Het esoterische Pasen
G. de Purucker
Iedere belangrijke mystieke gebeurtenis in de oude godsdiensten en filosofieën van de wereld werd gevierd met een feest, in de oude betekenis van het woord – een feest zoals Pasen nu is, en zoals het oorspronkelijke feest was dat in Europa aan het hedendaagse voorafging: het Ostara of Eastre, zoals het door verschillende families van de vroeg- Germaanse bewoners van Noord-Europa werd genoemd. In die landen nam het de vorm aan van een verheerlijking van de levenskrachten die in de lente werken, wanneer nieuw leven de aarde doorstroomt en al haar kinderen beïnvloedt, wanneer de bomen beginnen uit te lopen en de bloemen gaan bloeien, en er nieuwe verwachting zingt in het hart van de mens.
Deze Noord-Europese volkeren hadden de gewoonte het paasfeest te vieren door elkaar eieren te geven. Waarom? We kunnen ons inderdaad afvragen wat eieren, gekleurde of niet-gekleurde, te maken hebben met een zo buitengewoon belangrijke gebeurtenis voor de orthodoxe christen als de veronderstelde opstanding van zijn heiland Jezus Christus. De paasviering in Europa was in werkelijkheid een heidense gewoonte, lang voor de christenen deze overnamen.
Omne vivum ex ovo – ‘Alle levende dingen komen uit een ei’, hetzij klein of groot. Daarom was het ei voor de hele oude wereld een symbool van de wederopstanding van het leven, en was de kern van deze mystieke gedachte de levenskiem, die besloten ligt binnen een betrekkelijk gevoelloos omhulsel; maar de kiem daarbinnen is een levende en groeiende entiteit die na verloop van tijd de vorm aanneemt van het toekomstige wezen en daaraan uitdrukking geeft. En op zekere dag, als de schaal breekt, komt de entiteit te voorschijn – het vogeltje, het kuiken, het menselijk wezen (want ook de menselijke levenskiem is een cel, een ei). Het geven van eieren was dan ook een symbolische boodschap en betekende: ‘Broeder, met deze gave, symbool van het toekomstige nieuwe leven, spreek ik de hoop uit dat ook u spoedig de schaal van het lagere zelf, van de persoonlijke mens zult verbreken; en dat u, wanneer deze schaal is verbroken, als een innerlijke meester te voorschijn zult treden, een wezen geschikt om in de ruimere wereld van het geestelijke te leven.’ In mystieke zin vertegenwoordigde het ei de ‘geboorte’ van de levende christus – zijn opstanding uit het graf van de stof.
Het paasfeest wordt echter gewoonlijk beschouwd als een zuiver christelijk feest, de herdenking van een verheven ervaring ‘de opstanding van Jezus Christus’. Moeten we een zuiver theologische en eenzijdige interpretatie van een mooi en betekenisvol gebeuren in de geschiedenis van het geestelijk leven van de mensheid als geheel volledig accepteren? Toch bevat zelfs de theologische interpretatie een kern van waarheid omdat, zoals gezegd, in alle belangrijke feesten van alle grote godsdienstige of filosofische geloofsstelsels van de mensheid, een esoterisch feit ligt verborgen dat er de achtergrond en oorsprong van vormt en dat ontstaan is in en door wat de oude Grieken de mysteria ‘de mysteriën’ noemden.
In de prachtige mysterieleringen werd geleerd dat er vier jaargetijden zijn waarin de hoogste en edelste inwijdingen die de mens kan ondergaan, plaatsvonden op zekere periodiek terugkerende tijden. Deze vier jaargetijden zijn respectievelijk de dag- en nachtevening van de lente en de herfst, en de zonnestilstand van de winter en de zomer. De christenen vieren nog twee van deze jaargetijden – Kerstmis, ongeveer tijdens de winterzonnewende, en Pasen ongeveer ten tijde van de lente-equinox; bij de eerste herdenken ze de ‘geboorte’ van hun heiland Jezus en bij de andere zijn ‘opstanding’. Nu bevatten zelfs deze twee woorden ‘geboorte’ en ‘opstanding’, hoe verkeerd ook begrepen sedert de vroegste tijden in de christelijke kerkelijke geschiedenis, niettemin elementen van esoterische waarheid, omdat ze duiden op wat plaatsvindt in de inwijdingskamer tijdens een winterzonnestilstand en een lente-equinox.
