Theosophical University Press Agency

De Geheime Leer in het licht van het 20ste-eeuwse denken*

Jerry Hejka-Ekins

*Bewerking van een lezing gehouden op de ‘Geheime Leer Herdenkingsconferentie’ in Culver City, Californië, 6-7 augustus 1988, georganiseerd door Gene en Vera Meyer en onafhankelijke bestudeerders van de theosofie in Los Angeles en omgeving.


Het is niet waarschijnlijk dat een recensent die in 1888 De geheime leer ontving, het zou beoordelen als een boek dat meer dan enkele herdrukken zou meemaken. Het is een zwaarlijvig werk van zo’n 1500 bladzijden, vol oosterse filosofische en religieuze termen, in tegenstelling tot de 19de-eeuwse wetenschap. Maar op de een of andere manier blijft De geheime leer na honderd jaar in druk en wordt hij nog steeds bestudeerd. Zijn fundamentele uitgangspunten zijn (zij het min of meer verminkt) een deel geworden van de ‘new age’ filosofieën, De leringen van karma en reïncarnatie bijvoorbeeld, die honderd jaar geleden bijna onbekend waren, zijn nu gemeengoed. Er bestaat ook een new age idee dat wij onze eigen realiteit scheppen. Dat is een zwakke echo van de meer omvattende leer van maya (we leven in een bedrieglijke wereld). Wat houdt De geheime leer in stand en wat is de reden dat ze het gedachteleven van nu blijft beïnvloeden, terwijl andere werken al lang zijn vergeten? Misschien komt dat omdat het boek in werkelijkheid een 20ste-eeuws werk is, dat 100 jaar voor zijn tijd werd geschreven.

Omdat De geheime leer zich bezighoudt met de diepste geheimen van de natuur wordt het een ‘occult’ boek genoemd. Dit werk behandelt de verborgen zijde van de natuur, die nooit aan meer dan enkelen bekend is geweest. De auteur, H.P. Blavatsky, zegt dat de leringen die in dit boek worden uiteengezet, verspreid zijn te vinden in de tradities van de grote religies van de wereld, die alle stammen uit een gemeenschappelijke traditie. Ze zegt ook dat haar werk geen uitgebreid tekstboek is over occulte filosofie, maar eerder ‘een aantal uitgekozen gedeelten van haar grondstellingen’. (1:viii uit het Voorwoord.)

De geheime leer verscheen voor het eerst eind 1888, aan het begin van een tijd van grote materiële vooruitgang. Wetenschap en technologie stonden op het punt nieuwe natuurgeheimen bloot te leggen en nieuwe uitvindingen te doen voor ons comfort. Oudere denkbeelden, aangehangen vanuit een religieus geloof, werden uitgehold door de zekerheid van de ‘wetenschappelijke feiten’. De negentiende-eeuwse wetenschap was mechanistisch. Ons zonnestelsel werd gezien als een grote klok, die gedoemd was eenmaal tot stilstand te komen in een wiskundig voorspelbare toekomst. Het doel waarvoor HPB De geheime leer schreef was deze materialistische richting tegen te gaan:

Het doel van dit boek kan als volgt worden geformuleerd: aan te tonen dat de natuur geen ‘toevallige samenwerking van atomen’ is, en aan de mens zijn rechtmatige plaats in het plan van het heelal te geven; de oude waarheden die de grondslag vormen van alle religies tegen ontaarding te beschermen, en de fundamentele eenheid waaruit ze alle voortkomen enigszins aan het licht te brengen; ten slotte, aan te tonen dat de wetenschap van de moderne beschaving zich nooit heeft beziggehouden met de occulte kant van de natuur.
De geheime leer, 1:viii

Als de schrijfster van De geheime leer niet in staat was geweest op toekomstige ontdekkingen vooruit te lopen, zou het boek snel verouderd zijn geweest in het licht van de voortschrijdende wetenschap. Toch voorspelde HPB: ‘Pas in de 20ste eeuw zullen gedeelten, zo niet het geheel, van dit boek als waar erkend worden’ (2:499).

Wat zijn enige van de ‘grondstellingen’ die in de twintigste eeuw ingang zouden vinden? Is De geheime leer erkend? Nu we het laatste decennium naderen, zijn we in staat na te gaan hoe goed het is gegaan. Als dit boek een 19de-eeuws werk was, dan zou het slechts een echo zijn van ontzenuwde en afgedankte theorieën; zo niet, dan moet het een van de meest uitzonderlijke boeken van deze eeuw zijn.

De wetenschap uit de dagen van HPB steunde nog op de baanbrekende ideeën van de 17de-eeuwse theoloog, wetenschapper en wiskundige, Sir Isaac Newton. Newton had de wetten van de beweging en van de hemellichamen en de invloed van de zwaartekracht daarop in wiskundige termen tot uitdrukking gebracht. Dat was een opmerkelijke prestatie. Sinds die tijd wordt de natuurkunde in wiskundige termen weergegeven. Tegen het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw overheerste in de wetenschappelijke wereld het gevoel dat we over praktisch voldoende gegevens beschikten om de belangrijkste mysteriën van het heelal op te lossen, waarna er voor de wetenschap weinig te doen overbleef.

