Gemeenschap in verscheidenheid – broederschap in de praktijk*
Nancy Coker
*Bewerkt naar een voordracht gehouden tijdens het Wereldparlement van Religies, Chicago, 31 augustus 1993.
Ruim een jaar geleden stelde Rodney King in het door rellen verscheurde Los Angeles de dringende vraag ‘Kunnen we alsjeblieft niet allemaal gewoon verder gaan?’ Eerlijkheidshalve moeten we antwoorden ‘Nog niet’. – Maar wat staat ons in de weg?
De wereld is vol mensen die best aardig zijn. Zouden we niet kunnen zeggen dat eigenlijk de meeste mensen die we in het leven ontmoeten aardig zijn? Helaas zijn aardige mensen net zo onverdraagzaam als niet-aardige mensen. Maar al te snel groeperen we ons op grond van uiterlijke overeenkomsten – kleur, religie, ziekte, enzovoort. En we hopen dan maar dat dit ‘groeperen’ zich uit in een zich verenigen in plaats van in een zich afzonderen, maar gemeenschappen zijn vaak heel exclusief in hun theorieën, doelstellingen, methoden en taalgebruik, en lijken zich eerder onafhankelijk te voelen van het geheel, dan hun onderlinge afhankelijkheid te zien in het geheel.
Kunnen we een nieuwe manier van denken vinden over het verschijnsel gemeenschap? De theosofie en vele andere tradities leren ons dat we in wezen één zijn (een gemeenschappelijke bron hebben en uit dezelfde substantie voortkomen), en men zegt daarom dat universele broederschap een feit is in de natuur. We zijn allemaal van elkaar afhankelijk, verbonden en in essentie één – een deel van de gemeenschap van de geest. Maar op stoffelijk gebied uit deze eenheid zich in een oneindige verscheidenheid. Hoe leren we om zowel uitdrukking te geven aan onze behoefte aan een uiterlijke gemeenschappelijkheid als te spreken vanuit de duidelijke realiteit van onze verscheidenheid?
Er is een verhaal over een zoeker, die tot zijn grote ontsteltenis ontdekte dat zijn goeroe in slaap was gevallen met zijn blote voeten rustend op een mooi en heilig beeld. Toen hij wakker werd zei de goeroe, ‘Wel, leg mijn voeten dan eens op een plaats die niet heilig is’. Eén ding dat ons, net als de zoeker, misschien in de weg staat, is de veronderstelling dat alleen sommige dingen goddelijk zijn, alleen bepaalde mensen of voorwerpen respect verdienen. De theosofie leert dat alles en iedereen heilig en goddelijk is en dat is de reden waarom The Theosophical Society ernaar streeft de kennis van de essentiële eenheid van al het bestaande te verspreiden en aan te tonen dat deze eenheid aan de natuur ten grondslag ligt, en een daadwerkelijke broederschap onder de mensen tot stand te brengen. Ze streeft er niet naar een exclusieve broederschap/gemeenschap te worden die slechts een opvatting over eenheid aanvaardt (waar dat toe leidt weten we), maar eerder één die onze innerlijke verwantschap erkent en werkelijke liefde en begrip kweekt.
We weten hoe disharmonie en verdeeldheid eruitzien, maar hoe herkennen we eenheid? Als het aan mijn dochter werd gevraagd die aanvoerdster is van een supportersclub, zou ze het omschrijven als overeenstemming – iedereen is gelijk gekleed, doet hetzelfde, moedigt gezamenlijk het ene team aan en is tegen het andere. De meeste omschrijvingen van eenheid of gemeenschap, beschrijven in werkelijkheid een opdeling, een eenheid van het ene die tegenover een eenheid van het andere staat. Het woord gemeenschap beschrijft gewoonlijk verdeeldheid omdat een bepaalde groep mensen wordt geselecteerd die aannemen iets gemeenschappelijks te hebben – afkomst, geld, vaardigheden – en vervolgens dit gemeenschappelijke gebruiken als excuus voor het bouwen van muren, die de gemeenschap scheiden van het geheel.
