Theosophical University Press Agency

Bespiegelingen over ‘Een Mondiale Ethiek’

Sarah Belle Dougherty*

*De schrijfster woonde de zittingen van De Assemblée van Religieuze en Geestelijke Leiders, in The Art Institute of Chicago, op 2, 3 en 4 september bij als assistente van Grace F. Knoche. Red.


Welke positieve bijdragen kan de religie leveren aan het heden en de toekomst van de mensheid? Deelnemers aan het Parlement van de Religies van de Wereld van 1993 legden de nadruk op het eerbiedigen van andere tradities, de eenheid van de mensheid en het verlangen religieuze excessen en misstanden tegen te gaan, in het bijzonder die waarin men toelaat dat de religie wordt gebruikt om geweld, zelfzucht en fanatisme te rechtvaardigen. Sprekers hielden zich ook bezig met onderwerpen die door de organisatoren van het Parlement waren opgesteld: de ecologische, maatschappelijke en economische problemen, samengevat onder de naam wereldproblematiek.

In verband daarmee had het Parlement een Assemblée van Religieuze en Geestelijke Leiders in het programma opgenomen om een document te bestuderen en, zo men wilde, te ondertekenen, dat de organisatoren hadden opgesteld – ‘Een Mondiale Ethiek’.1 Uitgaande van de gedachte dat er ‘geen nieuwe wereldorde kan bestaan zonder een nieuwe wereldethiek’, veroordeelt het de huidige misstanden bij de mensheid en legt het een ‘algemeen stel kernwaarden’ vast die in de religieuze leringen van de wereld worden aangetroffen. Daarnaast bevat het een voorstel voor een wereldomvattende ‘onherroepelijke, onvoorwaardelijke norm voor alle levensgebieden, voor gezinnen en gemeenschappen, voor rassen, naties en religies’ waarmee alle mensen met ethische overtuigingen, al dan niet religieuze, het eens zouden moeten zijn.

Met dat doel voor ogen stelt ‘Een Mondiale Ethiek’ als fundamenteel vereiste dat ieder mens menselijk moet worden behandeld en noemt vier ‘onherroepelijke richtlijnen’: het zich binden aan een cultuur van geweldloosheid en eerbied voor het leven; van solidariteit en een rechtvaardige economische orde; van verdraagzaamheid en waarheidsliefde in het leven en van gelijke rechten en deelgenootschap tussen mannen en vrouwen. Bij iedere richtlijn wordt een groot aantal bijzondere toepassingen vermeld, zoals: ‘bewapening is een verkeerde weg; ontwapening is het gebod van deze tijd’; ‘niemand heeft het recht zijn of haar bezittingen te gebruiken zonder te denken aan de behoeften van de gemeenschap en de aarde’; ‘overal waar regeerders hen die geregeerd worden, dreigen te onderdrukken, overal waar instellingen mensen bedreigen en overal waar macht recht onderdrukt, zijn we verplicht ons te verzetten – zoveel mogelijk zonder geweld’; en ‘kunstenaars, schrijvers en wetenschappers . . . zijn niet vrijgesteld van algemene ethische maatstaven en moeten de waarheid dienen’. Verder roept het op tot een transformatie van het bewustzijn op het gebied van de ethiek en tot het formuleren door professionele religieuze groeperingen van ethische gedragslijnen, gericht op de situatie op hun terrein.

Ofschoon men het betreurde dat op de bijeenkomst, wat de tekst betreft, inspraak niet was toegestaan, was de meerderheid van de aanwezigen het ermee eens dat ‘Een Mondiale Ethiek’ aanvaardbaar was als eerste stap naar een oplossing van de bestaande problemen en het scheppen van een religieuze eenheid. De voorstanders hopen dat het zich binden aan dit stel van geboden en hun vele maatschappelijke en economische details het menselijk gedrag zal veranderen en ‘een betere wereldorde tot stand zal brengen’.

