De scheppende kracht in de orfische mythen*
I.M. Oderberg
*Herziene lezing gehouden op de Mythologie Conferentie van 14-15 februari 1987, bijeengeroepen door Jerry J. Hejka-Ekins, voorzitter van de Southern California Federation of Lodges, T.S. (Adyar).
De mythologie blijft zingen, net als het afgehouwen hoofd van Orpheus, zelfs tot in de dood en van verre.
– Carl Kerényi
Oude mythen, vooral die van religieuze aard, openen de deur voor ervaringen die zowel persoonlijk als universeel zijn. Als we terugzien op ons culturele erfgoed zonder daarop moderne ideeën toe te passen, ontdekken we dat de mensen van vroeger doordrongen tot in het hart van de verhalen die in hun mythen zijn belichaamd. Zowel deelnemers als toehoorders beleefden de rollen die werden gespeeld – ze vereenzelvigden zich met de hoofdfiguren en de gebeurtenissen waarbij ze waren betrokken.
In de 19de eeuw werden mythen beschouwd als verhalen die bij de kinderstaat van de mensheid hoorden, als verdichtsels of sprookjes die dienden tot vermaak van jonge of ‘onbeschaafde wilden’. Maar mythen moeten van vele kanten worden bekeken, want ze omvatten kosmologie, geschiedenis en natuurwetenschappen. In de 20ste eeuw is men serieus aandacht gaan schenken aan de mythologieën en veel dank is verschuldigd aan wijlen Mircea Eliade, die met haar grondig onderzoek de mythologie en de vergelijkende religies een stevige wetenschappelijke basis heeft gegeven. Twee pioniers waren C.G. Jung en zijn medewerker, de mytholoog Carl Kerényi. Hun Essays on a Science of Mythology wordt nu als een klassiek werk beschouwd. Ze wijzen erop dat door zich in het hoofdthema van bepaalde mythen te projecteren, onze verre voorouders niet alleen inzicht kregen in zichzelf, maar ook karakterveranderingen ondergingen.
Kerényi schrijft in zijn prolegomena (inleidende opmerkingen) van het boek:
Eigenlijk kunnen we alleen van de grootste scheppingen van de mythologie de hoop koesteren dat ze de moderne mens duidelijk maken, dat hij hier staat tegenover een verschijnsel dat ‘in diepte, bestendigheid en universaliteit alleen te vergelijken is met de natuur zelf’.* Als we de ware kennis van de mythologie willen bevorderen, moeten we niet beginnen ons te beroepen op theoretische beschouwingen en conclusies (zelfs niet op die van Von Schelling . . . ). Ook moeten we niet te veel praten over ‘bronnen: Het water moet vers uit de bron worden gehaald en gedronken wil het door ons heen stromen en onze verborgen mythologische talenten wakker schudden.
*F.W.J. von Schelling, Philosophie der Mythologie, Collected Works, 2:136.
In de dagen van Pericles waren goden en godinnen voor de Grieken verheerlijkte helden, waardoor kunstenaars zoals Phidias werden geïnspireerd de Olympiërs tot reusachtige menselijke wezens te personifiëren. Maar veel ouder dan deze, en verborgen in de nevelen van een nog grijzere oudheid, waren de scheppende Intelligenties die eens werden geëerd als de architecten en bouwmeesters van onze kosmos.
Oude volkeren namen hun toevlucht tot mythen om kracht en nieuwe moed te ontvangen en te geven. Ze herschiepen hun mythen telkens als zij, of een nieuwe generatie, zich erin verdiepten, al gaven ze er natuurlijk een andere vorm aan in overeenstemming met hun eigen manier van uitdrukken. De mythen moeten echter hun oorspronkelijke katalyserende thema hebben behouden, anders zouden ze niet zijn blijven bestaan. Dat wijst op een scheppend vermogen in de ware mythe dat een magische werking heeft op de deelnemers.
De orfische mythen geven een goede illustratie van het scheppende vermogen in hun mysteriën. Ze laten ons kennis maken met een Orpheus die ingewikkelder is dan men op het eerste gezicht zou denken. Er zijn twee belangrijke ‘biografische’ bronnen: in de een is hij een zoon van Apollo en Calliope, de muze van de epische dichtkunst; in de andere de zoon van Oiagros en kleinzoon van Charops, aan wie de god Dionysus onderricht had gegeven in riten en ceremoniën die met de mysteriën verband hielden. Oiagros volgde zijn vader op en later erfde Orpheus deze verantwoordelijkheden. De blijspelschrijver Aristophanes sprak over Orpheus als een soort missionaris van de beschaving, omdat hij het landvolk onderwees in muziek en andere schone kunsten. Op een zeker ogenblik in het verre verleden moet de archaïsche Griekse godsdienst een nieuwe impuls hebben ontvangen, die meer oosters dan traditioneel Grieks was.
De Engelse platonist Thomas Taylor (1758-1835) besteedde zijn hele leven aan de studie van Griekse teksten, waaronder het orfische materiaal dat in zijn tijd beschikbaar was. Voor hem had ‘theologie’ de oude Griekse betekenis van woorden of verhandelingen die goden of goddelijke zaken betreffen. In zijn Mystical Hymm of Orpheus schreef hij:
er leefde eens een man die Orpheus heette en die de stichter was van de theologie van de Grieken, de grondvester van hun leven en moraal; de eerste van de profeten en de prins van de dichters . . . die hen [de Grieken] onderwees in hun heilige riten en mysteriën, en aan wiens wijsheid, als aan een eeuwige en overvloedige bron, de goddelijke muze van Homerus en de verheven theologie van Pythagoras en Plato ontsproten. – blz. 2-3
Diodorus Siculus, een Griekse geschiedschrijver uit de eerste eeuw v.Chr., beschrijft Orpheus in zijn Historical Library als een ‘man met een natuurlijk talent en een voortreffelijke opleiding, die veel veranderingen aanbracht in de riten van de mysteriën: daarom werden de riten die hun oorsprong hadden in Dionysus, orfisch genoemd’ (iii, 65). Het is opmerkelijk dat in beide verwijzingen het stichten of zuiveren van reeds bestaande mysteriën aan Orpheus wordt toegeschreven.
