Nieuw licht op de menselijke aard
Sarah Belle Dougherty
Wie zijn wij, als mens? De tegenstrijdige definities die de westerse religieuze en wetenschappelijke orthodoxie daarvan geven zijn pessimistisch: de zondige schepselen van een ondoorgrondelijke God, of volslagen materialistische dieren die zich hebben ontwikkeld door toevallige fysische processen. De moderne psychologie werd op deze grondslagen gevestigd en pas onlangs hebben enkele psychologen een vollediger en positiever beeld van de mens als een fysiek, psychisch en spiritueel wezen geaccepteerd. Tegelijkertijd begint de kunstmatige scheidslijn in het westen tussen wetenschap en religie, en tussen geest en stof te vervagen, naarmate wetenschappers steeds meer gebruik maken van de overleveringen van de wereld om inzicht te krijgen in de menselijke staat en onze plaats in het heelal.
Om aan godsdienstige vervolging en controle te ontkomen, hebben westerse geleerden het metafysische en niet-stoffeljke uit hun uitspraken over de materiële wereld weggelaten. De psychologie als wetenschappelijke discipline accepteerde in de eerste helft van de 20ste eeuw de materialistische 19de eeuwse theorieën als een axioma. Een voorbeeld van deze houding is het behaviorisme, dat zich geheel bezighoudt met neurologische reflexen en prikkels en reactiemechanismen om er achter te komen hoe gedrag kan worden voorspeld, beheerst en gemanipuleerd. De theorieën ervan zijn hoofdzakelijk gebaseerd op dierproeven en wijzen onderzoek van het innerlijk van de mens af als irrelevant.
De school van de psychologie met de grootste invloed op onze beschaving is de klassieke psychoanalyse, geïntroduceerd door Sigmund Freud. Hij vormde zijn ideeën op basis van materialistische fysische en medische wetenschappen en kwam met een deterministische, reductionistische, mechanistische kijk op de menselijke aard, die berustte op de theorie, dat aangeboren lagere instincten de basis vormen van de menselijke psyche. De sterkste van de driften was de seksualiteit, gevolgd door die van agressie en angst voor de dood. Freud concludeerde dat de menselijke psyche is samengesteld uit het individueel onbewuste en id (lagere instincten), waaruit het ego en de superego voortspruiten, alles gedomineerd door onderliggende instincten – een eventueel hoger menselijk gedrag werd of verworven of opgelegd, maar was niet natuurlijk.
Ofschoon veel van hun theorieën zijn aangepast, vervangen of verworpen, hebben behaviorisme en psychoanalyse nog veel invloed. Beide maken echter de fout om wat geldt voor de oppervlakkige gebieden van het menselijk bewustzijn, te generaliseren naar de aard van de totale mens. Abraham Maslow, die zulke denkwijzen verwierp, gaf in het begin van de jaren zestig de stoot tot de humanistische psychologie. Deze beweging wijst erop dat het een misvatting is om theorieën voornamelijk te baseren op de resultaten van studies met dieren of neurotische en psychotische patiënten, omdat die voorbijgaan aan onze unieke menselijke aspiraties en edele eigenschappen. In plaats daarvan richt Maslow zich op gezonde, aan zichzelf werkende mensen, en gelooft dat de mens een ingeboren hiërarchie bezit van hogere waarden en behoeften, alsmede de neiging om naar groei te streven. Hij zegt ook dat mystieke of ‘piek’ervaringen eerder bovennormaal zijn dan pathologisch en legt de nadruk op persoonlijke vrijheid, het vermogen van het individu om zijn eigen leven te bepalen en te beheersen, de eenheid van lichaam en geest, en de betekenis van onderlinge relaties.
In 1976 ging Maslow een stap verder en formuleerde de beginselen van de transpersoonlijke psychologie, gebaseerd op de gedachte dat spirituele ervaringen en hogere menselijke behoeften en eigenschappen niet kunnen worden teruggebracht tot, of afgeleid van, lagere instincten. De transpersoonlijke psychologie erkent de geestelijke en kosmische aspecten van het menselijk bewustzijn en de mogelijkheid voor het bewustzijn om te evolueren. Ze bouwt voort op de ideeën van Carl Jung, die de nadruk legde op de betekenis van de onbewuste, mysterieuze, mystieke, niet-rationele en scheppende elementen van het bewustzijn en het bestaan suggereerde van een collectief onderbewustzijn, waartoe de hele mensheid toegang heeft. De transpersoonlijke psychologie, een veelomvattende denkwijze, erkent het bestaan van ervaringsgebieden buiten de fysiologische, biografische en individuele, en houdt rekening met kosmische, spirituele, vorig-leven en prenatale ervaringen, zowel als met sjamanistische verschijnselen, veranderde bewustzijnsstadia, mythen en archetypen, enz.
