Theosophical University Press Agency

De verandering die de dood wordt genoemd

Elsa-Brita Titchenell

U zult eens sterven. Ook ik. Een korte tijd, enkele jaren meer of minder, rest ons hier op deze bol van slijk en leven die we ons tehuis noemen. Iedere historische persoon van wie we ooit hebben gehoord is dood. Of het een wijsgeer, een heerser of een beroemde schoonheid was, ze hebben hun lichaam afgelegd waarvan de atomen alle zijn verstrooid onder de mineralen, planten, dieren en mensen, die samen de stoffelijke bol vormen waarop we leven.

Waarom moeten we sterven? Laten we liever vragen waarom we leven en wat is het dat leeft? We moeten ons perspectief verruimen en onszelf zien in verhouding tot het grotere systeem waarvan we deel uitmaken. Heilige geschriften en intuïtief denkende filosofen erkennen dat wij en de wereld zelf een uitdrukking zijn van bewust leven en energie. Zelfs de materialistische wetenschap komt geleidelijk tot die conclusie door het denken van vooruitstrevende geesten die het heelal vanuit een ruimer standpunt bezien. Religieuze mensen hebben altijd beseft dat er nog iets meer is dat leeft dan het lichaam alleen. Eén beschrijving begint met een goddelijk bewustzijnscentrum, dat zelf rechtstreeks afstamt van een nog hoger bewustzijnscentrum, en zo doorgaand, steeds verder omhoog en binnenwaarts reikend tot de werkelijke oorzaak van het kosmisch zijn. Dit centrum of deze monade straalt zijn energie uit in de oorspronkelijke chaos en emaneert grote aantallen lagere monaden. Elk van deze monaden straalt vanuit haar eigen essentie weer een groot aantal sub-monaden uit, die alle op hun beurt weer ontelbare lagere monaden voortbrengen, zodat de kosmos krioelt van leven, of liever levens. Elk van deze levens stamt regelrecht af van het oorspronkelijke bewustzijn, gehuld in de substanties die de ruimte op alle bestaansgebieden doordringen en die passen bij de wereldbol of het organisme waarop de levens moeten wonen.

Wij mensen zijn één voorbeeld van dit proces, een directe stroom goddelijke energie die verschillende omhulsels heeft aangenomen van geestelijke substantie, mentale en emotionele gewaden en astrale stof, alles ontleend aan de wereld die ze bewoont en die ten slotte de vleselijke vorm aanneemt, opgebouwd uit de fysieke chemicaliën van onze aardbol. Zo hult de goddelijke kern zich in passende gewaden voor zijn volgende stap op het pad van zijn bestemming. Hij draagt zijn geestelijke gewaden in de wereld van de geest. Wanneer hij afdaalt in de wereld van gedachten en intelligentie, ontleent hij zijn passende kleding van denken en intellect aan de universele ziel. De persoonlijkheid die we tot uitdrukking brengen omvat dat deel van ons denken dat zich bezighoudt met onze stoffelijke omgeving. Het is de persoonlijke ego die zo gevoelig is voor indrukken die te maken hebben met onze zintuigen en onze relaties. Het is de basis van zelfzucht, van ambities en van alle begeerten zowel als van de slimme – ofschoon vaak dwaze – trekjes die samenhangen met onze aardse ambities. De energieën van deze verschillende werelden belichamen zich in een perfect passend voertuig, vaak het astrale lichaam genoemd, dat het model is voor de stoffelijke vorm.

De Noorse mythen geven een goede verklaring: drie scheppende godheden leveren de substanties die nodig zijn voor het afdalen in de stof. Odin (lucht) zorgt voor de adem van het goddelijke leven, geest en inspiratie, Lodur (vuur) schenkt van zijn eigen vurige essentie vitaliteit en levenskracht, vertegenwoordigd door de eigen lichaamswarmte, terwijl Höner (water) uit zijn eigen wezen zorgt voor de vloeiende stroom van het denken. Elk is een gift uit de eigen natuur van de goden. De mens is niet alleen geschapen ‘naar gods beeld’ , maar is van dezelfde substantie als die van de scheppende godheden. Sterker nog, we leven niet alleen op deze aarde. We leven ook in vele andere werelden.

Als het lichaam versleten is, vermoeid door de aanhoudende druk van de levenskracht en uitgeput door de gebeurtenissen van een leven op aarde, keren we terug naar onze bron voor een welverdiende rust, waarin we wat we tijdens ons verblijf op aarde hebben geleerd kunnen verwerken en absorberen. Als we gereed zijn om de aarde te verlaten, verdwijnen we niet in het niets. We hebben een vast reisschema. Als we deze bol verlaten leggen we de substanties af waarin we hier waren belichaamd. Ons lichaam wordt achtergelaten, maar het ontbreekt dit lichaam niet aan leven. Ieder atoom is even levend als ooit; alleen de centrale magneet die het bijeenhield tot één samenhangend organisme is weg en heeft alle samenstellende delen de vrijheid gegeven hun eigen weg te volgen: minerale atomen naar de minerale aarde, plantaardige atomen naar hun eigen woonplaats, dierlijke bestanddelen (atomaire zowel als zichtbare) naar het dierenrijk en de magnetische vitaliteit naar de vitale magnetosfeer van de aarde.

