Theosophical University Press Agency

Dieren en mensen

Sarah Belle Dougherty

De onderlinge afhankelijkheid op stoffelijk gebied van mensen, dieren, planten en mineralen is door de wetenschap ruimschoots aangetoond. Maar er bestaat ook een emotionele en spirituele symbiose die voor hen die in een grotendeels door de mens gemaakte wereld leven, misschien minder duidelijk is.

Het indianenopperhoofd Seattle zei het als volgt: ‘Wat is de mens zonder de dieren? Als alle dieren zouden zijn verdwenen, dan zou de mens sterven van spirituele eenzaamheid. Want wat met de dieren gebeurt, zal spoedig met de mens gebeuren. Alles is met elkaar verbonden.’ Deze betrekkingen vloeien voort uit de spirituele eenheid die aan het heelal ten grondslag ligt: uit dezelfde onkenbare goddelijke bron komt alles samen tevoorschijn als godsvonken – ogenschijnlijk van elkaar gescheiden – die geleidelijk steeds meer van hun mogelijkheden ontwikkelen. Elk van hen brengt daarbij vele aspecten van zichzelf tot uitdrukking door middel van lichamen die passen bij hun veranderende behoeften. Deze bewustzijnscentra zijn niet ondeelbaar; ze bestaan uit andere soortgelijke centra. De meest fundamentele bewustzijnsdeeltjes onttrekken zich aan onze waarneming, net zoals bij de deeltjes van de fysieke stof.

De natuurrijken zijn de uitdrukkingsvormen van de vele evolutiegraden die door deze godsvonken in eonen van tijd zijn bereikt. De kosmos strekt zich eindeloos uit, niet alleen materieel in de stoffelijke ruimte maar ook innerlijk op verschillende gebieden van bewustzijn en substantie; het bestaan is dus een eindeloos continuüm. Er zijn levende wezens die verder gevorderd zijn dan de menselijke en andere die minder ver ontwikkeld zijn dan de minerale, hoewel deze zich in de regel buiten het gewone menselijke waarnemingsveld bevinden. Alle natuurrijken bezitten leven en zijn bijproducten van bewustzijn en ook van de stof. Zoals de experimenten van dr. Chandra Bose in de beginjaren van de 20ste eeuw lieten zien, bestaat er een fundamentele eenheid tussen de verschillende anorganische en organische vormen van zijn. Geen enkel natuurrijk is innerlijk meer of minder dan een ander: elk bestaat uit in wezen identieke spirituele individualiteiten, die alle even noodzakelijk zijn als delen van de aarde.

De eenheid van de natuur en de onderlinge afhankelijkheid van haar rijken weerspiegelen zich ook in elk individu. Alle entiteiten zijn samengestelde wezens, al zijn ze wat hun diepste kern betreft één, en ze ontlenen hun samenstelling aan die van spiritueel verder ontwikkelde wezens waarvan ze een deel vormen. In die zin zijn alle levens op aarde miniatuurwerelden, opgebouwd uit die vormen van bewustzijn die kenmerkend zijn voor elk van de natuurrijken van de planeet. Nemen we onszelf als voorbeeld dan zien we dat we een fysiek lichaam hebben dat bestaat uit mineralen, een vegetatief bewustzijn dat werkt door middel van de autonome en meer primitieve delen van het zenuwstelsel, een emotionele of dierlijke natuur, een hogere psychomentale of strikt menselijke natuur, en ook spirituele en goddelijke aspecten. We kunnen bij onszelf zien hoe elk daarvan nodig is om als compleet mens te kunnen functioneren, hoe bepaalde centra latent zijn of meer ontwikkeld, en hoe ze elkaar ten goede of ten kwade – bij psychosomatische ziekten bijvoorbeeld – beïnvloeden.

Deze bewustzijnscentra, die kenmerkend zijn voor de natuurrijken, zijn meer dan het product van een gemakshalve of willekeurig gemaakte indeling; het zijn wezens, evoluerende spirituele individuen of monaden, die verenigd een mens vormen of een dier of een andere entiteit. Ze bestaan in alle levende wezens om ons heen, menselijke en niet-menselijke, actief of latent, afhankelijk van de mate waarin een entiteit zijn mogelijkheden tot uitdrukking heeft gebracht. Deze verbindingen tussen natuurrijken op aarde en de eigen centra van bewustzijn van een entiteit scheppen een uiterst nauwe en ingewikkelde band tussen alle wezens op onze planeet.

