Theosophical University Press Agency

Essentiële kwesties en onze onvoorwaardelijke betrokkenheid

W.T.S. Thackara

We hoeven maar in de ogen van een pasgeboren kind te kijken, of ’s avonds omhoog te kijken naar melkwegstelsels in wording om in de natuur een scheppingskracht te herkennen, die het menselijk verstand zover te boven gaat dat we terecht een goddelijke aanwezigheid ervaren. Dit is ware religie, een ingeboren intuïtie van de geest: we zijn geen schepping van een blind toeval, maar zijn hier om goede en gegronde redenen, hoe weinig begrip we daarvan ook hebben. Daar staat tegenover dat de geschiedenis zo is gedrenkt in het bloed van godsdienstige animositeit en onverdraagzaamheid, dat een lezer in een brief aan de Los Angeles Times van 18 maart zich erover beklaagde dat ‘de meeste haarden van onrust van tegenwoordig worden veroorzaakt door godsdienstfanatici’, en te kennen gaf dat ‘atheïsme aantrekkelijk begint te worden, vindt u niet?’

Hoe komt het dan dat wij in dit goddelijke levenswonder zo’n probleem zijn voor onszelf, voor elkaar en voor de prachtige tuin die onze planeet is? Wat moeten we eraan doen? Dit zijn volgens mij de essentiële kwesties en de belangrijkste vraagstukken waarbij wij onvoorwaardelijk zijn betrokken.1

Zestig jaar geleden zei Gottfried de Purucker dat de ontwikkeling van de mensheid cyclisch verloopt en dat perioden van wetenschappelijke, filosofische en religieuze activiteiten elkaar opvolgen. Het einde van de 19de eeuw was in hoofdzaak wetenschappelijk; tegen de dertiger jaren van deze eeuw werd de wetenschap filosofischer en bij het begin van het laatste kwart van deze eeuw vangt naar zijn mening een religieus tijdvak aan. Hij waarschuwde dat deze periode ‘buitengewoon gevaarlijk zal zijn, omdat juist in zaken van godsdienst de verschillen tussen mensen feller zijn en de gevoelens minder welwillend dan in de filosofie of de wetenschap’. Toch zou het ook een tijdperk zijn van grote hoop, omdat het samenvalt met een hernieuwde uitstroming van geest en een cyclus van geestelijke verheffing.2

Waar vinden we te midden van de heersende onrust en de beroeringen in dit verbijsterende laatste kwart van de 20ste eeuw een toevluchtsoord voor waarheid, wijsheid en liefdevolle gevoelens? In het atheïsme? Of misschien op een onbewoond paradijselijk eiland? Het wekt geen verbazing dat veel mensen – die er veel minder op vertrouwen dan ooit dat wetenschap, politiek of religieuze instellingen alleen, hen naar het beloofde land zullen leiden – hogere machten aanroepen om hulp: ‘Vader, Moeder, Goden in de hemel, red ons van onszelf!’ En met zachte stem klinkt als het ware het aloude antwoord: ‘De goden helpen hen die zichzelf helpen’.

De technologie en een hogere opvatting van polis (letterlijk ‘gemeenschap’) hebben beide enorm bijgedragen aan ons inzicht dat de wereldbevolking een gemeenschap vormt en dat onze verantwoordelijkheden zich uitstrekken tot voorbij de grenzen van de aardse atmosfeer. Ons menszijn is echter meer dan dit: dat het ook een ethisch en geestelijk heelal omvat is duidelijk gemaakt door de wetenschap dat alle mensen niet alleen gemeenschappelijke verlangens naar vrede, broederschap en de zegeningen van het leven hebben, maar ook een gemeenschappelijke wijsheid bezitten die uitstijgt boven ‘grenzen, ras en afkomst’.

Honderd jaar geleden, in 1893, werd deze zienswijze in het Wereldparlement van Religies nog niet algemeen gehuldigd, ondanks al zijn pionierswerk; maar de zaden ervoor waren wel aanwezig. Een eeuw later is het vrijwel een eerste voorwaarde. Toch kunnen zelfs bij hen die begrip hebben voor universele broederschap3 en hun best doen ze in praktijk te brengen, onverdraagzaamheid en geestelijke trots nog steeds de kop opsteken. Dit zijn elementaire krachten van het verstand en het gevoel die ontstaan uit onwetendheid en eigenwaan – krachten die worden overwonnen door echte door altruïsme geleide kennis.

