht voorwerp een onschatbare gave van wijsheid symboliseert.

Hoewel mythen van elkaar verschillen in de nadruk die ze leggen op overeenkomstige symbolen, hebben de planeten overal de namen en kenmerken gekregen van de met hen overeenstemmende goden die over hen heersen en die in hen evolueren. Helden zijn het voorbeeld van hoe de menselijke ontwikkeling kan worden versneld. Ze geven nobele en gewenste eigenschappen aan die we nodig hebben om vooruitgang te boeken in het huidige stadium van onze evolutie. Geen studieboek kan de innerlijke waarde van deze allegorieën evenaren, omdat ze een stimulans zijn voor de geestelijke intelligentie in de menselijke ziel. Ze behoren tot onze verborgen innerlijke wereld, onbezoedeld door de wisselwerking met onze dagelijkse omgeving.

Langgeleden, toen de eerste mensen op aarde verschenen, voelden de goden mededogen voor de mensheid, die nog in de kinderschoenen stond en maar langzaam vorderingen maakte. Aldus projecteerden ze vanuit hun majestueuze gebieden van actie hun eigen goddelijke denkvermogen om in de nieuwe mensheid het vermogen om te denken, te leren en te begrijpen wakker te roepen. Ze wekten het slapende verstand in ons wakker en maakten het de mens mogelijk zich bewust te zijn van zichzelf en zijn omgeving. Zij waren het zelf, die de eerste wezens – die beslist niet leken op de huidige mens – leerden hoe voedsel te verbouwen en werktuigen te gebruiken. En bovenal om zich bewust te zijn van de methoden waarvan de natuur zich bedient. Om te evolueren overeenkomstig de universele wetten van het leven: het vergroten van het geestelijk bewustzijn en begrip.

Zelfs nadat deze opmerkelijke gebeurtenis had plaatsgevonden, waren de eerste mensen nog hulpelozer en onervarener dan een pasgeboren baby nu is. Een kind van nu heeft ontelbare eeuwen van eerdere, steeds terugkerende lessen achter zich. De eerste mensen moesten met niets beginnen. Ze moesten leren met elkaar te communiceren, ze moesten leren na te denken en leren hoe zich ook maar iets te herinneren. Toen de goden besloten in te grijpen, gaven ze de mens de eerste vonk van besef, die kan uitgroeien tot begrip. Ze maakten dit ontkiemende mensenrijk tot een denkend ras.

Voor deze gebeurtenis plaatsvond, kostte het de mensen enorme tijdperken om te leren voelen, zien en horen – om enige vorm van waarneming te gebruiken die hen in staat stelde contact te hebben met hun omgeving. Maar toen de mensen eenmaal hun mentale vermogens hadden verkregen, konden ze de gewoonten van de natuur bestuderen en deze trachten te evenaren. We kregen daardoor ook de mogelijkheid om fouten te maken. Want zolang we visie, verbeeldingskracht en de mogelijkheid om te kiezen ontbeerden, konden we niets fout doen. Maar we konden ook niets goed doen, omdat we niet het vermogen hadden om beslissingen te nemen. Ik zeg ‘we’ omdat we zelf die verre voorouders waren van wat we nu zijn.

Ieder volk op aarde bezit een overgebleven deel van de mystieke taal die ons toen is geleerd. Die taal is de mythologie, die verhaalt van de geschiedenis van die lang vervlogen tijd en die ons vertelt van de vooruitgang die we sindsdien hebben gemaakt. Zoals bij iedere levende taal worden hier in de loop van de tijd belangrijke dingen aan toegevoegd. De mythen laten ons ook zien hoe dappere voorlopers van de menselijke familie een plaats tussen mensen en goden konden bereiken – en velen hebben die ook bereikt. Waarmee ze het goddelijke plan hielpen en een voorbeeld waren voor de rest van de mensheid. De mythologie, de heilige taal die werd gebruikt door die goddelijke leraren van lang, lang geleden, verhaalt niet alleen over mysteriën die het universum deden ontstaan, maar wekt in ons ook een religieus ontzag voor alle vormen van leven. Vooral voor de goddelijke geest in hen. Ze vertelt ons ook over cyclussen van ervaring, van de onfeilbare rechtvaardigheid die we kennen als karma, en schetst de samenstelling van de grote wezens en van de minder grote waar de eersten uit zijn opgebouwd. Ze leert ons hoe met de rest van de schepping samen te smelten in een gemeenschappelijk doel.