De terugkeer van een spirituele dimensie in de psychologie beïnvloedt de manier waarop symptomen van ‘mentale ziekten’ worden gezien en behandeld, en ook onze kijk op de menselijke groei. Bijvoorbeeld als we mensen zien als meer dan hun alledaagse zelf, betekent dit een andere benadering van het ego:
het voornaamste probleem is niet het beschermen en opbouwen van een ego . . ., maar het scheppen van een ondersteunend raamwerk waarbinnen het ego zich door ervaring kan overstijgen. De ervaring van de dood van het ego en de daaropvolgende ervaringen van eenheid . . . worden dan bronnen van nieuwe kracht en persoonlijke identiteit.1
De waarde van het overstijgen van het ego wordt in het Verre Oosten algemeen erkend, waar de noodzaak van deskundige begeleiding en onderricht bij dit streven vanzelfsprekend wordt gevonden: zeer reële gevaren wachten diegenen, die zich alleen en onvoorbereid storten op het ervaren van onbekende bewustzijnstoestanden. Geconfronteerd te worden met ons gehele zelf betekent, dat we uiteindelijk onze negatieve, egocentrische, onbeheerste gedachten en emoties tegenkomen – deze zijn actieve entiteiten en niet alleen abstracties. Zodra we de betrekkelijke veiligheid van het stoffelijk lichaam en het gewone bewustzijn verlaten, ontmoeten we dergelijke bewoners van de etherische, oorzakelijke gebieden. Als we deze zelf-geschapen energieën niet kunnen herkennen voor wat ze zijn, en de aspecten van onszelf die deze voortbrengen en voeden niet hebben omgevormd, kunnen we er gemakkelijk het slachtoffer van worden en, in extreme gevallen, vatbaar zijn voor astrale bezetenheid, krankzinnigheid, ziekte of zelfs de dood. Het volgende verslag uit de eerste hand van iemand die zijn mentale evenwicht daarbij tijdelijk verloor, geeft een levendige beschrijving van deze toestand:
In mijn poging de andere wereld binnen te dringen ontmoette ik haar natuurlijke bewakers, de belichaming van mijn eigen zwakheden en gebreken. Eerst dacht ik dat deze demonen lagere bewoners waren van de andere wereld, die mij als een bal konden bespelen, omdat ik deze gebieden onvoorbereid binnenkwam en er verdwaalde. Later dacht ik dat het afgesplitste delen van mijn eigen gedachten (hartstochten) waren, die zich dicht bij me in de vrije ruimte bevonden en gedijden op mijn gevoelens. Ik geloofde dat iedereen die had, maar ze niet waarnam dankzij de succesvolle bescherming van het bedrieglijke gevoel van een persoonlijk bestaan. Ik dacht dat dit laatste een product was van het geheugen, gedachten-complexen, enz., een pop die aardig genoeg was om van buiten naar te kijken, maar niets werkelijks in zich had.
In mijn geval was het persoonlijk zelf poreus geworden door mijn vervaagde bewustzijn. Door middel daarvan wilde ik mijzelf dichter bij de hogere bronnen van het leven brengen. Ik had mezelf gedurende een lange periode hierop moeten voorbereiden door in mij een hoger, onpersoonlijk zelf op te roepen, want ‘nectar’ is niet bestemd voor sterfelijke lippen. Het werkte destructief op het dierlijk-menselijk zelf, en splitste dit in onderdelen. Deze vielen geleidelijk uiteen, de pop was echt kapot en het lichaam beschadigd. Ik had ontijdig de toegang geforceerd tot de ‘bron van het leven’, en de vloek van de ‘goden’ daalde op mij neer. Ik zag te laat in dat er duistere elementen in het spel kwamen. Ik ging ze leren kennen nadat ze al te veel macht hadden gekregen. Er was geen weg terug. Ik was nu in de geestenwereld die ik zo graag had willen zien. De demonen stegen op uit de peilloze afgrond, zoals de bewaker Cerberus, om onbevoegden de toegang te ontzeggen. Ik besloot om de strijd op leven en dood aan te gaan. Dat betekende uiteindelijk voor mij een beslissing om te sterven, omdat ik alles opzij moest zetten dat de vijand in stand hield maar dat was ook alles dat het leven in standhield. Ik wilde sterven zonder gek te worden en stond voor de Sfinx: ofwel jij de afgrond in of ik!