Al besteden de nieuwsmedia onevenredig veel aandacht aan politiek en godsdienstig terrorisme van extremisten en verwarren ze vaak de uit naam van een godsdienst gepleegde daden met de godsdienst zelf, toch brengen ze die feiten zo dichtbij dat we er niet aan kunnen ontkomen onze eigen beweegredenen en geloof aan een onderzoek te onderwerpen: open en eerlijk te bekijken in hoeverre we de problemen verergeren die de wereld teisteren en hoeveel we bijdragen aan hun oplossing. Persoonlijke en maatschappelijke veranderingen tot stand brengen is een heroïsche taak; we zouden naïef zijn te geloven dat de mensheid van de ene op de andere dag of in een tiental jaren als bij toverslag zou veranderen – zelfs met alle hulp die we kunnen krijgen.

‘Courage’, ons weinig gebruikte woord voor ‘moed’, komt voort uit het hart, zoals het woord aanduidt; dat geldt ook voor die visie die het goddelijke in alle anderen herkent. Dat mensen elkaar kunnen ontmoeten en communiceren met hart en hoofd is een van de kostbaarste gaven van het leven; elke dag doen zich volop gelegenheden voor om deze zegen te ervaren. Maar het leven vraagt ook om gelijkwaardigheid: een bereidheid om de mensen te nemen zoals ze zijn – elkaar te accepteren als medereizigers, ongeacht fouten, vroegere conflicten en ideologieën; en om samen te werken op de meest creatieve wijze die men zich kan voorstellen: de kunst om te leven voor het algemeen welzijn.

De meest invloedrijke landen op deze planeet worden niet door politieke grenzen afgebakend. Het zijn eerder geloofsgemeenschappen – op religieus, filosofisch en wetenschappelijk gebied – ouder en dieper geworteld dan enige nu bestaande staatsvorm. Sommige zijn institutioneel, andere bestaan informeel op de golflengte van overeenkomstige overtuiging en aspiratie. Dat ieder individu waaruit ze bestaan iets positiefs heeft bij te dragen aan de oplossing van de wereldproblemen, zowel binnen zijn of haar gemeenschap als voor andere groeperingen, ligt ten grondslag aan het Parlement van de Wereldreligies in Chicago in 1993.

Een parlement (van het Franse parler, spreken) is per definitie een veilige plek om te confereren, een beschermde vergaderplaats waar wapens buiten de deur worden gehouden zodat zaken van algemeen welzijn redelijk met hart en hoofd kunnen worden besproken. Het Parlement van 1993 wil zo’n gelegenheid verschaffen: de fundamentele ideeën over het leven, de materie, het bewustzijn van de geest, die onze wereld en ons eigen leven daarin in hoge mate vormgeven, openhartig, grondig en met eerbied te bespreken en te onderzoeken.

De Raad van het Parlement, een niet-sektarische groep mensen, afkomstig uit verschillende geloofsrichtingen, ontwierp een breed opgezet programma rond verschillende ‘Essentiële kwesties’: de aarde en het milieu; levensgemeenschappen; economie en rechtvaardigheid; wetenschap en technologie; politiek, macht en bevrijding. Het uitgangspunt hier is dat de voornaamste problemen in de wereld in wezen geestelijke problemen zijn – vergrote weerspiegelingen van de conflicten die in iedere mensenziel huizen – en dat iedere wetenschappelijke of politieke inspanning doordrongen moet zijn van een geestelijk perspectief voor een realistische oplossing. Het Parlement heeft aan iedere geloofsgemeenschap meer in het bijzonder de volgende vragen voorgelegd:

    1. Hoe is in uw godsdienstige traditie gereageerd op de ontwikkeling van wetenschap en technologie?
    2. Welke wijsheid biedt uw godsdienstige traditie met betrekking tot de gerechtvaardigde behoeften van de toenemende bevolkingen en de vermindering van armoede en onrecht, zonder het potentieel van de aarde om het leven in stand te houden, in gevaar te brengen?
    3. Wat leert uw geloof, gezien de wereldomvattende spanningen en het geweld, waarvan veel door de godsdienst wordt beïnvloed, over de relatie tussen degenen die verschillen in geloof, cultuur, ras of sekse?
    4. Welke alternatieve visies van uw geloof kunnen ertoe bijdragen om in blijvende vrede met anderen en de aarde te leven?