Het is waar dat de verhalen die door de eeuwen heen tot ons zijn gekomen, in bijzonderheden verschillen. In hun legenden en parabelen wordt gebruikgemaakt van middelen die variëren met de geografie en geschiedenis van de vele takken van de mensheid die hen overbrengen; maar hun kern – de verborgen betekenis – kan door ieder die de moeite neemt erover na te denken, worden herkend. De denkbeelden waar ze uitdrukking aan geven zijn soms erg vermomd en verdraaid door de volken die hen hebben doorgegeven, waardoor de heersende mening is ontstaan dat een mythe niet waar is. Om de boodschap ervan goed te doorgronden, moeten we doordringen tot de grootse denkbeelden die liggen verscholen achter wat oppervlakkig gezien voor de hand ligt. De mythen verklaren vaak elkaar. Als een Griekse versie onduidelijk is, wordt deze wellicht aangevuld en verduidelijkt door een Noorse of een Peruviaanse mythe; waar de ene versie jou aanspreekt, zal een andere je broeder bekoren. Wat ze allemaal gemeen hebben is een kern van waarheid – ware wetenschap, ware filosofie en waar religieus ontzag voor het universele Wezen dat wij helpen samenstellen.

De Griekse goden en godinnen zijn slecht behandeld door vele generaties die er niet in zijn geslaagd de grond van waarheid, waarop hun personages zijn gebaseerd, te begrijpen. Daarom spot de moderne wereld met het geflirt van Zeus en de ogenschijnlijk oppervlakkige bezigheden van andere goden. Zonder dat zij zich realiseert dat, als Zeus inderdaad de goddelijke bron van het Al vertegenwoordigt en dus net als de christelijke ‘hemelse Vader’ de ouder is van goden en mensen, zijn alomtegenwoordige liefdesaffaires en talrijke nageslacht volkomen begrijpelijk zijn.

De mythen van Babylon zijn niet minder geïnspireerd dan die van China en Japan. De Mahabharata is niet minder informatief dan de verhalen van Amerikaanse indianen. Allemaal vertellen ze over het universele evolutionaire proces en geven voorbeelden van wat een menselijk wezen zou moeten zijn en hoe hij zich zou moeten gedragen. Als de verhalen soms wat overdreven lijken, komt dat omdat dapperheid en zelfopoffering helaas vreemd zijn aan onze huidige manier van leven.

De schepping van werelden wordt op verschillende manieren verteld door verschillende volkeren, hoewel er treffende overeenkomsten zijn. Waar de Grieken Eros – universele liefde – kennen, uit wie de eerste en de meest verheven goden zijn voortgekomen die de oorspronkelijke Chaos – de ‘wateren van de ruimte’ – belichaamden en bezielden, gebruikt de Rig-Veda hetzelfde beeld: kama – verlangen, liefde. Die ontstond als eerste in Het, voordat welke god dan ook zich manifesteerde. De Noorse mythen verhalen van de wijze waarop de hoogste goden de reus van de vorst, Ymir, ‘doden’ en uit zijn logge bevroren lichaam de werelden vormen met al hun samengestelde levensvormen. De Al-vader Odin gebruikt dan samen met zijn broers Vile en Vi – wil en ontzag – de koude levenloze materie van de ruimte voor de scheppende goden om zich in te belichamen. Ze zijn gehuld in de vele vormen van leven die samen een kosmos uitmaken, waarbij elk organisme eigenschappen bezit die bij zijn soort passen. De diepten van de ruimte worden bijna altijd ‘wateren van de ruimte’ genoemd, gepersonifieerd als een watergod – Poseidon, Neptunus, Aegir – wat misschien doet denken aan waterstof, chemisch gezien het eerste element waaruit alle andere ontstaan, en dat zich met vurig zuurstof verbindt om het water te maken dat voor leven noodzakelijk is.

In mythen impliceert het ‘doden’ van een vijand niet letterlijk het doden of vernietigen, maar een transformatie waarbij het slachtoffer verandert – ‘sterft’ – van wat hij was in iets dat verder is gevorderd. Wanneer de goden een reus doden, ondergaat de zware massa die de reus kenmerkt, onder invloed van de goddelijke energie, een metamorfose. Laten we een aantal mythen met elkaar vergelijken.

Atlas, die de Griekse hemel op zijn krachtige schouders draagt, is de vader van de Hesperiden. Hun appels van onsterfelijkheid voeden de goden. Herakles – de wedergeboren menselijke ziel – moet die appels vinden en terugbrengen in de provisiekast van de goden. In Scandinavië verschaft de eeuwig jonge godin Idun dezelfde magische appels aan het Noorse pantheon, waarmee de goden in Asgard eeuwig jong en gezond worden gehouden. Deze appels waren ooit gestolen door Loki – het lagere menselijke brein, een bedrieger wiens slechte daden problemen veroorzaken die hij ook weer moet oplossen – die vervolgens werd gedwongen om ze terug te halen bij de reus van de materie, die ze diep in de onderwereld had verborgen. Dit laat zien hoe verkeerde daden door verkeerd gebruikte slimmigheid de goden van hun rechtmatige levensonderhoud kunnen beroven. Uit zowel de Griekse als de Noorse verhalen wordt duidelijk, dat het goddelijke leven wordt onderhouden door de toenemende verdiensten van stervelingen. De droesem blijft achter om te zijner tijd te worden omgevormd door een nobele levenswijze, wanneer de balans geleidelijk van egocentrisme doorslaat naar universaliteit.

