Theosophical University Press Agency

Sarvepalli RadhakrishnanDe waardigheid van de mens en de broederschap van de volkeren

Sarvepalli Radhakrishnan

[Vertaald uit ‘Foreign Affairs Record’ van de Indiase Regering, januari 1964. Toespraak gehouden op 4 januari 1964 door dr. Radhakrishnan, toen president van India, op het 26ste Internationale congres van Oriëntalisten. Red.]


Met groot genoegen open ik dit 26ste Internationale Congres van Oriëntalisten. Ik heet de afgevaardigden welkom, in het bijzonder degenen die uit het buitenland zijn gekomen om dit Congres bij te wonen. Het geeft ons veel voldoening dat dit Congres voor het eerst bijeenkomt in Azië en wel in onze hoofdstad New Delhi.

Delhi zelf biedt de onderzoekers een blik op vroegere beschaving. We kunnen zeggen dat zelfs al duizend jaar v.Chr. hier, op deze plaats, Indraprastha lag waarop nu Purana Qila (Oud Fort) staat. De stad draagt het stempel van opeenvolgende beschavingen, vooral die van de Yaudheya’s, de Kushana’s, de Mongolen en de Engelsen.

De afdelingen waarin het Congres is gesplitst en de onderwerpen die ter sprake komen in die afdelingen, beslaan een uitgestrekt terrein van beschavingen die zijn ontstaan in Egypte, Babylon, Syrië, Iran, Israël, West-Azië en Zuid-Oost-Azië. Deze beschavingen hebben bijgedragen aan wat nu het erfdeel van de hele mensheid is. Al hadden alle hun uitingsvormen op literair, artistiek, filosofisch en religieus gebied, sommige traden meer op de voorgrond dan andere in de verschillende culturen. Egypte ontwikkelde de meetkunde en ontwierp de kalender. Babylon legde de grondslag voor de astronomie. India gaf aan de wereld de getallen en decimalen. Iran en Israël legden de nadruk op de wet der gerechtigheid.

De waarden die in de culturen van deze vooraanstaande landen werden hooggehouden, beïnvloedden alle beschavingen, de Griekse, de Romeinse, de moderne Europese en Amerikaanse. Zelfs in tijden waarin nog geen transport- en communicatiemiddelen waren ontwikkeld, drong de oosterse beschaving in het Westen door. Iran en Griekenland stonden met elkaar in contact en veel Indiërs vonden hun weg naar Griekenland door dit contact. De missies van Asoka naar het Westen, en de invloed van Alexander in Egypte, Iran en Noord-West-India brachten een kruisbestuiving van culturen voort.

Er bestaat een verhaal over een ontmoeting van Socrates met een bezoeker uit India waarvan door Aristoxenes melding wordt gemaakt en dat opnieuw is verteld door Eusebius in zijn Kerkelijke Geschiedenis. Toen de Indiase bezoeker merkte dat Socrates belang stelde in de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid, zei hij dat de menselijke persoonlijkheid niet tot vervulling kan komen zonder voldoende aandacht te schenken aan de geestelijke dimensie van de mens. Bijgevolg moet wereldlijk humanisme worden ondersteund door geestelijke wijsheid.

Er bestaat ook nog het verslag van een gesprek tussen Alexander en Dandamis, verteld door Palladius en in het Latijn vertaald door St. Ambrosius in de vierde eeuw n.Chr. Ik heb pas een Engelse vertaling ervan gelezen die enkele weken geleden is verschenen. Alexander werd sterk getroffen door de sobere levenswijze en de grootheid van de filosofische wijsheid van de Indiase denker. De Indiër vertelde Alexander dat natuurlijke verlangens gemakkelijk te stillen zijn: dorst door water, honger door voedsel; het hunkeren naar bezittingen is kunstmatig. Het houdt nooit op en wordt nooit geheel bevredigd:

Maar omdat dorst een natuurlijk verlangen is, zal, als u water drinkt waarnaar u dorst, het verlangen daarnaar ophouden. Hetzelfde gebeurt als men honger voelt en het voedsel krijgt dat nodig is, het hongergevoel houdt op. Als de begeerte van de mens naar goud zich op hetzelfde natuurlijke niveau bevond, dan zou zijn hebzucht ophouden zodra hij kreeg wat hij wenste. Maar dat is niet het geval. Integendeel, het komt steeds weer terug, een passie is nooit te verzadigen en zo gaat het hunkeren van de mens eindeloos door, omdat het niet voortkomt uit een neiging die door de natuur is ingeplant.*

*S.V. Yankowski, The Brahman Episode, blz. 21-3.