Kunnen we ons een meer omvattende, meer universele eenheid voorstellen? Niet een gemeenschap waarin iedereen zich hetzelfde kleedt, dezelfde gebeden opzegt of zelfs hetzelfde denkt; maar een gemeenschap waarin we tot uitdrukking kunnen brengen dat we in diepere zin verenigd en verbonden zijn – waarin we niet alleen uitkomen voor wat we wéten met elkaar gemeen te hebben, maar daadwerkelijk er proberen achter te komen wat we nog meer gemeen hebben.
Als we dit onderwerp op een andere manier benaderen, kunnen we beginnen met te stellen dat alles een metafoor is – alles wat wordt gezegd, iedere daad, elk idee, staat voor zichzelf, maar wijst ook naar een betekenis op een ander niveau. Ieder ding, iedere vorm, elke gemeenschap, heeft niet alleen zijn bepaalde betekenis, maar heeft voor elk van de elementen op zich die er deel van uitmaken een eigen betekenis. Metaforen zijn een hulpmiddel om het metafysische idee te verklaren dat de wereld een illusie, een maya is, niet in die zin dat ze niet bestaat, maar in de zin dat ze niet bestaat op de manier waarop wij denken dat ze bestaat. Wat we ook in een oneindig heelal zien of begrijpen, kan altijd alleen een deel of een metafoor zijn.
We zijn geneigd vast te lopen door alleen de betekenis op één niveau te zien en alleen rekening te houden met het maya of de metafoor die ons aantrekt. De theosofie is een metafoor van hoe het heelal werkt, dus door de theosofie te bestuderen weten we nog niet precies hoe het heelal werkt, maar krijgen we er een model of metafoor van, die we door analogie en vergelijking kunnen begrijpen. Als we het model, het grote beeld, niet begrijpen, kunnen we nooit intelligente beslissingen nemen – en is het enige wat we kunnen doen gissen.
Iedere religie of filosofie maakt gebruik van metaforen en symbolen. Eén moeilijkheid bij het idee dat alles symbolisch is, is echter dat we in een oneindige verscheidenheid leven, en moeten leren leven met een oneindig aantal mogelijke keuzen en ontwikkelingen. Wat we daarom nodig hebben is een basis. Voor de theosofie is dat het idee dat alles goddelijk is, leeft en evolueert. Maar hoewel alles goddelijk is en in essentie met elkaar verbonden, heeft ieder van ons zijn eigen aard, en heeft ieder zijn eigen taak te verrichten. We moeten het eens worden over onze plichten en over onze betrekking tot het geheel. Zoals onze handen het voedsel niet voor zichzelf houden, maar het opgeven om het lichaam te voeden, moeten wij ervoor zorgen dat we onze plicht doen ten bate van het geheel – omdat het geheel van ons afhankelijk is.
Ecologen leren ons dat dit op stoffelijk gebied een feit is, maar er zijn meer gebieden – emotionele, mentale, psychische, intuïtieve en geestelijke. Vóór Freud en de opkomst van alle gesprekstherapieën was er een metafysica van de psychologie, die onderscheid maakte tussen de intellectuele en de hartstochtelijke natuur en van een innerlijke verscheidenheid uitging; de processen van het verstand werden gezien als rationeel en de hartstochten als irrationeel (waarmee het schijn-conflict van verstand versus gevoel een feit was geworden). Verder waren verstand en gevoel ondergeschikt aan de geest. Eén ding dat ons misschien in de weg staat, is dat we denken tussen de verschillende aspecten van onszelf te moeten kiezen – dat we of logisch of emotioneel of spiritueel moeten zijn – alsof het geheel dat wij zijn, iets zou kunnen buitensluiten en dan toch het geheel blijven.