H.P. Blavatsky zag dit anders. Tegen het einde van het eerste deel van De geheime leer deed zij de volgende profetie:

We bevinden ons aan het einde van de cyclus van 5000 jaar van de huidige Indo-Europese kaliyuga*. Tussen nu en 1897 zal er een grote scheur in de sluier van de natuur worden gemaakt, en de materialistische wetenschap zal een doodklap krijgen. 1:677

*Het kaliyuga is een cyclus die in filosofische werken uit India genoemd wordt. Het duurt 432.000 jaar. Het huidige kaliyuga begon in het jaar 3102 v.Chr.

Twee heel belangrijke gebeurtenissen vonden plaats in de periode vermeld in deze profetie, die leidden tot een volledig omverwerpen van eeuwen van wetenschappelijk en filosofisch denken. De eerste gebeurtenis was een experiment dat in 1887 (omstreeks die tijd werd deze profetie geschreven) werd uitgevoerd door Albert Michelson en Edward Morley, in de V.S. Het toonde aan dat de lichtsnelheid gelijk bleef, ongeacht of het licht reisde in de richting van de beweging van de aarde, of loodrecht daarop. Het resultaat van dit experiment was een verrassing, omdat het in tegenspraak was met het lang aanvaarde idee dat licht moet reizen door de ether – een universele substantie die invloed zou uitoefenen op de lichtsnelheid als het licht erdoorheen viel.

Nadat vele pogingen om aanpassingen te vinden, die deze tegenstrijdigheid zouden verklaren, waren mislukt, werd de wetenschappelijke wereld ten slotte gedwongen opnieuw na te denken over de aard van ons heelal. Het probleem werd pas opgelost in 1905, toen een onbekende klerk in een patentenbureau, Albert Einstein genaamd, een artikel publiceerde dat we nu kennen als ‘De Speciale Relativiteitstheorie’. Einstein wees erop dat het begrip ether onnodig was als men de tijd ziet als iets dat afhankelijk is van de waarnemer, in plaats van tijd te beschouwen als absoluut. Einstein liet zien dat onze normale opvatting dat, als twee mensen in twee verschillende plaatsen met twee stopwatches de tijd opnemen van dezelfde gebeurtenis, het resultaat hetzelfde zou zijn onjuist is, omdat de tijd afhankelijk is van de plaats. Anders gezegd, tijd en plaats zijn geen absolute begrippen maar hangen van elkaar af.

Omstreeks 1915 herzag Einstein zijn theorie en nam de zwaartekracht daarin op. Zijn nieuwe theorie voorspelde dat licht door de zwaartekracht wordt beïnvloed en dat de ruimte-tijd structuur van het heelal een gebogen lijn volgt. Deze nieuwe natuurkunde legde de basis voor zulke exotische nieuwe begrippen als die van zwarte gaten – een toestand waarin, onder de invloed van de zwaartekracht, ruimte-tijd terugbuigt naar zichzelf, wat veroorzaakt dat een ster uit het heelal verdwijnt. Zoals HPB had voorspeld, leven we nu in een heel andere wereld.

De tweede gebeurtenis deed zich voor in 1897. De natuurkundige Joseph J. Thomson bewees dat deeltjes die door een vacuümbuis vliegen, kunnen worden afgebogen door elektrische ladingen. Aan de hand van deze methode kwam hij tot de conclusie dat deze deeltjes buitengewoon licht waren, slechts 1/2000 van de massa van een waterstofatoom. Ze werden later aanvaard als de uiteindelijke elektrische deeltjes en werden elektronen genoemd. In 1906 kreeg Thomson de Nobelprijs omdat hij het bestaan van elektronen aantoonde.

De ontdekking van het elektron suggereerde dat het misschien een onderdeel van het atoom zou zijn. Maar dat idee werd niet ernstig overwogen, omdat het de gedachte zou omverwerpen van de ondeelbaarheid van het atoom, die men sinds de tijd van Democritus aanhing.

Maar ondanks dit geloof, waaraan streng de hand werd gehouden, verklaarde HPB in De geheime leer: ‘De hele wetenschap van het occultisme is gebaseerd op de leer van de bedrieglijke aard van de stof, en op de oneindige deelbaarheid van het atoom’ (1:572).

De opvatting van de ondeelbaarheid van de atomen hield stand tot 1911, toen Ernest Rutherford enige experimenten bedacht die bewezen dat het atoom uit nog kleinere deeltjes bestond en dat het grotendeels lege ruimte was. Twee jaar later, in 1913, construeerde Niels Bohr een model van het atoom met het nu bekende proton, met elektronen en neutronen. Recenter onderzoek heeft verder een heel nieuw scala van steeds kleinere subdeeltjes in onze taal ingevoerd. We horen nu over fotonen, mesonen, nucleonen, en natuurlijk quarks. Al deze, en veel meer, doen zich voor met hun spiegelbeeld-subdeeltjes, antistof genaamd.