Toen kwam er verlichting. Ik vastte en drong zo binnen in de ware aard van mijn verleiders. Het waren handlangers en bedriegers van mijn geliefd persoonlijk zelf, dat even waardeloos leek als zij. Een groter en ruimer zelf kwam tevoorschijn en ik kon de vorige persoonlijkheid met haar gehele entourage afstoten. Ik zag dat deze vroegere persoonlijkheid nooit bovenzinnelijke gebieden zou kunnen binnengaan. Ik voelde daardoor een scherpe pijn als een vernietigende slag, maar ik was gered. De demonen verschrompelden, verdwenen en vergingen. Er begon voor mij een nieuw leven en voortaan voelde ik me anders dan anderen. Een zelf dat bestond uit conventionele leugens, schijn, zelfbedrog, geheugenbeelden, een zelf zoals dat van anderen, ging weer in me groeien, maar daarachter en daarboven stond een groter en meeromvattend zelf dat me doordrong met iets dat eeuwig, onveranderlijk, onsterfelijk en onschendbaar is en dat sindsdien altijd mijn beschermer en toevlucht is gebleven. Ik geloof dat het voor velen goed zou zijn als ze bekend zouden zijn met zo’n hoger zelf en dat er mensen zijn die dit doel met vriendelijker middelen hebben bereikt.2
Wat zijn deze ‘vriendelijker middelen’? Mystici, wijzen en geestelijke leraren van alle tijden en culturen zijn tot op zekere hoogte in deze innerlijke onderneming geslaagd. Psychologen die zulke verschijnselen serieus onderzoeken ontwikkelen eveneens therapeutische middelen om mensen te helpen tot een positieve oplossing te komen. Deze moderne praktijken verkeren echter nog in een experimenteel stadium en sommige therapeuten en psychologen wenden zich voor inspiratie en leiding tot de geestelijke tradities van de wereld, de schatkamer van de mystieke en spirituele bevindingen van de mens, waarvan elk methoden aanbiedt ter voorbereiding van zoekers naar het bovenzinnelijke.
Het boeddhisme bijvoorbeeld is fundamenteel een praktisch programma dat leidt naar het bereiken van absoluut bewustzijn en onbelemmerde waarneming van de werkelijkheid, en zijn ingewikkelde psychologie heeft grote praktische waarde voor wie zich bezighouden met zelfonderzoek. In zijn beschouwing van wat de mens is benadrukt het boeddhisme dat ons gevoel van egoïteit een illusie of begoocheling is, gevormd tijdens levens van foutieve waarneming van de werkelijkheid op materiële gebieden. Ieder mens is een centrum waaromheen bundels eigenschappen zijn verzameld, die gedurende ieder leven worden gewijzigd, bij de dood worden afgeworpen en weer door dat ‘centrum’ worden aangetrokken als dit opnieuw incarneert, aangetrokken tot het aardse leven door de begeerte naar het stoffelijk bestaan.
In deze zin is het ego dat wij identificeren als ons zelf een illusie, opgebouwd uit gedachten, emoties, herinneringen en bewustzijnsgewoonten. Ons bestaan is een stroom bewustzijnsenergieën die we voortdurend in beweging zetten, hoewel we onszelf als relatief permanent beschouwen. Op dezelfde manier lijkt ons lichaam gedurende lange perioden relatief onveranderd, ofschoon de substantie ervan aan voortdurende verandering onderhevig is. Zoals G. de Purucker zegt:
Er bestaat geen blijvende, eeuwigdurende ziel die van leven tot leven gaat, en als het ware in voor haar vreemde, menselijke lichamen afdaalt. Die gedachte is een product van de verbeelding. Maar wel is er bewustzijn dat zich in velerlei vormen uitdrukt, en elke incarnatie is slechts het karma, de vrucht van de onmiddellijk daaraan voorafgaande. Dat bedoelde Gautama Boeddha met zijn leer dat het een illusie is dat er in de mens een eeuwige, onsterfelijke ziel bestaat, die na zijn dood eeuwig in de hemel verblijft; want het enige wat er van een mens bij zijn dood overblijft, is zijn karma. Wat een mens is op het ogenblik van zijn fysieke ontbinding is hijzelf, dat wil zeggen, zijn karma, het resultaat van wat hij het voorafgaande ogenblik was. Niet een van ons is in ieder opzicht precies dezelfde die we een seconde daarvoor waren; in nog mindere mate zijn we nu wat we een jaar geleden waren.
– Bron van het occultisme, blz. 465
Iedere entiteit, gebeurtenis of eigenschap is het gevolg van een voorafgaande oorzaak. Door onze beslissingen en daden vormen we onszelf en beheersen ons lot. Menselijke groei ligt in het transcenderen van het beperkte idee van een zelf of een ego om zo een steeds helderder beeld van de werkelijkheid te krijgen door zuivering en verscherping van het bewustzijn.
