De ladder van waarheid
Raymond Rugland
Gelukkig is een mens die wijsheid heeft gevonden,
een mens die inzicht wint,
Wijsheid levert meer op dan zilver,
geeft meer profijt dan goud,
is kostbaarder dan edelstenen.
Alles wat je ooit zou kunnen wensen
valt bij wijsheid in het niet
– Spreuken 3:13-15
In Spreuken nemen we met de zonen van Koning Salomo1 kennis van de wijsheid waarvan duizenden jaren getuigenis afleggen. Hij onderricht hen met de warmte en liefde van een vader, eenvoudig en direct, in de betekenis, de zin en de praktijk van hun leven. Deze inzichten in de goddelijke wijsheid, die betrekking hebben op aardse omstandigheden, zijn nu nog net zo van toepassing en nog net zo’n hulp als in oude tijden.
Ze bieden wijsheid en zijn een leidraad in het leven,
verdiepen het inzicht . . .
– Spreuken 1:2
De woorden wijsheid en inzicht slaan alleen op zelfbewust denkende mensen. De waarheid op zich, los van levende wezens, heeft voor ons geen betekenis. Salomo besefte de waarde van onderricht en van inzicht dat men verwerft als de intuïtie is ontwaakt. Hij wist dat de intuïtie, of het rechtstreeks zien van de waarheid, de bron is van ons begrip en de grondslag van wijsheid. Wat de mens in diepste wezen is gaat uit boven kennis.
Nederigheid en zelfverloochening zijn altijd het kenmerk van de geestelijke leraren van de wereld. Pontius Pilatus stelde de juiste vraag ‘Wat is waarheid?’ Jezus gaf geen antwoord. Socrates verklaarde dat hij niets wist. Gautama wees zijn toegewijde volgelingen erop dat er in het verleden andere boeddha’s zijn geweest. Alleen een universeel wezen heeft een universele geest. Welk mens heeft een intelligentie die het heelal omvat?
Het woord waarheid wordt gewoonlijk omschreven als overeenstemmend met de feiten, nauwkeurigheid, juistheid. Het Engelse woord voor waarheid, ‘truth’, komt van het oud-Engelse treowth, dat trouw, eerlijkheid, deugdzaamheid, zuiverheid betekent; kortom, de aard van echtheid. Wie niet waarachtig kan zijn tegenover zichzelf, kan tegenover niemand waarachtig zijn.
Door de Ouden werd onderscheid gemaakt tussen het gewone zelf of de persoonlijkheid en het ideale Zelf dat het zaad van ons wezen vormt, een vonk van het goddelijke. Deze gedachte van een immanente God die de hele schepping doordringt, maakt deel uit van de christelijke en joodse traditie, maar veel gewicht is daaraan niet gehecht. We waren niet geneigd de woningen en werelden tussen onszelf en de Godheid te bevolken. In het boek Job zijn we er getuige van dat de Heer een bijeenkomst leidt van zijn zoons die uit de aard der zaak zelf goden zijn (1:6). In Psalmen (97:7,9) is sprake van een God ‘boven alle goden’. Het Hebreeuwse woord is ’elohim, dat gewoonlijk wordt vertaald als God, hoewel het een vrouwelijk element (h) verbindt met een mannelijke meervoudsuitgang. Jamblichus, een Griek, die op de hoogte was van de tradities van de Chaldeeën en Egyptenaren, verklaarde dat godheden inderdaad de kern van ons wezen vormen: ‘Een ingeboren kennis van de goden is eigen aan onze diepste essentie; en deze kennis gaat uit boven alle meningen en overwegingen en bestaat al voor we logisch denken en bewijzen leveren’ (The Mysteries, blz. 23, vert. van Thomas Taylor van De mysteriis).
De rijken beneden de mens worden geleid door de goden. Maar hoewel de mens een dierlijk lichaam heeft, is hij in de eerste plaats een denker met het vermogen om te kiezen en hij moet de verantwoordelijkheid op zich nemen om richting te geven aan zijn eigen evolutie. Ware vrijheid, die voor de mens zo kostbaar is, is de goddelijke inspiratie in de kern van zijn wezen – de goden.
Ze [de spreuken] bevatten wijze lessen
over recht, rechtvaardigheid en eerlijkheid.
Ze vormen het ongeoefende verstand
en geven de jeugd kennis en bezonnenheid.
Laat wie verstandig is meer en meer de vaardigheid verwerven
deze spreuken en diepzinnigheden te begrijpen,
deze woorden en scherpzinnigheden van de wijzen te doorgronden.
– Spreuken 1:3-6
In ons huidige evolutiestadium zijn we niet in staat ons bewust te worden van de godheid in ons hart. Nog moeilijker is het Gods voorzienigheid te herkennen in onze uiterlijke en onze vertrouwde relaties. Zoals de lagere rijken worden geleid totdat ze tot een menselijk niveau van verantwoordelijkheid komen voor hun eigen lot of karma, zo wordt de binnenkomende menselijke ziel geleid bij zijn incarnatie en tijdens de kinderjaren van zijn innerlijke en lichamelijke groei. Wij hebben in een zeer werkelijke zin onze ouders gekozen, zoals zij ons hebben gekozen. Het zijn de zaden die in vroegere levens als daden werden gezaaid, die de plaats en de tijd van onze geboorte bepalen. Wij zijn het die de magnetische lijnen van aantrekking hebben geschapen die ons terugbrengen naar mensen waarmee we een band hebben en ook naar hen die we niet mogen. Beide soorten mensen zijn onze leermeesters.
De tijd voor wijze raadgevingen gaat klaarblijkelijk aan de behoefte vooraf – voor men de leeftijd van verlokkingen en valstrikken bereikt.