Ons eens zo duidelijke begrip van de stof is bedrieglijk geworden, en ons eenvoudige atoom wordt steeds ingewikkelder naarmate we het nader bekijken.

Een andere verrassende ontdekking over de aard van de stof werd in 1926 gedaan, toen werd aangetoond dat niets op de atomaire schaal nauwkeurig kan worden gemeten, omdat de stof onvoorstelbaar wordt beïnvloed door de waarneming.* Dit betekende het begin van de kwantummechanica, waarin men stof niet langer ziet als corpusculair; eerder beschouwt men de atomaire subdeeltjes als vormen van wisselwerkingen of energie. Daardoor is de eens zo duidelijke grens tussen energie en stof vervaagd. Massa is niet langer het essentiële onveranderlijke kenmerk van de stof, maar blijkt nu een variatie te zijn van een veelomvattender categorie van energie.

*Heisenberg beweert dat energie, uitgestraald door een lichtbron die voor een waarneming noodzakelijk is, op onvoorspelbare wijze verandert wat we waarnemen. Dit wordt ‘het onzekerheidsprincipe’ genoemd.

HPB’s uitspraken over de vorming van ons zonnestelsel liepen ver vooruit op onze tijd. Zij verzette zich tegen de vele wijzigingen van een theorie van Buffon, dat de planeten werden gevormd uit stof, door een passerende komeet of ster losgescheurd van de zon (1:660). Om deze theorie te weerleggen, maakte ze melding van een (in haar tijd) recente spectraalanalyse van nevelvlekken, die aan het licht bracht dat ze uit stoffelijke substantie bestaan die dezelfde zijn als in de atmosfeer van de zon en de sterren. Bij het overwegen van deze gegevens zegt ze:

Hieruit volgt rechtstreeks dat een ster wordt gevormd door verdichting van een nevelvlek; en dat dus zelfs de metalen op aarde zijn gevormd door verdichting van waterstof of een andere oorspronkelijke stof, misschien een verre nicht van ‘helium’, of een nog onbekende stof? . . . En de scheikunde probeert dit probleem op te lossen; vroeg of laat moet ze hierin slagen, en dan de esoterische leer – of ze wil of niet – aanvaarden. Maar als dit gebeurt, zal ze de nevelvlektheorie zoals die nu luidt, vernietigen. 1:659

En zo ging het. Tegenwoordig wordt aangenomen dat sterren zowel als onze planeten worden geboren door condensatie van nevelvlekken. Op hun beurt zijn nevelvlekken het resultaat van het afwerpen van stof door oudere sterren als ze aan het einde van hun leven komen. Van deze sterren wordt nu aangenomen dat ze de chemische werkplaats zijn waar de elementen worden gevormd. Ook hier waren HPB’s uitspraken juister dan de wetenschap van haar tijd.

Een andere wetenschappelijke voorspelling in De geheime leer heeft betrekking op kometen: de scheikundige samenstelling van kometen verschilt van de elementen die ons nu vertrouwd zijn (1:172). Pas sinds het einde van de jaren veertig hebben astronomen, zoals Jan Oort en Fred Whipple, gesuggereerd dat kometen misschien bestaan uit oerstof, die teruggaat tot de begindagen van het heelal. We beschikken nu over gegevens, dankzij de recente ontmoeting met de komeet van Halley, die dit schijnen te staven.

HPB zei ook in ondubbelzinnige woorden dat de maan ouder is dan de aarde, en dat de maan niet een stuk van de aarde is, door daar in vroegere tijden van te zijn gescheiden. De analyse van maansteen, verzameld in de jaren zestig, is nog niet overtuigend, maar wijst wel in die richting.

Dit zijn slechts enkele staaltjes van HPB’s voorspellingen op het gebied van de astronomie en de natuurkunde. De geheime leer bevat ook een schat aan soortgelijke uitspraken over geologie, de oorsprong en toekomst van de mens, de interpretatie van mythen en symbolen, en een uiteenzetting van natuurwetten die het onderlinge verband aantonen van al wat is. De tijdloosheid van haar leringen over astronomie en natuurkunde is verbazingwekkend. Toch zijn er meer wonderbaarlijke dingen verborgen in dit boek, die wachten om te worden ontdekt door de intuïtieve lezer. Het is inderdaad geen werk dat, net als zoveel ontzenuwde theorieën, in vergetelheid zal raken. De wonderen van dit boek beginnen nu pas duidelijk te worden in het licht van het 20ste-eeuwse denken.

Wetenschap: natuurkunde

Sterrenkunde en kosmologie


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1989

© 1989 Theosophical University Press Agency