In het boeddhisme zijn de ‘vriendelijker middelen’, die bij dit proces betrokken zijn, samengebracht in de discipline van het Achtvoudige Pad dat door Gautama Boeddha zelf werd uiteengezet – juiste opvatting, juist besluit, juist spreken, juist gedrag, juiste bezigheid, juiste inspanning, juiste overpeinzing en juiste concentratie. Deze oefeningen brengen uiteindelijk alle aspecten van het leven van een mens in harmonie, terwijl ze het bewustzijn trainen en zuiveren. Van even groot belang is het beoefenen van de bovenzinnelijke deugden – edelmoedigheid of liefde, deugdzame voorschriften, geduld, geestkracht, onverschilligheid voor plezier en pijn, meditatie en intuïtieve wijsheid; soms worden hieraan onverzettelijke moed, onderscheidingsvermogen en volmaakte verlichting toegevoegd. Door het beoefenen van deze deugden worden egoïsme en illusie bij de wortels afgesneden.
Wanneer iemand is bevrijd van gehechtheid aan het zelf en aan de verschillende geopenbaarde werelden, en grondig is getraind en gezuiverd door op de juiste manier te leven en te denken, en de bovenzinnelijke deugden te beoefenen, overstijgt hij de begoochelingen van de materiële werelden. In het algemeen zijn er voor een menselijk bewustzijn onafgebroken inspanningen gedurende vele levens nodig om zo bewust of volmaakt te worden. Bij het bereiken van dit stadium van verlichting moet de mens kiezen of hij het nirvana zal binnengaan – een absolute en onbeperkte staat van bewustzijn – om te ontkomen aan het lijden van deze wereld en eonen van geluk te ervaren, of dat hij achterblijft om te werken ten voordele van alle andere levens op hun reis naar uiteindelijke verheffing.
Dit is de beslissing die verborgen ligt achter alle pogingen tot groei, alle ambities en aspiraties, alle verlangens naar het bovenzinnelijke en naar geestelijke vervulling. En de keuze van het pad hangt af van het motief van het zoeken: persoonlijk succes en redding, of altruïsme en een allesomvattende liefde. Welk doel is edeler? Mededogen spreekt en zegt: ‘Kan er gelukzaligheid zijn wanneer al wat leeft moet lijden? Zult u gered worden en de hele wereld horen klagen?’3 Ofschoon een beslissing over het nirvana nog ver achter onze huidige horizon ligt, lopen we nu op ieder moment vooruit op het doel dat we dan zullen kiezen door de motieven achter onze daden en onze levenswijze. In feite hangt ons succes of ons falen als mensen af van de vraag of we ons richten op zelfzucht of onzelfzuchtigheid.
In deze tijd worden de axioma’s en theorieën die het westerse denken lang aan banden hebben gelegd steeds meer in twijfel getrokken. Moderne opvattingen over het wezen van de mens vormen een spectrum dat zich uitstrekt van de traditionele christelijke en materialistische tot de freudiaanse, darwinistische, humanistische, transpersoonlijke en die van de wereldreligies – in eindeloze combinaties. Wat een smorgasbord is hier voor ons uitgestald! Daaruit moeten wij bepalen wat gezond en realistisch is, wat slecht is bereid of giftig en wat het product is van wensdromen of van weinig nadenken. Er is een nieuwe westerse synthese aan het ontstaan, die ervaring en wetenschappelijke bevindingen combineert met elementen van het metafysische erfgoed van de gehele mensheid. Een legioen van constructieve en destructieve praktijken en leerstellingen vragen om wetenschappelijke en algemene acceptatie en het is vaak moeilijk hierin het kaf van het koren te scheiden. De komende decennia zullen uitmaken of de nadruk zal liggen op het spirituele of op het sensationele, op zelfdiscipline of genotzucht, kennis of bijgeloof, egoïsme of altruïsme. Door te weigeren theorieën – wetenschappelijke of andere – op geloof of gezag te accepteren, maar ze zelf zorgvuldig te beoordelen, kan ieder van ons bewust deelnemen aan dit proces, waarvan het leidend beginsel is ‘ken uzelf’.
Verwijzingen
- Stanislav Grof, Beyond the Brain, blz. 160; Ned. vertaling: Geboorte, dood en transcendentie: nieuwe dimensies in de psychologie, Rotterdam, Lemniscaat, 1987.
- Uit Karl Jaspers, Algemene Psychopathologie, geciteerd in R.D. Laing, Politics of Experience, blz. 134-6.
- H.P. Blavatsky, De stem van de stilte, blz. 68.
Wetenschap: psychologie, psychiatrie
Artikelen van Sarah Belle Dougherty