Theosophical University Press Agency

De broederschap van religies

Grace F. Knoche

In 1893 vond een uitzonderlijke gebeurtenis plaats – het Wereldparlement van Religies, dat van 11 tot 27 september in Chicago werd gehouden. Leidende vertegenwoordigers van joodse, mohammedaanse, zoroastrische, hindoeïstische, boeddhistische en jainistische, shintoïstische, confucianistische en taoïstische geloofsvormen namen op gelijke voet met hun christelijke broeders daaraan deel om de schoonheid en kracht van hun eigen spirituele erfgoed te tonen. Zo’n bijeenkomst van vooraanstaande leiders van christelijke en ‘heidense’ religies was nooit eerder voorgekomen in de geschiedenis van het christendom. Toch trok hier, in het hart van Amerika de Wereldtentoonstelling, die vooral aandacht besteedde aan onze materiële prestaties, ook een enthousiast publiek voor een reeks congressen over de dringende vraagstukken van die tijd en schonk het, heel verrassend, grote aandacht aan religie, het besef van de ziel dat ‘er een goddelijk licht is dat ieder mens verlicht.’1

Het is interessant dat het oorspronkelijke plan voor de Expositie geen enkele aanwijzing bevatte iets anders te worden dan ‘de omvangrijkste en schitterendste tentoonstelling’ van menselijk vernuft die ooit werd georganiseerd (Barrows, 1:4). Met het voorbereidende werk was men al jaren bezig en het enthousiasme van het publiek groeide naarmate de gebouwen werden opgetrokken die aan meer dan 50 landen plaats moesten bieden aan een magnifiek ‘Vredesfeest.’ Toch waren er mensen die een zeker gevoel van onbehagen kregen. Vroeg in de herfst van 1889 maakte Charles Carroll Bonney een paar vrienden deelgenoot van zijn ideeën: hij vond onmiddellijk gehoor en Walter Thomas Mills, uitgever van The Statesman, vroeg aan Bonney zijn zienswijze op te schrijven voor het oktobernummer van The Statesman. ‘De progressieve geest van deze eeuw vraagt om iets hogers en edelers’ schreef Bonney en hij stelde voor dat naast de Expositie ‘regeringen, de rechtswetenschap, het geldwezen, de natuurwetenschap, de literatuur, opvoedingsstelsels en de religies alle in een congres vertegenwoordigd zouden moeten zijn,’ waar de meest prominente denkers op ieder gebied ‘alle volkeren en landen en talen in de ruimste zin zouden vertegenwoordigen . . . ’2

De pers pakte het verhaal op en Bonney werd benoemd tot voorzitter van een commissie ‘om de voorbereidende stappen te doen voor het verwezenlijken van zijn verheffende idee.’ De daaropvolgende maand oktober kwam ‘The World’s Congress Auxiliary’ tot stand. Bonney had algauw meer dan 200 ‘werkcommissies’ en een netwerk van overzeese correspondenten en assistenten ‘van meer dan tienduizend vertegenwoordigers van de deelnemende landen.’ Regeringen uit de hele wereld stemden officieel in met de ‘grote thema’s’ van de agenda (Neely, blz. 16-18). De 20 algemene congressen, gehouden in het Memorial Art Palace, die in mei 1893 begonnen met de vooruitgang van de vrouw en in oktober eindigden met landbouw, gingen over opvoeding, literatuur, muziek en beeldende kunsten, geneeskunde (ook homeopathie) en chirurgie, zedelijke en maatschappelijke hervorming, filantropie, burgerlijk recht, natuurwetenschap en filosofie en nog meer. Het doel was: ‘Broederschappelijke betrekkingen tot stand te brengen tussen de leiders van de mensheid; nagaan welke vooruitgang al was geboekt; vaststellen wat de bestaande problemen zijn die nu op een oplossing wachten . . . praktische middelen aangeven waardoor verdere vooruitgang kan worden bereikt en de voorspoed en vrede in de wereld kunnen worden bevorderd.’3

Charles C. Bonney – Swedenborgiaan, jurist en zakenman – ging op zoek naar de juiste man om de Afdeling Religie te leiden: iemand met een diepe religieuze overtuiging, maar toch voldoende universeel in zijn denken om oordeelkundig en broederlijk met de vele niet-christelijke deelnemers om te gaan. Hij vond die in de persoon van ds. John Henry Barrows, predikant van de Eerste Presbyteriaanse Kerk in Chicago. Al vanaf het begin maakte hij het in zijn brieven aan de religieuze leiders duidelijk dat ze werden uitgenodigd om te getuigen van hun eigen geloof en eredienst, niet om een oordeel te vellen over een ander godsdienstig stelsel, en om de Gulden Regel tot grondslag te maken van hun spreken en handelen. Iedereen zou de gelegenheid krijgen onderwerpen te behandelen die voor spreker of spreekster van bijzonder spiritueel belang waren. Een opmerkelijk element was de ‘aanwezigheid en deelname van vrouwen,’ en verschillende van hun voordrachten behoorden ‘tot de allerbeste en actueelste’ die tijdens de Parlementszittingen werden gehouden (Barrows, 2:1564).

Barrows vertrouwde erop dat de weldadige uitwerking van de religie op de mens ‘op indrukwekkende wijze kan worden verteld, . . . en dat de grote invloed ervan, op de kunst, de ethiek, opvoeding, de regering kan worden uiteengezet’ en dat ‘de geest van wederzijdse liefde, een broederschap tussen alle wereldburgers kan worden aangetoond en kan worden versterkt.’ De oprechte steun van het publiek gaf aan dat de huidige tendens was gericht op eenheid en dat ‘een Parlement van Religies een noodzaak voor deze tijd was.’ (Barrows, 1:4,6).