Als we weten dat de aard van ons wezen als zodanig één bloeiende verscheidenheid is, kunnen we misschien leren met meer mededogen het schijnconflict in onszelf te zien en met alle processen rekening te houden, zodat elk meetelt en een stem heeft. Misschien kan het begrijpen van onze eigen innerlijke verscheidenheid ertoe dienen ons te helpen begrijpen, hoe we in vrede kunnen leven temidden van onze uiterlijke verscheidenheid? De uiterlijke gemeenschap-in-verscheidenheid weerspiegelt onze innerlijke gemeenschap-in-verscheidenheid. Als we dus denken dat de wereldgemeenschap een puinhoop is – waar moeten we dan de bron daarvan zoeken?
We kunnen het in feite zelfs niet met een ander oneens zijn, zonder tegelijk veel gemeen te hebben. We kunnen bouwen op wat we gemeen hebben, maar dat vergt tijd en overgave. Jaren geleden begonnen wij een zaak in Los Angeles, die we naar een klein plattelandsstadje in Maryland verplaatsten. De fundamentalistische gemeenschap noemde ons ‘nieuwkomers’, want dit was het soort stadje waaruit gezinnen nooit wegtrokken en men was dus een nieuwkomer, tenzij men er was geboren. We hadden een zaak aan huis en verkochten er katoenen kleding, werkbroeken, homeopatische geneesmiddelen, bloesemremedies en theosofische boeken met het woord occult in de titel. We hadden een zware weg te gaan om te worden geaccepteerd, maar werkten hard, hielden van onze kinderen, waren goede buren en begonnen de mensen te leren kennen; we leefden met hen mee en begonnen te beseffen dat ook boerderijen bedrijven aan huis zijn. Na verloop van tijd waren we voor de oorspronkelijke inwoners vertrouwde mede-inwoners, met daartegenover de ‘nieuwkomers’ in het blok – de nieuwe nieuwkomers, die er zich vestigden en zich meteen gingen mengen in de plaatselijke politiek zonder de mensen te leren kennen of te proberen het stadje aan te voelen. Zij procedeerden tegen de stad en daardoor vroegen de oorspronkelijke inwoners ons om raad en steun – we beseften toen dat we geen nieuwkomers meer waren. Ironisch genoeg hadden we vaak meer gemeen met de nieuwkomers dan met de oorspronkelijke inwoners.
Al werden we dus geaccepteerd, het altijd aanwezige conflict verdween niet maar schoof alleen een stukje op, naar een ander blok. We kunnen gemeenschappelijkheid alleen aanmoedigen en haar groei bevorderen, we kunnen die niet afdwingen. Vele rivieren monden uit in één zee; als ze allemaal werden gedwongen dezelfde weg te gaan, zou dat rampzalig zijn.
Onze bereidheid om te helpen kan volledig worden ondermijnd als het ons ontbreekt aan de vaardigheid om eerlijk onze verscheidenheid onder ogen te zien. Meestal is onze reactie om aan verschillen te denken in de zin van conflicten die moeten worden vermeden en als we ze niet kunnen vermijden, kiezen we één bepaalde positie en houden daaraan vast alsof ons leven ervan afhangt. Als verscheidenheid een uiting is van onze aard als zodanig, kunnen we dan niet leren haar te erkennen, te accepteren en zelfs te verwachten? Zouden onze longen en onze lever het er met elkaar over eens zijn wat de beste methode is om het lichaam te reinigen? Zouden we zelfs ook maar verwachten dat ze het eens zullen zijn? Toch werken ze samen ten behoeve van het geheel. Gezien het oneindige aantal zienswijzen dat mogelijk is, is het verbazingwekkend dat iemand het ooit met een ander eens is. Ieder van ons heeft een unieke geschiedenis en een uniek inzicht, en toch raken we van streek of voelen we ons beledigd als iemand de dingen niet ziet zoals wij. Is het zelfs niet onmogelijk een gemeenschap, een eendrachtig samentreffen te hebben, zonder onze verschillen te accepteren en ruimte te scheppen voor onze conflicten? Een conflict ontstaat gewoonlijk niet omdat we verschillende ideeën hebben of het ons aan ideeën ontbreekt, maar omdat we verschillende waarden hebben. We zijn nooit boos om wat wij denken dat de reden is en anderen zijn niet boos om wat wij denken dat hun reden is. We kunnen aan boosheid en conflicten denken als iets dat wijst naar een betekenis op een ander niveau (zoals een metafoor) en niet als iets dat wijst naar ons of naar hen.