Een onthullende mythe is de rol van de Griekse Mnemosyne. Haar naam betekent herinnering. Zeus is de vader en Mnemosyne de moeder van de negen muzen: Clio (geschiedenis – het verleden dat tot het heden heeft geleid en de toekomst bepaalt), Calliope (epische poëzie die vertelt van heldendaden en moed), Erato (lyrische poëzie als lofzang voor schoonheid, die door de Grieken zo hoog wordt gewaardeerd), Euterpe (inspirator van het minnedicht), Melpomene (muze van het treurspel), Polyhymnia (gewijde muziek), Terpsichore (dans, vreugdevolle expressie van dynamische energie), Thalia (blijspel, want de goden lachen graag) en Urania (astronomie, onze verbinding met het universele bestaan zelf). Deze bezigheden werden als essentieel beschouwd voor beschaafde stervelingen. Hun moeder, Herinnering, is onmisbaar in ieder van hen, want niets kan worden geleerd zonder het vermogen om te onthouden wat eerder werd geleerd. Hiermee bouwen we aan een eeuwig toenemende hoeveelheid kennis en bekwaamheden en, wat het belangrijkste is, begrip. Samen vormen ze het gereedschap waarmee mensen in bewustzijn groeien om steeds meer mens te worden en uiteindelijk bewust goddelijk. Wanneer we kijken naar wat de Grieken hebben geselecteerd als rekwisieten voor een verfijnd en nobel individu, geeft dat ons inzicht in de Griekse denkwereld. We kunnen het wel of niet eens zijn met hun keuze van meest wenselijke verworvenheden; maar Mnemosyne en haar dochters zijn kostbare hulpmiddelen om menselijke evolutie te bevorderen en ze helpen die van de goden.

De Noorse mythen leggen de nadruk op de evolutie van de goden door de ervaring van het bestaan. Odin heeft twee raven: Hugin (Verstand) en Munin (Geheugen) die dagelijks over de werelden vliegen en de Al-vader iedere avond verslag doen. Er bestaat altijd enige vrees dat Hugin niet terug zal komen omdat hij door de materie in de val kan worden gelokt; maar toch vreest men nog meer voor Munin, omdat hij zich alles herinnert.

De Griekse moirai – gewoonlijk de schikgodinnen genoemd – komen overeen met de Noorse nornen. Klotho spint de draad van het leven, Lachesis bepaalt de lengte ervan en Atropos knipt die door met haar scharen. Net als de moiren worden de nornen van Scandinavië aangeduid als verleden, heden en toekomst. Ook zij spinnen de draad van het leven, maar verschaffen meer details over de werking van karma. De drie nornen geven water aan één wortel van de Boom van het Leven, van welke alle werelden afhankelijk zijn. Ieder levend wezen bestaat op een of ander niveau van die boom en is zelf ook een miniatuur levensboom die door zijn nornen van water wordt voorzien. Urd (het verleden) betekent in werkelijkheid Oorsprong, alle oorzaken die tot stand zijn gebracht in het verleden dat geen begin heeft; Verdande (het heden) betekent voortdurend Worden, dynamisch en scheppend; terwijl Skuld (de toekomst) Schuld betekent, iets verschuldigd zijn dat nog niet is ingelost en dat in het heden of in de toekomst moet worden vereffend. Ze wordt eeuwig gevormd door haar zusters, het verleden en het heden.

De Levensboom, Yggdrasil, heeft drie wortels, die ieder door een verschillende bron van water worden voorzien. De bron van Urd bepaalt het karmische groeipatroon van ieder wezen. De tweede bron is die van absolute materie, waar de reus Mimer over waakt, en vertegenwoordigt de wijsheid die de goden verwerven wanneer ze een universum bezielen. Toen Odin vroeg om een slok van de bron van de materie, moest hij een oog afstaan om die te krijgen. Daaruit leiden mythologen af dat Odin maar één oog heeft, maar ik geloof dat dit niet juist is, omdat het opgeofferde oog zijn derde oog was, het orgaan van de intuïtie. In het verre verleden bezat de mens drie ogen en dat zal weer zo zijn. Het derde oog, dat moest worden opgegeven toen de juiste gelegenheid zich voordeed om wijsheid te vergaren door bewuste inspanning en met het gebruik van het verstand, is verborgen, diep weggeborgen in de hersenen, waar het niet kan worden gezien. Het is ons kanaal voor goddelijke inspiratie. De derde wortel van Yggdrasil wordt gelaafd door de ijskoude twaalfvoudige stroom van Hvergälmer, die de karakteristieke vormen verschaft aan de ontelbare soorten wezens die de natuurlijke wereld bevolken.