Manu wijst op wat de essentie hiervan is: ‘Begeerte wordt nooit bevredigd door te genieten van de voorwerpen van de begeerte; ze groeit meer en meer, zoals vuur doet waaraan brandstof wordt toegevoegd’ (2:94).

Alexander liet het standpunt varen dat de niet-Griekse wereld barbaars was en dat haar volkeren alleen geschikt waren om slaaf te zijn. Alle mensen die wijsheid en deugdzaamheid bezitten behoren tot één familie. Plutarchus zegt dat Alexander alle mensen overal samenbracht in één gemeenschap, hun leven, hun karakters, hun huwelijken en levensgewoonten als het ware verenigde en vermengde in één grote vriendschapsbeker. Hij beschouwde de hele bewoonde wereld als zijn vaderland. Alle goede mensen behoren tot één familie; de enige vreemdelingen zijn de boosaardigen. Alexander zag het als zijn heilige missie de mensheid te verenigen. In Egypte, in Iran, in Noord-West-India voelde hij de invloed van de grote beschavingen van het Oosten en beschouwde deze als waardige partners van de Helleense beschaving.

Kort vóór zijn dood hield Alexander een feestmaal om het einde van een grote oorlog te vieren en hij nodigde 9000 mensen uit – Hellenen en niet-Hellenen. Aan het eind daarvan bad hij om vrede, om een gemeenschap van alle volkeren van de wereld om in vriendschap en harmonie te leven. Homo-noia, één in denken – de wereld moet gegrond zijn op eenheid in denken en voelen.

Het is dezelfde opgave waar wij nu voor staan: dat de wereld één moet worden in een verhoogd besef van de waardigheid van de mens en de broederschap van de volkeren. In de laatste tijd heeft de studie van oosterse beschavingen dit proces versneld. Sir William Jones, die in 1784 rechter was aan het Hoog Gerechtshof in Calcutta, ontketende een revolutie in de studie van de oosterse beschaving. Hijzelf studeerde Arabisch, Perzisch en Sanskriet. Hij stelde vast dat veel van de Europese talen verwant zijn aan het Sanskriet. De overeenkomst van Europese talen met het Sanskriet duidt op de mate van overeenstemming die door de verschillende volkeren werd bereikt op het gebied van economische organisatie, religieus denken en maatschappelijke structuur.

Professor Gordon Childe schrijft:

Het zou absurd zijn te veronderstellen dat twee willekeurige volksstammen, bijvoorbeeld in Griekenland en India, die volstrekt niet verwante dialecten spreken, als ze een gelijk niveau van ontwikkeling bereiken ook tot dezelfde woorden zouden komen voor ‘vader’, ‘val’, en ‘vijf’ en die op dezelfde wijze zouden verbuigen, zoals de Vedische Indiërs en de homerische Grieken dat in feite deden. De primitieve cultuur moet het stadium van ontwikkeling zijn dat door verschillende volkeren werd bereikt terwijl ze voldoende dichtbij elkaar woonden om contact te kunnen hebben.
The European Inheritance, 1:84

Deze overeenkomsten wijzen erop dat twee volkeren, de oude Grieken en de Vedische Indiërs, met elkaar in contact moeten zijn geweest, hoewel geen van hen enige herinnering heeft aan die tijden en ze elkaar als vreemdeling ontmoetten toen beide gebieden deel werden van het Perzische rijk.

Dankzij de uitvindingen van de wetenschap en de middelen van de techniek, zijn in onze tijd alle volkeren nauwe buren geworden. Verkeer en communicatie hebben geleid tot de ontmoeting van culturen, rassen en godsdiensten. De enige houding die we in de huidige samenleving kunnen aannemen is niet een houding van exclusiviteit maar van begrip, niet van onverdraagzaamheid maar van welwillendheid, niet van haat en fanatisme maar van waardering en het assimileren van wat waardevol is.

