Abner Doubleday en de theosofie in Amerika: 1879-1884
Michael Gomes
De ontwikkeling van de jonge theosofische beweging is zozeer met het leven van H.P. Blavatsky en H.S. Olcott verbonden, dat de geschiedenisverhalen van de Society gewoonlijk hun vertrek uit New York naar India eind 1878 volgen en geringe aandacht wordt besteed aan het werk in Amerika tot aan de oprichting van de Amerikaanse Afdeling van de TS in 1886 met William Quan Judge als Algemeen Secretaris. De pogingen van het handjevol leden dat in de Verenigde Staten doorging tegen onverschilligheid en onbekendheid in, kunnen worden gedocumenteerd dankzij de aantekenboeken die door een van de eerste leden, Abner Doubleday, werden bijgehouden.
Generaal-Majoor Doubleday is een van de vele theosofen die in de annalen van de Amerikaanse geschiedenis voorkomen. Geboren op 26 juni 1819 te Ballston Spa, New York, werd hij in 1838 op West Point als cadet ingeschreven en promoveerde hij in 1842. Hij werd ingedeeld bij de artillerie, nam deel aan gevechten in Mexico, werd bevorderd tot eerste luitenant in 1847, tot kapitein in 1855 en tot generaal-majoor in 1862. Hij was in 1860-61 gelegerd in Charleston en aan hem wordt het eerste schot uit Fort Sumter toegeschreven in antwoord op dat van het leger van de Zuidelijke Staten. Na zich te hebben onderscheiden in de slag bij Gettysburg, kreeg hij later Washington, DC, als standplaats en nam hij ten slotte ontslag uit actieve dienst op 11 december 1873. De rest van zijn leven woonde hij in Mendham, New Jersey, waar hij op 26 januari 1893 stierf. Hij ligt begraven op de Nationale Begraafplaats in Arlington.
Doubleday werd in 1878 lid van de Theosophical Society en de achting van de stichters voor hem was zodanig dat Olcott vanuit Londen, op 17 januari 1879, een ‘Buitenlandse Opdracht’ uitvaardigde, waarbij hij hem tot President ad interim van de Society benoemde. In zijn brief van dezelfde datum gaf Olcott aan Doubleday de volgende uitleg, ‘Bij het kiezen van mijn plaatsvervanger zocht ik naar iemand van onbesproken karakter, van rijpe leeftijd, energiek, met morele moed en vlug van begrip en ik vond hem in u’, en droeg hem daarbij op, ‘Wat u kunt doen is een Commissie van de voornaamste functionarissen van de Society gereed te houden om het publiek van ons en ons werk op de hoogte te houden en een actieve belangstelling in alle zaken die het Oosten en zijn mysteriën en wijsheid betreffen gaande te houden’.1
Dit zijn de enige aanwijzingen die Doubleday gedurende enige tijd kreeg, want na aankomst van de stichters in Bombay in februari 1879, was Olcott ‘volkomen uitgeput door de bezoekers die ons van ‘s morgens vroeg tot middernacht belegerden en van wie sommigen het magnetisme uit het diepst van mijn hart zogen . . .’2 Na enkele dagen de Karli-grotten bij Bombay te hebben bezocht met HPB, Mulji Thakarshai en hun bediende Babula, vertrok het gezelschap half april voor een tocht door Noord-India om op 1 mei Swami Dayananda Saraswati in Saharanpur te bezoeken en ging daarna verder naar Meerut, waar Olcott een voordracht hield voor de Arya Samaj. In een brief uit Bombay gedateerd 12 mei, de dag na hun terugkeer, beschreef Olcott zijn indrukken aan Doubleday: ‘De Swamee is een groot – in elk opzicht groot man; van grote geleerdheid, zowel exoterisch als esoterisch. Zijn morele moed is grenzeloos en hij oefent een machtige invloed uit.’ De mededeling aan Doubleday dat de Swami hem zou schrijven, besloot Olcott met het advies,’ Blijf intussen aan het werk met voordrachten en in de kranten en houd de TS voortdurend onder de aandacht van het publiek. We gaan hier een schitterende toekomst tegemoet.’3
Swami Dayananda schreef Doubleday inderdaad met de aanbeveling:
Tot de tijd dat onze Amerikaanse broeders na de studie van het Sanskriet de Indo-Europese filosofie in het Engels vertalen, moeten de Amerikanen ‘Isis ontsluierd’ lezen, omdat het mij toeschijnt, naar wat ik over het boek en uit gesprekken heb vernomen, dat Zuster Blavatsky het boek zal hebben geschreven in overeenstemming met de Vedische filosofie.4
Er was gesproken over het organiseren van de TS in drie ceremoniële graden, en de Swami berichtte Doubleday ook dat hij hem een manuscript zou zenden om de Society te organiseren op basis van de Arische Vrijmetselarij, maar daar bleef het bij. Alles wat Doubleday uit India ontving waren kopieën van resoluties aangenomen door het Algemeen Bestuur van de Society in India en van de ontwikkelingen inzake de voorschriften en statuten, verzonden door K.N. Seervai, Mede-Secretaris.