Als een mens sterft, betreedt hij een niet onbekend gebied, want hij is daar al vele malen eerder geweest. Hij is uitgerust met schoeisel dat in overeenstemming is met zijn recente bestaan. Een goede en vriendelijke ziel draagt stevige laarzen die hem beschermen tegen de braamstruiken en scherpe rotsen waar hij overheen moet. Een wrede en zelfzuchtige ziel moet zijn weg blootsvoets zien te vinden over het ruwe terrein. Ieder moet de bron van Urd aandoen waar de ziel wordt berecht door zijn innerlijke Odin, geleid door Urd, die alle gedachten en handelingen die kenmerkend waren voor de ziel in al haar levens kent en weer voor de geest haalt. Al naar gelang haar verdiensten, begeeft de ziel zich dan naar de sferen waar zij rechtmatig thuishoort. Liefdevolle en zorgzame zielen verblijven in hemelse weiden waar alles schoonheid en harmonie is. De door en door slechte zielen waden in het giftige bezinksel van hun eigen kwalijke creatie en in het gif van dodelijke reptielen.

Iedere behoefte van de menselijke geest wordt in de mythen behandeld. Over daden van vermetelheid wordt in vele vormen verteld om de eigenschappen aan te geven die door mannen en vrouwen zouden moeten worden aangekweekt. Onze huidige groeiende aandacht voor ecologie en de zorg voor de lagere rijken hebben hun schaduw vooruitgeworpen in vele verhalen die dateren uit een tijd waarin alle rijken der aarde in vrede met elkaar leefden.

De Cherokee-indianen vertellen hoe de dieren zich trachtten te verdedigen tegen menselijke jagers. De mensen hadden geleerd om projectielen af te schieten die vanaf een afstand konden verwonden en doden. De beren leden het meest onder deze ontwikkeling, zodat ze pijlen en bogen maakten om zich te verdedigen, maar hun klauwen zaten in de weg. Eén beer opperde om de klauwen te verwijderen, maar dit werd afgeraden omdat dat hen weerloos zou maken en ze niet meer in bomen zouden kunnen klimmen. Bovendien konden ze niet goed richten. De herten vonden een manier om de slachting te beperken. Hun leider, Klein Hert, besliste dat ieder mens die uit moedwil een hert schoot, getroffen zou worden door reuma, wat een einde zou maken aan zijn bestaan als jager. Andere dieren volgden het voorbeeld. Toen leerden de mensen om vergeving te vragen aan elk wild dier dat zij doodden voor voedsel. Als dat niet gedaan zou worden, zouden ze door ziekte worden getroffen. De planten hadden echter niet geleden zoals de dieren – de mensen hadden hen in feite water en voedsel verschaft – en zij bepaalden dat er voor iedere kwaal een geneesmiddel zou kunnen worden gevonden in het plantenrijk. Op deze wijze begon de uitoefening van de geneeskunst. En zo is het vandaag nog. De Seneca-indianen hebben een vergelijkbare mythe, die verhaalt van hun eerste medicijnman. Een net zo boeiend verhaal.

Al met al hebben we veel te leren over de onderlinge afhankelijkheid van de rijken van de natuur. Van alle boeken daarover kunnen de mythologieën ons het meest leren. Hoe ouder ze zijn, hoe meer de oorspronkelijke wijsheid erin behouden is gebleven. De zuiverste zijn die verhalen, die niet zijn verward door tussenliggende eeuwen van onbegrip. Het enige wat we nodig hebben om de mythen op intelligente wijze te lezen, is de ontvankelijkheid van een kind dat de grootsheid en schoonheid kan aanvoelen in de verhalen die bedacht werden door de godmensen uit het grijze verleden. We zoeken niet naar de woorden maar naar de gedachte die door woorden slechts op armzalige wijze kan worden overgebracht. Laat de associatieve waarneming, onafhankelijk van onze zintuigen, ons begrip leiden. Dán zal de taal van de mythe haar ware betekenis onthullen.

Symboliek en mythologie

Het zich ontvouwende scenario van spraak en taal


Uit het tijdschrift Sunrise mei/jun 1996

© 1996 Theosophical University Press Agency