De mensheid stamt uit een en hetzelfde tehuis, hoewel gesplitst in verschillende gemeenschappen. Ze streeft nu naar het herstel van haar fundamentele eenheid en het met elkaar verzoenen van de verschillende culturen. De geschiedenis van de nieuwe wereld, van één wereld, belooft rijk te worden aan inhoud en majestueus in haar strekking; en wij op dit Congres kunnen doeltreffend bijdragen aan het bereiken van dit doel van de mensheid.

Veel vooraanstaande intellectuelen in de wereld zijn beïnvloed door het Indiase denken, met name Schopenhauer, Paul Deussen en Keyserling in Duitsland, prof. Winternitz en prof. Lesny in Tsjecho-Slowakije, Emerson, Thoreau en Whittier in Amerika, Sylvain Levi in Frankrijk, Sherbatsky in de Sovjetunie, Colebrooke, Cowell, Hodgson, MacDonell en Thomas in Engeland en literaire figuren als Yeats en AE in Ierland. Ik noem slechts enkele prominente namen die me nu te binnen schieten.

We leven in een periode van desintegratie van het geloof en groeiende ontgoocheling wat betreft de traditionele waarden die ons zijn overgeleverd. Alle tijdperken van overgang zijn perioden van ontbinding en vernieuwing. Mensen die gevormd zijn in een geest van wetenschap en ethisch humanisme zijn niet bereid iets op gezag te aanvaarden. Daarom geven in veel delen van de wereld mensen hun traditionele geloof op.

In deze situatie kunnen de waarden die dit land hooghoudt van enige betekenis zijn. De Indiase traditie vraagt ons niets te aanvaarden op goed vertrouwen of op gezag, maar alles te toetsen aan de ervaring. Religie is een rechtstreekse ontmoeting met de Hoogste werkelijkheid en inzicht in het mysterie van de dingen, in de zin van het bestaan. Het is anubhava of samsparsa (begrip of waarneming) van het Goddelijke. Het is de toestand van ontwaken volgens de boeddhisten, van meta-noia of bewustzijnsverandering volgens de christenen.

Wanneer we eenmaal deze ware geest van religie bezitten, die we in de hartslag van ons wezen voelen, beseffen we dat zij die dit hebben bereikt één geestelijk rijk vormen. Het is een onuitsprekelijke ervaring dat het Hoogste zich niet kan uitdrukken in logische stellingen of taalsymbolen. Daarom worden de verschillende stadia beschreven als ‘de transcendente werkelijkheid, het diepste zelf of de Heer van de kosmos’ – brahmeti paramatmeti bhagavan iti sabdyate. Het transcendente is ‘God boven alle goden’ – devati deva. We kunnen Hem ontdekken in de diepten van ons wezen. Hij is dus paramatman. Hij wordt ook vereerd als de Heer van de wereld. Daar vindt de confrontatie plaats van u en ik, God en de wereld. Deze verschillende beschouwingen zijn niet in tegenspraak met elkaar, maar brengen verschillende toestanden van zijn van het Hoogste tot uitdrukking.

Mensen kunnen komen uit het Oosten of het Westen, de ene of een andere godsdienst aanhangen, maar ze behoren tot de ene familie van God; de wegen die we gaan, de namen die we geven, vervagen en verliezen hun betekenis als we oog in oog staan met het stralende licht van het goddelijke. Als we de vlam van het goddelijke aanraken wekt dat een edelmoedige gastvrijheid voor de verschillende overtuigingen en geloofsvormen. We hebben altijd eerbied voor de ontoegankelijke kern van een ander mens, de potentiële godheid die verhuld in een andere mensenziel woont. Het spreekt vanzelf dat zo’n religie van ons vraagt te zien wat de potentiële geestelijke mogelijkheden van de mens zijn, ons te ontdoen van het geloof in kunstmatige verschillen die ons door menselijke instellingen zijn opgedrongen en van de ketenen van slavernij en gebondenheid.