Luister, mijn zoon, naar de lessen van je vader,
verwaarloos niet wat je moeder je leert. – 1:8
In het algemeen valt de volle last van daden uit het verleden niet op het jonge kind voordat de eerste lessen van goed en kwaad zijn ingeprent. Als het kind of de jonge volwassene leert dat hij en hij alleen verantwoordelijk is voor zijn daden, roept hij niet ‘onrechtvaardig’ als karma het evenwicht probeert te herstellen. Daarom zegt Salomo:
Mijn zoon, een berisping van de Heer
mag je nooit terzijde schuiven,
zijn bestraffing moet je zonder afschuw ondergaan,
want de Heer straft wie hij liefheeft,
zoals een vader die houdt van zijn zoon.
– 3:11-12
De tucht van de Heer is karma.
Het is moeilijk voor iemand die op westerse manier is gevormd en zo goed als niets weet van zijn ziel en nog minder van zijn geest, om te beseffen dat hij het product is van de natuur en alles bevat wat de natuur in zich heeft, zichtbaar en onzichtbaar. Waarheid en onze hele bestemming zijn te vinden in ons eigen bewustzijn.
Waak vooral over je hart,
het is de bron van je leven.
Neem nooit leugens in de mond,
laat geen bedrog over je lippen komen
Je moet elk mens recht in de ogen kunnen zien,
nooit je ogen hoeven neerslaan.
Effen de weg waarover je gaat,
dan loop je met vaste tred. – 4:23-6
In het boek Job heeft de bijbel iets van de grote wijsheid van de oude Egyptenaren voor ons bewaard. Niemand komt de menselijke volmaaktheid en de godheid nader zonder toetsingen en beproevingen. Job wordt beproefd door satan: een noodzakelijke methode om een gode-gelijk mens in staat te stellen door de cocon van aardse gehechtheid heen te breken en zijn goddelijkheid te manifesteren. Het verbaast ons nooit als we beseffen dat het de harde leerschool is die het karakter van de mens ontwikkelt.
De Ramayana, het heilige epos van de hindoes, wijst op een ander aspect van het leven: plichtsbetrachting. Terwijl de voornaamste acteurs in het drama, Rama en Sita, voorbeelden zijn van het ideale gedrag in elke situatie die zich aan hen voordoet, houden ook de andere personages, wat hun rol ook is in het ingewikkelde verhaal, zich nauwgezet aan hun taak tot het logische einde. Ook in de Bhagavad Gita onderricht Krishna Arjuna over plicht: ‘Het is beter om te komen bij het vervullen van de eigen plicht [svadharma]; de plicht van een ander is vol gevaar’ (3:35).
Wijsheid leidt ons naar het Eeuwige, weg van vluchtige genoegens, en aan haar raad moeten we de voorkeur geven:
Haar wegen zijn lieflijk,
haar paden vredig.
Ze is een levensboom voor wie haar omhelst;
wie haar omarmt mag zich gelukkig prijzen.
– Spreuken 3:17-18
De woorden van Salomo die volgen tonen voldoende aan dat hij was onderricht in de hoogste wijsheid.
De Heer heeft de aarde met wijsheid gegrondvest;
de hemel met inzicht gevestigd;
Door zijn kennis brak het water los uit de diepte,
en druppelt er dauw uit de wolken.
– 3:19-20
Opnieuw zien we wijsheid, begrip en kennis als aspecten van de goddelijke intelligentie, die licht werpen op de beginstrofen van Genesis: ‘In den beginne schiep God de hemelen en de aarde. En de aarde was zonder vorm en ledig, en duisternis was op de wateren; en de Geest [ruah, adem, wind] van God [’elohim, goden] zweefde over de wateren’ (Gen. 1:1-2).
Hoewel misschien moeilijk vertaald en met weinig begrip voor het metafysische onderscheid, moet aan de verwijzingen in het Oude Testament naar ‘god der goden’ en ‘hemel der hemelen’ een werkelijke betekenis worden toegekend. Het is heel begrijpelijk dat, toen de Heer aan Job verscheen uit de wervelwind (de draaiende wielen van de hemellichamen?), hij vroeg:
Waar was jij toen ik de aarde [het gemanifesteerde heelal?] grondvestte?
terwijl de morgensterren samen jubelden,
en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde? – Job 38:4, 7
Wie anders dan Wijsheid kan deze diepzinnige vraag beantwoorden?
Ik was erbij toen hij de hemel zijn plaats gaf
en een cirkel om het water trok,
de wolken aan de hemelkoepel plaatste,
de oceanen bruisend op liet wellen,
toen hij aan de zeeën grenzen stelde,
het water met zijn woord zijn plaats gaf,
de fundamenten van de aarde legde,
Ik was zijn lieveling,
een bron van vreugde, elke dag opnieuw.
– Spreuken 8:27-30
Wij hebben getracht de vruchten te verzamelen van ons onderzoek vanaf een van de sporten van de ladder van Waarheid die de Duisternis raakt, waardoor de tent des Heren is omringd. We denken aan de preek van Paulus op de aan Mars gewijde heuvel: de Atheners hadden een altaar opgericht voor de onzichtbare godheid, het Onuitsprekelijke, het Onkenbare – boven het gebied van menselijke intelligentie – dat zij terecht niet nader omschreven. De sleutel tot de hoogste Waarheid is in de mens zelf, zoals de grootsten van de oude wijsgeren wisten. De mens kan zich opheffen of liever naar binnen wenden, naar het centrum van zijn wezen, dat in werkelijkheid het Onuitsprekelijke is.
Noot
- Koning Salomo wordt geacht de schrijver te zijn van Spreuken, het Hooglied, Prediker en de apocriefe Wijsheid van Salomo.