We kunnen constateren dat alle natuurrijken in zekere mate en op verschillende manieren de verder geëvolueerde rijken dienen, terwijl ze zelf gebruikmaken van de minder ontwikkelde. Deze wisselwerking gaat verder dan de voedselketen: de gedachte van transmigratie, die in het Oosten gangbaar is, weerspiegelt de kennis dat de lagere aspecten van de mens – stoffelijke en psychomentale – zich na de dood door wederzijdse aantrekking naar leden van de andere rijken begeven. Ze trekken door de verschillende rijken totdat hun ‘ouder’, het spiritueel-menselijke bewustzijnscentrum, naar het aardse leven terugkeert en ze weer om zich heen verzamelt. Vanuit het standpunt van deze lagere centra in ons – in het bijzonder het dierlijk-menselijke, dat zo’n groot deel vormt van ons alledaagse bewustzijn – begint elk mensenleven inderdaad met een ‘kostbare menselijke geboorte’ die wordt voorafgegaan en gevolgd door vele belichamingen in lagere rijken. Dieren en mensen zijn aangrenzende rijken waartussen een bijzonder nauwe band bestaat.

Mensen die dicht bij de natuur leven, zoals de Amerikaanse indianen, waren zich bewust van de uiterlijke en innerlijke banden tussen de rijken. Voor hen hadden dieren spiritueel gezien een belangrijke functie. Als ze voor hun levensonderhoud gebruikmaakten van dieren, dankten of prezen ze de geest van die dieren of vroegen vergiffenis. Dit medeleven staat in contrast met het traditionele westerse geloof dat dieren niet alleen een ziel ontzegt, maar ook een spiritueel bestaan en een spirituele betekenis. Veel van het tegenwoordige gedrag tegenover dieren is het rechtstreekse gevolg van zulke ideeën. Descartes bijvoorbeeld pleitte voor de vivisectie omdat dieren volgens hem zielloos zouden zijn en daarom geen pijn konden voelen en dus niet konden lijden, hoewel het tegendeel het geval lijkt te zijn.

In het algemeen wordt door de wetenschap zelfs het bestaan van de ziel in de mens niet erkend; alles wordt beoordeeld vanuit een antropocentrisch standpunt, waarbij de bijbelse stelling wordt herhaald dat dieren, net als de rest van de schepping, werden gemaakt om door de mens te worden gebruikt. Maar dieren zijn net als alle andere wezens spirituele entiteiten, voortgekomen uit dezelfde goddelijke bron als wij, en geen materiële dingen die voornamelijk bestaan om door de mens te worden gebruikt. Hoewel minder ontwikkeld, zijn de spirituele bewustzijnscentra die zich nu als dieren openbaren, bestemd om ons te vergezellen door ontelbare evolutiecyclussen. In toekomstige eonen zullen deze monaden hun dier-aspecten volledig hebben ontwikkeld en gereed zijn om menselijke eigenschappen voort te brengen. Dan zullen ze zich manifesteren als mensen.

Dieren zijn geen minderwaardige dingen die naar goeddunken door de mens kunnen worden gebruikt of misbruikt, en daarom kunnen de voordelen die dat voor de mens oplevert niet als excuus dienen voor hun lijden, hun pijn of uitbuiting. Ook heiligt het doel de middelen niet. Net als vertegenwoordigers van vele in het verleden heersende ideologieën, eisen wetenschappers soms het recht op morele wetten opzij te zetten in het belang van hun ‘hogere’ doeleinden en activiteiten. Hoewel de goede bedoelingen, het persoonlijk altruïsme en de toewijding van veel onderzoekers en medewerkers buiten kijf staan, zijn door heel de geschiedenis heen de meest weerzinwekkende, onmenselijke handelingen en praktijken uitgevoerd door goedbedoelende fanatici die niet verder keken dan hun eigen ‘goede bedoelingen’ en de ruimere werkelijkheid van de omringende natuur niet konden zien.

In de afgelopen jaren is men zich meer bewust geworden van het wezenlijke belang van dieren en is men daardoor in toenemende mate verontrust door het wijdverbreide misbruik ervan. Allerlei groepen en personen schenken veel aandacht aan de toestand van met uitsterven bedreigde soorten en ook aan dieren die worden gebruikt voor onderzoek en proeven (alleen al in laboratoria in de Verenigde Staten naar schatting 60 tot 90 miljoen dieren per jaar). De intensieve veehouderij – het fokken van dieren als massaproduct wat vaak lijden en wrede levensomstandigheden met zich meebrengt – en het misbruik van dieren in de vermaaksindustrie, in dierentuinen, privéwoningen en in het wild worden ook met een kritischer oog bekeken. De gedachte dat dieren als levende wezens van nature zekere rechten hebben en aanspraak kunnen maken op een morele behandeling, wint geleidelijk terrein. Kwalijke praktijken zijn niet alleen nadelig voor de daarbij betrokken dieren, maar ook voor de mensen die ze uitvoeren en voor de maatschappij in het algemeen. In de jaren 20 van de vorige eeuw schreef Katherine Tingley:

De hogere wet werkt direct: men kan er niet mee spotten, men kan haar niet misbruiken. De vivisector zaait zaden in zijn natuur waarvan hij de afgrijselijke oogst zal moeten binnenhalen. Hij verhardt zijn innerlijke en fijnere gevoelens, breekt een deel van de hogere samenstelling van zijn wezen af, misbruikt zijn denken en gaat tegen de hogere kwaliteiten van zijn natuur in en verliest iets dat hij nooit meer zal terugvinden. . . .