De inwijdingscyclus omvatte de kringloop van het jaar als symbool van de hele geestelijke, intellectuele en fysieke levenscyclus van een mens, want tijdens de vier kruis-perioden waaruit ‘het kruis van het heelal’, zoals Plato het noemde, was samengesteld, vonden de vier grote inwijdingsceremoniën van het menselijk bestaan plaats. Eerst de ‘geboorte’, dan de ‘opstanding’, of liever het tevoorschijn roepen van de innerlijke christus of meester, wat de mystieke ‘jeugd’ was, zoals de eerste de mystieke ‘geboorte’ was geweest. De derde was de mystieke ‘meerderjarigheid’ of volwassenheid, wanneer de meester van het Leven een actieve, inspannende loopbaan begon onder de mensen als leraar, gids en heiland; en dan ten slotte de laatste periode, die van de overgang in de grote Vrede wanneer, indien deze keuze werd gedaan, de meester of christus de wereld van de mensen eeuwenlang verliet en andere sferen binnentrad. Velen deden afstand van deze vierde en opperste inwijding; net als de Boeddha, in hun liefde en medelijden voor de dwalende mensheid, bleven zij bij de mensen om hen te helpen, te beschermen en te leiden.
De inwijdingsperiode van Pasen, van de lente-equinox, was de periode waarin een mens – een groot mens – na training en discipline zijn persoonlijkheid achterliet, haar aflegde als een kledingstuk dat verschoten en vuil is en afgedankt wordt. Hij verrees uit het graf van het persoonlijk zelf tot geestelijke onpersoonlijkheid en werd één met zijn eigen innerlijke god of ‘steeg op naar de hemel’, zoals de mystieke uitdrukking luidde; hij werd meer dan mens, omdat hij een god-mens werd.
Er waren gemiddeld drie dagen nodig voor deze beslissende beproeving. De aspirant die al vergevorderd was op het pad, werd in de heilige kamer geleid en neergelegd op een bank, die de vorm had van een kruis – niet genageld, niet vastgebonden – maar hij lag daar in trance, terwijl het innerlijk deel van hem afdaalde in de onderwereld. Daarna reisde hij op de vleugels van zijn eigen geest naar de portalen van de zon en kwam verheerlijkt terug, stond op van zijn kruisvormige bank als een redder van zijn medemensen, volkomen onpersoonlijk, en manifesteerde de krachten van de god in hem – een boeddha, een christus!
In verschillende landen worden deze ervaringen van innerlijke schoonheid op verscheidene manieren onder woorden gebracht. Twee dagen geleden luisterde ik naar een lezing van een Japanse spreker, een bedachtzaam man, die in de loop van zijn toespraak een punt van zijn onderwerp met een voorbeeld – een Japans gedicht – toelichtte. Ik zal het herhalen zoals ik het hoorde en laten we in dit verband bedenken dat de edelste poëzie vaak die is die niet is berijmd, maar die in plaats daarvan een krachtig beroep doet op het intellect en het hart omdat ze inzicht geeft. Het gedicht bestond maar uit drie regels, negen woorden:
‘Een oude vijver –
Een springende kikker –
Een grote plons.’
Zijn deze enkele woorden niet heel suggestief? Van opsieren, verfraaien met mooie woorden is hier geen sprake en toch wordt aan de toehoorders een levendig, aanschouwelijk en realistisch beeld gegeven en zal ieder individueel daarvan de magie ondergaan als hij de schoonheid van de gedachte vertolkt volgens zijn eigen begrip en zin voor poëzie.
‘Welnu, wat is deze oude vijver?’ vroeg de spreker. ‘Het is het geestelijke leven’, antwoordde hij, het schone, innerlijke leven, oud genoemd omdat het in alle eeuwigheid heeft bestaan. Het is het wezen van de geestelijke wereld en wordt een vijver genoemd op dezelfde manier als waarop mystieke denkers van andere oude volken spraken over de wateren van de Ruimte. Een springende kikker; hoe beeldend in zijn eenvoud is dit! Het lijkt een ontheiliging om te proberen dit te verklaren. De kikker die in het water plonst waar hij zich in zijn element voelt, is de mens die vurig verlangt terug te keren tot wat het zijne is, die opnieuw het geestelijke bestaan wil ingaan, vanwaar zijn ziel afkomstig is.
Is dit niet de kern van de gedachte die in het paasfeest is belichaamd; dat de mens die uit de stof oprijst zich in het geestelijk leven van de ziel onderdompelt? Dat is inderdaad de opstanding en het leven.