Niet alle deelnemers waren het er echter mee eens. Een aantal was verontrust over de niet-representatieve samenstelling van de vergadering en de strakke, ondemocratische procedure waarvoor men had gekozen om het document te bespreken. Terwijl de deelnemers aan de vergadering werd gevraagd het document gedurende verscheidene uren in comité te bestuderen, stonden de organisatoren niet toe dat er veranderingen werden aangebracht in de tekst, de presentatie of de status.2 Anderen vonden dat er onvoldoende tijd was gegeven voor een algemene discussie en dat hun bedenkingen geen gehoor hadden gekregen. Sommigen maakten bezwaar tegen de dwingende, starre taal en de vele gespecificeerde toepassingen en zouden de voorkeur hebben gegeven aan een eenvoudigere opstelling van geestelijke beginselen, bedoeld als richtlijnen. Verschillenden zagen het opleggen van uniforme ethische en sociaal-politieke maatstaven door religieuze instellingen niet als het antwoord op de problemen van de mensheid: de wereldreligies schrijven zulke regels al voor en in te veel gevallen is het resultaat lippendienst, veinzerij, oordelen naar de schijn, eigengerechtigheid en een verzwakt zelfvertrouwen. Eén deelnemer merkte op dat bij het opnieuw geven van geboden door bestaande religies het oog eerder op het verleden dan op de toekomst is gericht en het daarom niet erg waarschijnlijk is dat dit in deze tijd voor de grote massa veel zou betekenen, in het bijzonder niet voor de jongeren.

In tegenstelling tot de dogmatische toon van het werelddocument benaderden verschillende sprekers in het Parlement de kwestie op een meer fundamenteel niveau. Zo zei Metropoliet Paulos Gregorios van de Syrisch-Orthodoxe Kerk dat de religie en religieuze leiders onvoldoende invloed zouden hebben op het menselijk leven en het wereldgebeuren zolang er niet een nieuwe wereldorde zou ontstaan: het geestelijke en ongemanifesteerde moet eerst de centrale plaats overnemen van het materiële en economische in het menselijk denken. Dat zal gebeuren als de mens op velerlei gebied het ongemanifesteerde erkent als de basis van het gemanifesteerde. Een andere spreker, de leider van de westerse Soefi’s, Pir Vilayat Inayat Khan, drong er bij zijn gehoor op aan het gevoel van afhankelijkheid van uiterlijke vormen, van maatstaven, gewoonten en dingen die algemeen worden aanvaard van zich af te zetten om de eigen ware identiteit te ontdekken. Hij gaf te kennen dat de ontwaakten zich op hun weg naar hun essentiële zelf moeten ontdoen van het stempel dat anderen en de sociale normen op hen drukken.

Hier rijst de vraag wat de basis is van ethische maatstaven. Zijn het goddelijke geboden, openbaringen of een maatschappelijk contract voor het welzijn van de mens? Berusten ze op religieuze of sociale autoriteit? Volgens de theosofie is ethiek een menselijke weergave van de werkelijkheden die aan de kosmos ten grondslag ligt. Als we in overeenstemming leven met kosmische gewoonten of wetten is het resultaat harmonie. Als we tegen de universele processen handelen, scheppen we conflicten en disharmonie, die op onszelf en onze omgeving terugslaan. De ethiek vertegenwoordigt die beginselen van menselijk gedrag die ertoe leiden dat we in harmonie leven met de bron van de materiële wereld en met alle andere wezens. Omdat we in wezen één zijn met de spirituele bron van alles, ontspruit de ethiek uiteindelijk aan de kern van ons eigen wezen.

Kan ethiek in deze zin worden opgelegd door een groep die een bepaald gedrag voor iedereen voorschrijft of verbiedt? We kunnen ons misschien ook afvragen of het leiden van een geestelijk leven hetzelfde is als het zich aanpassen aan een bepaalde religieuze ethiek, of dat het ontstaat vanuit een groeiende individuele vereenzelviging met de transcendente werkelijkheid die aan de waarneembare wereld ten grondslag ligt. ‘Een Mondiale Ethiek’ erkent dat ‘de aarde niet ten goede kan worden veranderd als zich geen verandering voltrekt in het bewustzijn van de individuele mens en in het openbare leven’; toch bestaat bij zulke projecten de neiging te vergeten dat alle mensen direct verbonden zijn met het goddelijke, niet slechts enkele begunstigde experts, leiders en wijzen.

Een meer fundamenteel probleem in de benadering van het document ligt in het feit dat, ofschoon zulke voorschriften misschien het uiterlijk gedrag kunnen beïnvloeden, ze eerder neigen tot het onderdrukken van de symptomen van menselijke problemen dan tot het corrigeren van hun oorzaken. De fundamentele oorzaken van onethisch gedrag zijn onwetendheid, zelfzucht, hebzucht, boosheid, jaloezie – de negatieve, verkeerd gerichte kant van de menselijke natuur. Het vinden van wegen om deze eigenschappen om te vormen is een zaak waarmee geestelijke leraren al duizenden jaren worstelen. Ofschoon het document dit aspect erkent, in zoverre dat het inziet dat religies een ‘verandering teweeg kunnen brengen in de innerlijke gerichtheid, de hele mentaliteit, de “harten” van mensen’, weerspiegelt de nadruk die daarop wordt gelegd de zienswijze van Küng dat ‘de ene wereld waarin wij leven alleen een overlevingskans heeft als daarin niet langer ruimte overblijft voor sferen van een uiteenlopende, tegengestelde en zelfs tegenstrijdige ethiek’.3