Hij beseft niet dat . . . hij de deur sluit voor de hogere kennis die zou binnenkomen als zijn inspanningen op een hoger niveau lagen. Ook hier wordt namelijk op niets anders vertrouwd dan op de visie van het verstand, en dan nog wel het allerlaagste aspect daarvan. Men verlangt kennis die in feite alleen kan worden verworven door zich te wenden tot de spirituele kant van de natuur, oftewel het hoger zelf waar de vivisector juist tegenin gaat, dat hij buitensluit en achterstelt. De sleutel tot het hoger zelf is altijd mededogen.
De goden wachten op ons, blz. 59-61

Kortom, wie zich zo verhardt dat hij andere wezens doet lijden, verwijdert zich van zijn eigen spirituele bron, ondergaat de gevolgen daarvan in het type mens dat hij wordt, en snijdt zo de toegang tot het inzicht van het innerlijk zelf af. Hij draagt ook bij aan de psychologische smog die als een wolk over de mensheid hangt.

Een samenleving die dergelijke praktijken aanmoedigt en haar leden met zulke middelen in stand houdt en geneest, en ze zelfs voorschrijft in het onderwijs en het bedrijfsleven, heeft duidelijk het contact met de eenheid en de heiligheid van het leven verloren. Men hoeft zich dan ook niet te verbazen dat dit een oogst van onrust, vervreemding, egoïsme en geweld zal opleveren. In zijn gedicht ‘Auguries of innocence’ geeft William Blake uitdrukking aan het verband tussen menselijke daden en het grotere heelal waarin we leven:

Een verhongerde hond, door zijn meester versmaad,
Voorspelt de ondergang van de staat.
Een paard, mishandeld met de knoet
Vraagt aan de hemel om mensenbloed.
Elke schreeuw van een opgejaagd zwijn
Vernietigt een vezel in ’t menselijk brein.
Een vogel, beschoten, gewond en bang
Maakt plotseling een einde aan d’engelenzang.
De voor een tweegevecht toegeruste haan
Maakt dat d’opgaande zon verbleekt in zijn baan.

Velen die beroepshalve met dieren omgaan zijn gevoelig en gewetensvol. Er zijn bijvoorbeeld wetenschappers die middelen bedenken om het aantal proefdieren te beperken of het gebruik ervan volledig af te schaffen. En hoewel fysiologische en psychologische theorieën en praktijken, gebaseerd op het onderzoek van dieren, het terrein nog steeds beheersen, vragen geneeskundige technieken die niet berusten op het gebruik en misbruik van dieren, zoals homeopathie, kruidengeneeskunde, acupunctuur, magnetiseren en de wisselwerking tussen geest en lichaam, steeds meer serieuze aandacht. Het allerbelangrijkste is dat als we onszelf konden zien als in essentie spirituele wezens, als partners in een spiritueel heelal, op ziekte en dood een nieuw licht zou worden geworpen: de verlenging van het bestaan in hetzelfde lichaam zou als doel dan niet verenigbaar zijn met wreedheid, en misbruik van dieren of medemensen.

Mededogen, liefde en wijsheid kenmerken de ware mens. Als zelfbewuste wezens moeten we weloverwogen met de natuur samenwerken en niet louter instinctief. Als we individueel meer eerbied hebben voor al het leven, zullen zij die werkzaam zijn op zulke gebieden als medisch onderzoek en de farmaceutische industrie, het testen van producten, het onderwijs en het boerenbedrijf onvermijdelijk middelen bedenken die de kwaliteit van alle levens bevorderen. De dag zal zeker komen dat we veel van onze huidige behandeling van dieren met dezelfde afschuw en ontzetting zullen bezien die de meesten van ons nu voelen bij een soortgelijke uitbuiting van mensen. We zullen niet langer vervreemd zijn van de andere levensvormen op de planeet, en hebben dan voor een groot deel de spirituele eenzaamheid overwonnen die de moderne wereld nu kenmerkt. En door de innerlijke waarde van elk wezen te erkennen, zullen we onze eigen natuurlijke plaats vinden in het leven van de aarde. Daarbij zullen we de lagere natuurrijken koesteren, net zoals wij worden gesteund door wezens die, wat hun spirituele ontwikkeling en liefde betreft, ver boven ons staan.

Sociaal/maatschappelijk: dieren

Artikelen van Sarah Belle Dougherty


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1990

Herziene vertaling: Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), december 2024, nr. 96.

© 2024 Theosophical University Press Agency