Wegens het ontbreken van de beloofde richtlijnen waren de Amerikaanse leden op hun eigen initiatief aangewezen. Alexander Wilder, een Vice-President van de TS, schreef in juli 1879 een brief aan Doubleday en deed daarin de volgende suggestie:
Ik houd niet van alleen babbelvergaderingen en ook niet van te zwaar filosofische. Ik zou graag zien dat er voordrachten werden voorbereid, voorgelezen en besproken; en daarna een uur of langer gezelligheid of zelfs sport. Er zal een goede secretaris zowel als een financiële functionaris nodig zijn. Als onze voordrachten de moeite waard zijn, zou een commissie of redacteur kunnen worden benoemd om ze te drukken.5
Maar tegen november had Wilder zijn Vice-Presidentschap ‘uit armoede’ neergelegd. Olcott had de ledenlijst meegenomen en deze werd pas ‘na een jaar’ teruggestuurd, wat Doubleday belemmerde in zijn pogingen om zich met de leden in verbinding te stellen. Na de notities voor november 1879 zijn er uit het Aantekenboek 8 veertien bladzijden weggesneden, en het ontbreken van enige informatie over het theosofisch werk gedurende de eerste helft van 1880 wordt verklaard door een ongedateerde petitie van Doubleday en Judge ‘Aan de Hoge Raad van de Theosophical Society’ met de mededeling dat ‘1. De N.Y. Society is momenteel praktisch buiten werking. 2. Het lijkt niet verstandig, zoals we er nu voorstaan, met actief werk te beginnen volgens het oude plan en ook niet om de methoden voort te zetten waarmee President Olcott is begonnen.’ Onder deze omstandigheden stelden zij voor een proefverband in te stellen voor ‘Belangstellende van de Theosophical Society’ voor hen die daarvoor belangstelling hadden, maar nog geen lid waren en daarom nog niet gerechtigd de publicaties van de Society te ontvangen.6
HPB, als correspondentie-secretaresse van de TS, schreef Doubleday uit Bombay op 17 april 1880, dat de Algemene Raad, ‘vertrouwen hebbend in uw toewijding aan de zaak van universele broederschap en de algemene doeleinden van de Society hem op voordracht van de President had gekozen tot Vice-President voor het lopende jaar.7 Ondanks dit blijk van vertrouwen bleef de Society in Amerika wegkwijnen, gedurende de rest van 1880 en het grootste deel van 1881, terwijl de kracht van de beweging werd gestoken in het werk in India en Ceylon [het tegenwoordige Sri Lanka]. Olcott zond geen instructies, HPB – bezig met het redigeren van haar nieuwe tijdschrift The Theosophist – schreef steeds minder, en de weinige informatie kwam via Damodar K. Mavalankar, Mede-Secretaris, en van correspondentie met leden elders. George Wyld, President van de Britse Theosophical Society, berichtte bijvoorbeeld over enkele activiteiten die door Engelse leden werden verricht:
Onze Londense Society doet aan Zelfcultuur en de Regeneratie van Ziel en Lichaam via een geleidelijk proces, in harmonie met de hoogste inspiraties en streeft niet naar magische manifestaties, omdat we deze kunnen krijgen op spirituele seances, als we die al zouden willen bijwonen. Reinheid van leven, zelfverloochening en een verlangen om de waarheid te leren kennen en deze te beleven uit eerbied voor God en verdraagzaamheid en liefde jegens onze zwakkere medeschepselen is onze wens. Hoe gaat het met de Broeders in New York.8
Hoewel het openbare werk in Amerika scheen te sluimeren, hielden individuele leden contact met elkaar, zoals blijkt uit de briefwisseling tussen Judge en Damodar. Publieke belangstelling voor de oosterse filosofie werd gestimuleerd door boeken als Het Licht van Azië van Edwin Arnold en The Occult World van A.P. Sinnett dat iets liet doorschemeren van de geestelijke leraren van HPB.