Een waarlijk religieus mens zal zijn leven willen wijden aan het dienen van de ongelukkigen, de onboetvaardigen, de onwetenden, de armen en de behoeftigen. Volgens de Indiase tradities – van hindoes, boeddhisten, jains en sikhs – is hij die zichzelf overwint een groter overwinnaar dan hij die in de strijd duizend maal duizend man overwint. Wat men zo nadrukkelijk ascetisme noemt, moet niet met een negatieve houding in verband worden gebracht. Het betekent op positieve wijze deelnemen aan het werk van de wereld. Als God de Schepper is van de wereld, dan hebben wij in zekere mate deel aan Zijn natuur. Wij zijn medescheppers met het goddelijke. Het is niet onze plicht aan de tijd te ontsnappen, maar ons boven de tirannie van de tijd te verheffen. Waar het om gaat is de wereld te verlossen door mensen in wie het hart door liefde is vrijgemaakt. Wereldverlossing – sarva-mukti – is het consequente thema van de hindoeïstische en boeddhistische religieuze klassieken. Zowel het hindoeïstische als het boeddhistische denken vraagt van ons boosheid te overwinnen door liefde, kwaad door goed, hebzucht door vrijheid, leugen door waarheid. Een godsdienst van dit type is rationeel, ethisch en spiritueel en de essentie ervan is in alle mensen te vinden. Ieder mens heeft een verstandelijke, ethische en geestelijke kant. Het is onjuist te denken dat sommige mensen verstandelijk zijn en anderen geestelijk.

Iedere godsdienst moet deze hoge kwaliteit van het geestelijk avontuur gestand doen of ze zal verdwijnen. Dat is de godsdienst die we in de huidige situatie nodig hebben.

De wereld van vandaag verlangt vurig naar het ontwikkelen van een wereldgemeenschap die gebaseerd is op eenheid en harmonie, wat iets anders is dan eenstemmigheid en uniformiteit. We moeten denken aan wat de grote leraren van de wereld ons hebben verzekerd: dat alle mensen broeders zijn en dat hun verschillen niet moeten worden uitgewist maar door wederzijds begrip moeten worden gekoesterd en gesteund. We moeten leren van het geloof en de ervaring van anderen. We zijn gaan beseffen dat conflicten tussen landen niet kunnen worden opgelost door oorlogen, die van nature verwoestend zijn. In de moderne oorlog zijn er geen verliezers of winnaars, geen overwinnaars of overwonnenen. Verschillen kunnen alleen worden bijgelegd door een goed begrip van de diepte van de menselijke natuur en de verschillende uitingsvormen daarvan. Door politieke domheid en fanatieke geestdrift voor onze eigen opvattingen kunnen we het einde van de wereld veroorzaken. We moeten leren solidair te zijn met de hele mensheid. Eenzijdige trouw aan een individuele natie of groep of geloof is in de huidige wereld niet voldoende.

U, onderzoekers van kunst, literatuur en het gedachteleven van de verschillende wereldculturen, u hebt zelfs een meer doorslaggevende stem bij de vorming van hoofd en hart van de mensen dan de politieke leiders. Laten we ons nu wijden – in de geest van een wetenschap die geen grenzen kent en die, als ze echt is, bescheidenheid en verdraagzaamheid kweekt – aan de taak van het opbouwen van een nieuwe wereld, laten we ons ontdoen van ieder spoor van haat, onverdraagzaamheid en fanatisme van welke aard ook. Laten we beginnen aan een grootse bijeenkomst waarin we elk mens, elk ras, elke cultuur en elk geloof respecteren. De wereld smacht naar broederschap. Vanaf de tijd van de Rig-Veda (10:192) tot vandaag vraagt de geest van dit land om samen te werken en gemeenschappelijke idealen en plannen te ontwikkelen:

Ontmoet elkaar, spreek met elkaar:
Moge uw geest gelijkgestemd zijn:
Uw handelen en resultaten gemeenschappelijk:
Uw gedachten en oogmerken gemeenschappelijk:
De wensen van uw hart gemeenschappelijk
Zo kan er diepe eenheid onder u zijn.

Broederschap


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1993

© 1993 Theosophical University Press Agency