Het is niet moeilijk om hier in het Parlement rustig over eenheid in verscheidenheid te filosoferen, maar als iemand ons recht in het gezicht beliegt en beschuldigt, dan is dat het aangewezen moment die eenheid te erkennen – het moment waarop we ons willen distantiëren is precies het moment om naderbij te komen en de oneindige spirituele ruimte in onszelf te vinden, die ruim genoeg is om ieder van ons met zijn conflicten te omvatten.
We sluiten ons uit gewoonte af, we zeggen ‘ze hebben mijn gevoelens gekrenkt’, maar ik denk niet dat dit altijd waar is. Soms sluiten we ons af om het lijden van anderen niet te voelen: we schrikken terug van hun pijn, niet van hun woorden. Op het vlak van het gevoel merken we dat we nauwer met elkaar zijn verbonden – en de pijn van andere mensen doet ons pijn. Zelfs al doet het wat pijn, we moeten ons hoe dan ook openstellen en pijn zien als informatie. We moeten elkaar aanhoren, goed leren luisteren. Als we ons het meest in het defensief of het meest beledigd voelen, dan is dat het moment om eraan te denken ons open te stellen, te vragen meer te vertellen in plaats van minder, om op die manier te helpen de banden van werkelijke gemeenschap in stand te houden.
Zo nu en dan werk ik als vrijwilliger voor het bureau van de ‘Dispute Resolution Services’ [dienst voor het oplossen van geschillen] in Pasadena, waar ik als bemiddelaar mensen help hun conflicten op te lossen. Het meest waardevolle advies dat ik geef aan mensen die in een conflict zijn verstrikt, is om te blijven praten, omdat ze in feite niet weten waarom ze zo kwaad, zo ten einde raad zijn, maar als ze in een veilige omgeving lang genoeg met iemand praten die werkelijk om ze geeft, zullen ze het zelf oplossen. Ik hoef het helemaal niet eens te zijn met wat ze ook zeggen, ik hoef het alleen te begrijpen. Het klinkt te simpel om waar te zijn, niet waar? Maar als u denkt aan iemand in wie u het meeste vertrouwen stelt, wat is dan het belangrijkste kenmerk dat hij of zij heeft? Het gaat erom dat ze u begrijpen en zeker niet dat ze het altijd met u eens zijn.
De volgende keer dat iemand onvriendelijk is, moet u die persoon eens vragen u uit te leggen wat hem echt dwars zit. Als het lukt, is het begrip dat eruit voortvloeit een waar geschenk. U hebt het besef van verbondenheid en vriendelijkheid helpen versterken en een stap gezet op de weg naar het leren beheersen van uw eigen tegenstrijdige emoties. Bijna allemaal hebben we het gevoel dat als we van streek zijn, we onze emoties niet kunnen inhouden of beheersen; we hebben het gevoel dat we zullen exploderen als ze te heftig worden. Leren om gewoon samen te zijn met iemand die het niet met ons eens is, versterkt ons vermogen om temidden van de beroering kalm te blijven en onze eigen innerlijke ruimte en spiritualiteit dieper te gaan beseffen. Het werkt niet altijd – maar het doel is vooruitgang en geen volmaaktheid, en het is de inspanning waard.
Hoe bevorderen we ware gemeenschap? Niet door onze verschillen te ontkennen, ons erachter te verschuilen of ze te negeren en ook niet door ze op een afstand te respecteren. Misschien kunnen we beginnen met ze te begrijpen en ‘gemeenschap’ nieuw definiëren als een innerlijke in plaats van een uiterlijke verbondenheid, een gemeenschap van het hart, waarin dieper wordt beseft wat eenheid is en niemand wordt buitengesloten. Daarmee kunnen we de eeuwenoude vraag ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ of met andere woorden ‘welke verantwoordelijkheid hebben we ten aanzien van onze gemeenschap’, gaan beantwoorden en zeggen ‘mijn broeder en ik zijn één’.