De aanvraag voor de vorming van een Afdeling in Rochester, New York, werd in 1882 goedgekeurd en Doubleday gaf aan Albert L. Rawson, FTS, zijnde ‘een van de leden van onze society met de meeste ervaring’, de opdracht zich naar Rochester te begeven en de Afdeling daar te organiseren met William B. Shelley als President en mevrouw Josephine Cables als secretaresse.9 De Rochester Theosophical Society werd dan ook op 27 juli 1882 georganiseerd. Deze oprichting van de eerste Afdeling van de Society in Amerika duidde op een groeiend besef van het bestaan van de Theosophical Society daar. Bijna tegelijkertijd hielden de leden in New York hun eerste vergaderingen sedert 1876. Judge zou een lezing houden op 22 maart 1882, maar hij werd voor zaken weggeroepen naar Zuid-Amerika, waar hij het grootste deel van dat jaar zou blijven. In zijn plaats zorgde Generaal Doubleday voor de toespraak, die werd gehouden in Mott Memorial Hall in New York en zijn woorden: ‘de tijd is derhalve gunstig voor het ontrollen van ons vaandel, waarin onderzoek, liefde voor de waarheid en vrijheid van denken geschreven staan’, moeten bemoedigend zijn geweest, want een maand later werd nog een bijeenkomst gehouden.
Doubleday’s Aantekenboeken geven blijk van een gestage belangstelling voor de Society in heel 1882. Thomas M. Johnson uit Osceola, Missouri, en zes anderen schreven op 2 mei over de oprichting van een Afdeling aldaar. Andere schriftelijke verzoeken om inlichtingen geven blijk van enige onzekerheid omtrent de aard en functie van de organisatie. Oliver M. Knight uit Portsmouth, New Hampshire, meende in zijn verzoek om nadere inlichtingen dat de doeleinden ‘Hoofdzakelijk Educatief’ waren.10 De verwarring ontstond deels omdat de aanvragers die naar India schreven om inlichtingen vaak werden terugverwezen naar New York, een gang van zaken die maanden in beslag nam. Olcott schetste de te volgen procedure:
De door u te volgen gedragslijn bij aanvragen is (1) De ontvangst ervan te bevestigen en te zeggen dat de documenten voor uitsluitsel naar het Hoofdkwartier in Bombay zijn gezonden.
(2) deze naar mij te zenden.
(3) ik zal opdracht geven een charter uit te schrijven en dit aan u te sturen om het met exemplaren van de geldende Reglementen uit te leveren.
U moet hen zeggen iemand op een geschikt moment naar het New Yorkse Hoofdkwartier te zenden om het wachtwoord en de handdruk in ontvangst te nemen.11
De vorm van toelating die toen voor kandidaten werd gebruikt, deed denken aan die van de Vrijmetselarij, waaronder het geven van tekens en wachtwoorden. De eerste leden ondertekenden een aanvraag voor het lidmaatschap, waarin zij hun instemming betuigden met de Doeleinden van de Society en de Plicht tot Geheimhouding, waarbij ze beloofden ‘absolute geheimhouding te betrachten aangaande de werkzaamheden, alsmede het onderzoek en de experimenten, behalve voor zover de Society of de Raad tot publicatie had gemachtigd.’
Hoewel er in de Aantekenboeken voor 1883 niets staat ingeschreven, bleef er een bestendige onderstroom van belangstelling voor de Theosophical Society. Een Charter werd verstrekt aan Elliott B. Page, M.A. Lane en Wm. Throckmorton uit St. Louis, die in juli 1883 de Pioneer Theosophical Society oprichtten met Elliott Page als President. In november 1883 werd een Charter door Olcott verstrekt aan W.Q. Judge, Doubleday, David A. Curtis en anderen om een Afdeling van de Society in New York op te richten. Judge werd tot President gekozen, Doubleday tot Vice-President, Mortimer Marble tot Secretaris, George W. Wheat tot Penningmeester en in december werd de naam Aryan* Theosophical Society vastgesteld. De doeleinden van deze Afdeling waren ‘De studie van Indiase en andere oosterse religies en wetenschappen te bevorderen en het belang hiervan te verdedigen; de verborgen mysteriën van de Natuur en de latente psychische vermogens in de mens te onderzoeken; en samen te werken met het algemene werk van de Theosophical Society.’12 Olcott merkt op in zijn Historical Retrospect (Madras, 1896) dat deze Afdeling in wezen een reorganisatie was van de overgebleven New Yorkse leden van de oude Society, en dat in die tijd ‘Generaal Doubleday zijn ambt neerlegde’. Maar na enkele bijeenkomsten vertrok Judge om zich te voegen bij Olcott en Blavatsky in Europa en volgens het Notulenboek van de Aryan Loge ‘werden geen geregelde bijeenkomsten gehouden’ tot 1885.
*[Van arya (Sanskriet) dat edel, waardevol, betrouwbaar betekent; had oorspronkelijk betrekking op de oude volkeren van Centraal-Azië die emigreerden naar India, Iran en Europa. – Red.]