Deze vragen gaan iedereen aan en allen die ze in het parlement van hun eigen persoonlijke gesprekken aan de orde stellen, worden automatisch deelnemer, of ze wel of niet in de nazomer in Chicago aanwezig zijn. Het Parlement van 1993 is geen wetgevend lichaam en wordt ook niet gezien als de grote oplosser van problemen. Het is veeleer een deel van een proces dat, als de geest van samenwerking in de gesprekken tussen de verschillende gemeenschappen en individuen boven de historische gebeurtenis uitstraalt, kan helpen bij het zoeken van praktische oplossingen voor de kwalen van de wereld.

Achter en ten grondslag aan de essentiële problemen liggen diepere vragen over wie we zijn en waar we heengaan – de vragen over onvoorwaardelijke betrokkenheid bij mens en kosmos. Die doelen rechtstreeks op de oorzaken van de menselijke omstandigheden. Hoe we vragen beantwoorden over het bestaan van God, over dood en sterven, over ongelijkheden, rechtvaardigheid en eerlijkheid, het doel en de betekenis van het leven, beïnvloedt diepgaand ons wereldbeeld en onze reactie op de essentiële problemen. Hoe geheel anders zouden we ons leven inrichten als we geloofden dat we onsterfelijk zijn, aansprakelijk voor iedere gedachte en daad, medescheppers met de goddelijke natuur van ons karakter en onze bestemming? Eenvoudige grondgedachten brengen krachtige gevolgen voort.

In het Parlement zal elke godsdienst en elk individu op eigen wijze een antwoord geven op deze vragen en zo bijdragen aan de rijkdom en de diepte van de dialoog. Door over ons gemeenschappelijk doel te spreken als ‘religieus-gezinden’ in de meest universele betekenis – als mensen die het goddelijke mysterie en zijn levenschenkende wijsheid erkennen – stijgen we uit boven onverdraagzaamheid, afgescheidenheid en wantrouwen. Door standpunten uit te wisselen in plaats van er dogmatisch aan vast te houden, vangen we misschien een glimp op van een nieuw perspectief, krijgen we mogelijk een dieper inzicht dat een wezenlijk verschil zou kunnen betekenen voor de kwaliteit van het leven. Op de geloofsgemeenschappen van de wereld wordt een beroep gedaan boven verdeeldheid zaaiende bekrompenheid te staan, zodat alle volkeren elkaar beter gaan leren kennen als één onderling afhankelijke mensheid – die veel grotere en dringender problemen heeft op te lossen dan alleen de persoonlijke verlossing.

Erop vertrouwen dat er creatieve oplossingen voor ieder probleem bestaan is een geloofsdaad, maar dan een geloof gebouwd op door ervaring gekweekt vertrouwen. Voor het zoeken naar oplossingen moeten we echter bereid zijn samen te werken met anderen en te luisteren. Niemand beschikt over alle antwoorden of het vermogen om alleen zonder hulp oplossingen te vinden die het getij doen keren. Zo werkt het niet in de wereld. Pluralisme is een feit in het heelal en zonder dat zou er geen leven zijn. Misschien heeft Rudyard Kipling het nog het best onder woorden gebracht in zijn ‘Ballade van Oost en West’:

Ach, Oost is Oost en West is West, de twee
blijven altijd gescheiden,
Tot Aarde en Hemel over een poos
naar Gods grote rechterstoel schrijden.
Maar er is geen Oost, er is geen West, geen Grens,
geen Geslacht dat hen baarde,
Die als twee sterke mensen tegenover elkaar
staan, al komen ze van ’t einde der aarde!

Noten

  1. Wat hier met ‘onvoorwaardelijk betrokken’ wordt bedoeld is de weergave van de uitdrukking ‘das, was uns unbedingt angeht’ van de protestantse theoloog Paul Tillich (1886-1965). Volgens Tillich is de enige uiteindelijke waarheid ‘die welke niemand bezit’, wat ons beschermt tegen afgoderij (en het daarmee samenhangende dogmatisme). De religieuze geschiedenis van ieder mens begint met een openbaring of inzicht waardoor men onvoorwaardelijk betrokken raakt en hij of zij innerlijk naar het mystieke, en uiterlijk naar de verwezenlijking ervan in het leven wordt geleid (zie Encyclopedia of Religion, redactie M. Eliade, 14:530-3).
  2. ‘The New Era and its Keynotes’, The Theosophical Forum (5:1), 15 september 1933, blz. 6.
  3. ‘Broederschap’ in de geslachtloze filosofische betekenis die duidt op een gemeenschappelijke geestelijke afkomst.

Artikelen van W.T.S. Thackara


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1993

© 1993 Theosophical University Press Agency