Een nog jonge Theosophical Society, die sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw universele broederschap, zonder onderscheid van geloof, huidskleur, ras, sekse of land, en het onderzoek van de spirituele tradities van alle volkeren tot haar doeleinden rekende, zag het Parlement van Religies als een ideaal platform om haar bevrijdende leringen naar voren te brengen. De Society hield op 15-16 september in het Art Palace een ‘Theosofisch Congres’ en de algemene commissie van het Parlement wees wegens de vraag van het publiek de Washington Zaal toe, met 4000 zitplaatsen, voor een extra avond.4

Aan het eind van zijn welkomstwoord tot het Parlement zei president Bonney: ‘Vandaag komt in de wereld de zon op van een nieuw tijdperk van godsdienstvrede en vooruitgang en verdrijft de donkere wolken van sektarische strijd . . . Vandaag wordt er een nieuwe broederschap geboren in de wereld van menselijke vooruitgang . . . Het is de broederschap van de religies.’5

In 1993 zal van 28 augustus tot 5 september een Parlement van de Wereldreligies in Chicago worden gehouden op de 100ste verjaardag van het Parlement van 1893. Vertegenwoordigers van de spirituele bewegingen in de wereld en ook het algemene publiek worden uitgenodigd in vrede en broederschap bijeen te komen om punten van primair belang voor de spirituele, intellectuele, psychische en lichamelijke gezondheid van de mens te bestuderen. Hoewel de bijeenkomsten van 1993 niet worden gehouden in het kader van een Wereldtentoonstelling en ook niet deel uitmaken van een aantal congressen waar actuele vraagstukken worden besproken, zal er ernstig worden nagedacht over een aantal ‘cruciale kwesties’ om na te gaan hoe en waar onze intuïtie en ons denken, van allen tezamen, kunnen helpen bij het leggen van een basis voor een meer verlichte benadering van het leven en het sterven. Het Parlement van 1993 houdt evenals zijn voorganger vast aan de oprechte hoop dat er oplossingen worden uitgestippeld die waarborgen dat de 21ste eeuw getuige zal zijn van een duidelijke vermindering van de angstwekkende toespitsing van de tegenstellingen in denken en gevoelen die de beschaving van de wereld dreigt te verscheuren. Al kunnen we niet verwachten dat hebzucht en eigenbelang in de menselijke natuur helemaal zullen worden uitgeroeid, toch vindt er een verschuiving plaats van het brandpunt van onze zorg en belangstelling. Een keerpunt ligt in het verschiet – het is nu onze taak het klimaat van het werelddenken te bevruchten, zodat zij die in de 21ste eeuw leidersverantwoordelijkheid hebben, onverdraagzaamheid zullen uitbannen uit elk aspect van het menselijk bestaan.

Welke grond voor hoop is er dat de plechtigheden van volgend jaar in de komende eeuw een grotere invloed zullen uitoefenen dan die van het Parlement van 1893, toen het de verzekering gaf dat de 20ste eeuw zou meemaken dat oorlogen zouden worden afgeschaft en er een internationale vrede zou worden gevestigd? De opeenvolgende oorlogen in onze tijd zijn een bittere herinnering aan het feit dat het vernisje van beschaafd denken en gedrag voortdurend moet worden onderhouden door een humane en meedogende leef- en denkwijze.

Maar wie zal zeggen of de poging van 1893 het voornaamste oogmerk niet heeft bereikt: het afbreken van de slagbomen van sektarisch isolationisme. In het klimaat van die tijd was dit een visie die boven het normale uitstak, maar waaraan meedogende en begrijpende mannen en vrouwen moedig vasthielden. De dynamische impuls die daardoor werd gegeven aan het broederschapsideaal, waarvoor H.P. Blavatsky zo vurig heeft gepleit en dat theosofen in het Parlement van 1993 opnieuw zullen bevestigen, zal elk terrein van het gedachteleven van de mens blijven doordringen, zodat in deze tijd de mensheid – en in feite het hele leven – door steeds meer mensen als een eenheid wordt gezien, een universele verwantschap.

Noten

  1. Ds. John Henry Barrows, D.D., The World’s Parliament of Religions: An Illustrated and Popular Story of the World’s First Parliament of Religions, held in Chicago in connection with The Columbian Exposition of 1893, 2 delen, 1600 blz. (1:74).
  2. Neely’s History of the Parliament of Religions and Religious Congresses at the World’s Columbian Exposition, samengesteld uit originele manuscripten en stenografische verslagen; red. prof. Walter R. Houghton, geïllustreerd, Alice B. Stockham & Co., Chicago, 1893; 1001 blz.; 3e ed. blz. 15-16.
  3. The General Programme of The World’s Congresses of 1893, 1 april 1893, blz. 1, 4.
  4. The Theosophical Congress held by the Theosophical Society at the Parliament of Religions, Wereldtentoonstelling van 1893, Chicago, 15, 16, 17 september; Verslag van de Handelingen en Documenten, 1893, blz. 4-8, 164.
  5. A Full and Verbatim Report of the Addresses delivered before The World’s Parliament of Religions, een weekblad, The Werner Co., Chicago, met dank aan de Chicago Herald voor tekst en portretschetsen; blz. 4.

Themanummer Sunrise mrt/apr 1994: Parlement van de wereldreligies

Grace F. Knoche


Uit het tijdschrift Sunrise mrt/apr 1993

© 1993 Theosophical University Press Agency