In mei 1884 gaf Olcott vanuit Londen opdracht om ‘een Raad van Toezicht voor Amerika te vormen, die zich zou belasten met de algemene leiding van de Theosofische beweging in dat deel van de wereld.’ Naast Generaal Doubleday bestond hij uit dr. Jirah Dewey Buck uit Cincinnati, William B. Shelley en Mw. Josephine W. Cables, President en Secretaris van de Rochester TS, Elliott B. Page uit St. Louis, Thomas M. Johnson uit Osceola, Missouri, en George Frederick Parsons uit New York. In augustus werden door Olcott hier nog twee leden aan toegevoegd: Elliott Coues uit Washington, DC, en Mordecai Evans uit Philadelphia. De Raad werd ‘gemachtigd aanvragers toe te laten en in te wijden en bij meerderheidsbesluit tijdelijke Charters te verlenen aan nieuwe Afdelingen zonder het Hoofdkwartier vooraf te raadplegen.’13 Toen Judge een exemplaar aan Mw. Cables zond, legde hij uit dat ‘Het gevolg van deze opdracht is dat er nu geen notulerend secretaris in Amerika is en u hiermee praktisch belast bent.’ Toen de Raad in september bijeenkwam werd Elliott Page tot Voorzitter gekozen, Mw. Cables tot Secretaris en dr. Buck tot Penningmeester. Elliott Coues werd tot President van de Raad gekozen op de jaarlijkse vergadering van 4 juli 1885.
Na de vorming van de Amerikaanse Raad van Toezicht scheen de actieve betrokkenheid van Abner Doubleday in theosofische aangelegenheden af te nemen, hoewel hij in de Raad bleef totdat deze in opdracht van de President in 1886 werd opgeheven en de Amerikaanse Afdeling werd opgericht om deze te vervangen. Van zijn diepe gevoelens voor de Society en haar werk kan men zich een idee vormen aan de hand van zijn opmerkingen in zijn toespraak in maart 1882 in Mott Memorial Hall:
De Society . . . is kleurloos wat een specifiek geloof betreft, omdat ze op rede berust en niet op gezag. Ieder lid is derhalve gerechtigd er een onafhankelijke mening op na te houden en deze tot uiting te brengen, hoezeer zij ook mag verschillen van de opvattingen van de meerderheid . . . Ieder die eerlijk naar de waarheid zoekt, is welkom in onze rijen, . . . we hebben een zekere plicht te vervullen tegenover de lijdende mensheid en die plicht vereist een organisatie en gezamenlijke pogingen. Niet alleen voor onszelf komen we hier bij elkaar, maar om de mensheid, die nu in duisternis en verwarring rondtast, te helpen dat innerlijke licht te vinden dat nooit misleidt.14
Verwijzingen
Tenzij anders vermeld bevinden alle geciteerde documenten uit de TS Archieven in Pasadena.
- Doubleday Aantekenboek (hierna aangeduid met DA) 8, blz. 4-5; herdrukt met tekst van Olcotts ‘Foreign Order No. 1’ in The Theosophical Forum, okt. 1939, blz. 280-3.
- Olcott aan C.C. Massey, President van de Britse TS, 9 apr. 1879, DA 7, blz. 44.
- DA 8, blz. 35-6.
- Kopie gedateerd 16 mei 1879 in DA 8, blz. 45-6.
- DA 8, blz. 47.
- DA 7, blz. 24, herdrukt in Theosophical Forum, jan. 1940, blz. 53.
- DA 8, blz. 76-7, herdrukt in Theosophical Forum, nov. 1939, blz. 368. Doubleday’s aanvaarding, 10 juni 1880, vermeld in Olcott’s Historical Retrospect, Madras 1896, blz. 8.
- Wyld aan Doubleday, 15 nov. 1880, DA 8, blz. 85.
- Doubleday aan Rawson, 4 mei 1882, DA 7, blz. 1.
- DA 7, blz. 15; enkele van zijn antwoorden aan onderzoekers en aanvragers verschijnen in Theosophical Forum, dec. 1939, blz. 445-7 en jan. 1940, blz. 52-3.
- Olcott aan Doubleday, 12 mei 1882, DA 7, blz. 10; Doubleday noteerde dat ze op 26 juni 1882 werd ontvangen.
- Aankondiging van Judge, Supplement van The Theosophist, feb. 1884, blz. 31.
- Kopie gedateerd 13 mei 1884 in Records, Theosophical Society, American Board of Control I:5-6; getypte kopie DA 7, blz. 60-1, 63-4. Kopie in Olcotts handschrift, TS Archieven, Adyar.
- DA 7, binnenkant omslag voorzijde.
Theosofie, theosofen, de Theosophical Society