Wat het beeld nog ingewikkelder maakt is dat de meesten van ons gewoontedieren zijn, die de last van onafhankelijk denken en van verantwoordelijkheid voor onze daden proberen te ontlopen. Miljoenen geven er de voorkeur aan zich te laten vertellen wat juist en verkeerd, goed en kwaad, toegestaan en verboden is en die dan proberen ieder ander de gedragslijn op te leggen die ze zelf hebben gekozen. Er is weinig begrip voor de oorzaken achter de individuele verschillen in karakter en keuze van het geestelijk pad. Door toe te geven aan deze traagheid, onwetendheid en het verlangen naar conformiteit worden veel religies inderdaad ‘de opium van het volk’ en een middel waarmee enkelen de velen overheersen.

Hoe kunnen we de ontzaglijke problemen die onze aarde beheersen het hoofd bieden, problemen die geworteld zijn in een onvolmaakt ontwikkelde menselijke natuur? Het voorstel om te komen tot ‘een fundamenteel akkoord over bindende waarden, onherroepelijke maatstaven en een persoonlijke houding’ ter ondersteuning van gedetailleerde sociaal-economische hervormingen, weerspiegelt zowel de nadruk die wordt gelegd op gevolgen als op de zienswijze van sommigen dat de wereldproblemen een kritiek stadium hebben bereikt, waardoor het noodzakelijk wordt van hoog tot laag maatregelen te nemen die de mens het aangeboren recht ontzeggen op een eigen geestelijke visie en levenspad. Ofschoon enkele laakbare gedragsvormen misschien zullen afnemen, zal deze strategie in zijn grotere doelstellingen mislukken – want om het menselijk gedrag te verbeteren moeten we eerst de oorzaken ervan aanpakken in het menselijk hart en denken, door het menselijk bewustzijn van binnenuit om te vormen.

De meest wezenlijke bijdrage van de religie ter oplossing van de wereldproblemen ligt juist in het toegankelijk maken van de individuele mens voor een geestelijk georiënteerde sympathie voor allen. Door mensen te inspireren zich te identificeren met dat wat het gewone ik-bewustzijn en de stoffelijke werkelijkheid te boven gaat, worden we ons bewust van die innerlijke werkelijkheid die de onzichtbare oorzaak is van de materiële omstandigheden. Een persoonlijk besef van het bestaan van het bovenzinnelijke maakt dat we het liefhebben en dit leidt weer op natuurlijke wijze tot positief denken en een positief gedrag. Die liefde is een veel sterkere kracht voor het omvormen van de menselijke natuur dan vrees of zelfs dan het vooruitzicht voor langere tijd goede resultaten te bereiken voor de individuele mens of de wereld. Het zoeken naar wegen om het goddelijk aspect van de mens tot activiteit te prikkelen en aan een zo groot mogelijk aantal mensen een spiritueel antwoord op de menselijke problemen te ontlokken, lijkt een veel vruchtbaarder terrein voor een interreligieuze gedachtewisseling dan te proberen voor de hele wereld ‘onherroepelijke, onvoorwaardelijke ethische normen’ te stellen.

Het is ongetwijfeld tijd voor verdere stappen door de wereldreligies naar samenwerking en een betere wijze van dienen van de mensheid, maar deze stappen moeten in de juiste richting worden gezet. Willen we ons bezighouden met de oorzaken van de menselijke problemen of alleen met de gevolgen? Willen we de nadruk leggen op het individuele geestelijke streven van ieder mens of proberen dictaten op te leggen? De ene weg betekent menselijke evolutie en innerlijke vrijheid, de andere het gevaar van een toenemend religieus dogmatisme en een geestelijk en maatschappelijk totalitarisme. Het is aan ieder van ons in onszelf te zoeken om te bepalen wat onze bijdrage aan de verbetering van de toestand van de wereld zou moeten zijn.

Noten

  1. Opgesteld door dr. Hans Küng naar ideeën uit zijn boek Projekt Weltethos; Engelse vertaling, Global Responsibility: In Search of a New World Ethic, 1991.
  2. Dr. Küng verklaarde in de zaal dat hij het document herhaaldelijk had bijgewerkt naar aanleiding van suggesties van geleerden, theologen en religieuze leiders.
  3. Global Responsibility, blz. 138.

Waarheid en ethiek

Artikelen van Sarah Belle Dougherty


Uit het tijdschrift Sunrise mrt/apr 1994

© 1994 Theosophical University Press Agency