Iedere levensperiode geeft ons de gelegenheid nader te komen tot de goddelijke monade die we in wezen zijn. Met iedere ervaring kunnen we, als we willen, steeds meer van ons wezen verbinden met de verheven godheid waaraan we oorspronkelijk ontsproten. Uiteindelijk zal de hele natuur worden omgezet in goddelijk bewustzijn waarvan de essentie universeel is.

Door de hele ‘zuil van licht’ die een waarachtig mens is, trekt de zuivere stroom van inspiratie vanuit de hoogste monade, hoe verduisterd die ook is door die krachten van de tussennatuur die gericht zijn op materiële zaken.

Wat is het dan eigenlijk dat blijft? Alle heilige geschriften en mythen bevestigen zonder uitzondering dat er iets is dat de dood van lichamen overleeft. Wat is dat iets? De gedachtegang in mythen en geschriften duidt erop dat iedere entiteit afstamt van een hoger bewustzijnscentrum, via een eindeloze opeenvolging van lagere monaden. Het essentiële Zelf ontvangt en absorbeert wat aan geestelijke verworvenheden kan worden vergaard uit het zojuist beëindigde leven, terwijl de samengestelde persoonlijke aard uiteenvalt en zijn kenmerkende eigenschappen laat verspreiden over de rijken waar ze thuishoren. Dat zou wel eens de ongewenste eigenschappen van sommige dieren en planten kunnen verklaren, terwijl de betere eigenschappen van de persoonlijke aard zich thuis voelen in vriendelijke en loyale elementale wezens, zoals huisdieren en geneeskrachtige planten.

Ieder aspect van onze aard zoekt zijn eigen niveau. De reïncarnerende ego legt de lagere elementen van de psyche af in de valleien van de maan. Of dit een pijnlijk proces is of een bevrijding hangt af van de mate van verbondenheid van het individu met de aardse toestanden. Een heel zelfzuchtig mens zal lijden bij het afscheid nemen van dat waaraan hij zich tijdens zijn leven heeft gehecht. Deze scheiding wordt ‘de tweede dood’ genoemd. Ze geeft de reïncarnerende ego en onze geestelijke bron de vrijheid verder te gaan door de meer etherische sferen van het zonnegebied, waar het menselijk bewustzijn nog niet volledig bewust kan zijn. De ego ‘slaapt’, zegt men, ‘in de boezem van de geestelijke monade’, waar hij prachtige dromen heeft. Die bestaan uit al die edele aspiraties die de mens had tijdens zijn leven en die hier tot sublieme bloei en vervulling worden gebracht. Toch is het een droom. Het is geen echte ervaring. Noorse mythen vertellen dat de zielen van mensen aanzitten aan het banket van de goden, maar ze slapen en dromen hun eigen hemelse dromen die bestaan uit hun schoonste verbeeldingen.

Te zijner tijd, als de monaden hun belichamende ego’s hebben bezield, die in andere sferen thuishoren – etherische, geestelijke en goddelijke – en de tijd rijp is voor hun terugkeer naar de aarde, gaan ze opnieuw door de onzichtbare werelden en nemen ze de psychische, vitale en stoffelijke gewaden weer op die bij deze sfeer passen. In de Noorse mythen bezoekt de reïncarnerende ego de bronnen van de drie Nornen, die de drie wortels van de Levensboom voeden. De ene is de bron van het oneindige verleden, de oorzaak of karmische noodzaak voor het bewustzijn om de arena van het leven binnen te gaan; de tweede wordt gevoed door de bron van de stof – niet alleen de aardse stof, maar oneindig veel variaties van substanties die, zoals Proteus, iedere vorm aannemen die past bij de bestaande behoefte. De derde bron is de bron van de levensstromen, de ontzaglijke verscheidenheid van levensvormen, waaruit die worden gekozen die beantwoorden aan het doel van de goddelijke pelgrims die erin zullen gaan wonen. Hoogst interessant is de duidelijke uitspraak in de vaak onbegrijpelijke verzen van de Edda, dat de Norn die de toekomst vertegenwoordigt wordt geschapen door de Nornen van het verleden en het heden. Door haar wordt de ziel aan het lichaam en de omstandigheden toegewezen die geschikt zijn voor zijn eerstvolgende incarnatie als mens op aarde.

Bij het lezen van de verhalen die aan de oude mythologie zijn ontleend, krijgt men de indruk dat het heelal als geheel, al belichaamt het het goddelijke in elke sfeer, een gradueel proces is waarin de lagere gebieden worden opgeheven tot een meer verfijnde en geestelijke staat – dat in de onpeilbare gebieden van de oneindigheid en in de eindeloze voortgang van de duur steeds meer van de stoffelijke kosmos opnieuw de verheven toestand van zuivere goddelijkheid zal ingaan. Het menselijke stadium is er slechts één van een oneindige reeks van bewustzijnstoestanden, die leiden naar een in toenemende mate goddelijke staat. Zelfs in onze huidige fase van zorgeloos materialisme hebben we het vooruitzicht op een steeds volmaaktere eenheid met onze meest innerlijke bron, een potentieel universeel begrip.

Ouderdom, ziekte en dood

Artikelen van Elsa-Brita Titchenell


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1994

© 1994 Theosophical University Press Agency