De mythen worden zowel als een biografie als een kosmogonie gezien. Prof. F.S. Darrow beschreef ‘zeven symbolische momenten’ in het leven van Orpheus:
1) zijn goddelijke geboorte; 2) zijn heilig zoeken als de redder van de tocht van de Argonauten; 3) zijn mystieke huwelijk met Eurydice en zijn missie als goddelijk leraar; 4) zijn eerste beproeving bij de eerste dood van Eurydice; 5) zijn afdaling in Hades; 6) zijn tweede en laatste beproeving bij de tweede dood van Eurydice, die haar hoogtepunt vond in 7) zijn lijden. – ‘Studies in Orphism’, I
Dit was de mystieke Orpheus, de ‘wijdvermaarde Bard’ van Pindar, die volgens de overlevering in Thracië werd geboren op de berg Olympus, als zoon van Apollo en Calliope. Orpheus werd in de muziek onderwezen door zijn vader, die hem ook zijn phorminx of lier schonk. Deze had oorspronkelijk de vorm van een driehoek en de zeven snaren ervan stelden ‘de evenwichtige harmonie van de sferen van de zich ontplooiende natuur’ voor (Mead).
De tocht van de Argonauten, die op zoek waren naar het Gulden Vlies, wordt meestal in verband gebracht met Orpheus. De bemanning van de Argo bestond uit Jason en andere helden, halfgoden zoals Heracles en Orpheus, die allen op hun eigen wijze op zoek waren. In de oudheid was goud een symbool van licht en daarom zocht men naar verlichting. Bij zes gelegenheden van groot gevaar redden Orpheus en zijn lier de bemanning en het avontuur. Omdat de zeven snaren van de lier de zeven stadia van inwijding symboliseerden, stond het gedicht Argonautica hoog aangeschreven in het orfisme.
In de bekende mythe van Orpheus en Eurydice kan Orpheus het monadisch bewustzijn symboliseren en Eurydice de ziel die de Onderwereld van het stoffelijke bestaan binnentreedt, waaruit Orpheus haar moet opheffen. Hades vertegenwoordigt een gebied van stof, lager dan dat waarmee wij vertrouwd zijn. De mythe schildert ook de ervaringen van een neofiet, die in een belangrijke fase van zijn training deze wereld door de poort van de dood moet verlaten om geboren te worden in de andere bewustzijnsgebieden. Als hij de beproevingen van de Onderwereld of de ervaringen na de dood met succes heeft doorstaan, keert hij bewust terug in zijn in trance verkerende lichaam en kan dan spreken met het gezag van rechtstreekse kennis.
Dr. Darrow verwijst naar de etymologie van de naam Eurydice, die betekent ‘zij met grote kracht, gezag, of rechtvaardigheid’ en bij uitbreiding, ‘zij die rijk is door het recht van opvolging: Hij vindt het opmerkelijk dat Orpheus, na het mystieke huwelijk met Eurydice, terugkeerde om in een grot op de berg Olympus te gaan wonen, waar hij de rest van zijn leven doorbracht met het onderricht geven aan zijn eenvoudige buren in de mysteriën ‘die daarna te zijner ere orfisch werden genoemd.’
De dood van Eurydice door een slangenbeet voert Orpheus naar de Onderwereld, waar de magie van zijn lier haar vrijlating bewerkstelligt. Dit geeft het einde aan van de ‘eerste beproeving’; toen hij omkeek om te zien of Eurydice volgde, viel ze terug naar beneden en onderging hij zijn ‘tweede beproeving’. Als hij haar probeert te volgen, weigert Charon hem de toegang, ofschoon deze veerman de vorige keer werd vermurwd door de muziek van de lier. Orpheus blijft nog zeven dagen zonder voedsel of slaap aan de oever van de Styx en na zeven maanden vasten in grotten of onder de blote hemel, trekt hij zich terug in de hogere regionen van de bergen Rhodope en Haemus.
Er bestaat één versie van de mythe, waarin Zeus Orpheus met de bliksem treft, omdat hij de mysteriën van de goden aan de mensen had onthuld. Een andere versie vertelt, dat op de berg Rhodope een groep rumoerige Bacchanten, aanbidders van Dionysus/Bacchus,Orpheus vroegen muziek te maken hun dans. Maar omdat de lier van Orpheus alleen droevige melodieën kon voortbrengen, hitste hun leider de vrouwen op om hem aan te vallen. Hun pogingen faalden door de muziek van de lier, totdat hun geschreeuw aanzwol tot tumult dat boven de klanken van het magische instrument uit rees. Orpheus werd aan stukken gescheurd en zijn hoofd en lier werden in de Hebrus gesmeten. Meegevoerd door de rivier ging het hoofd door met zingen en de lier met het voortbrengen van muziek. Ten slotte bereikten beide Lesbos, waar ze bewaard zouden zijn in een altaar dat aan Apollo is gewijd.
We zouden deze tweede versie als volgt kunnen interpreteren: de Bacchanten stellen het gedegenereerde aspect voor van de oude mysteriën van Dionysus, en het verscheuren van Orpheus wijst op de afbraak of ontaarding van de orfische hervormingen. Op kosmische schaal kan het betekenen dat het Ene het vele wordt, als de geest zich belichaamt in stoffelijke vormen. Dit doet denken aan de Egyptische mythe van Osiris, die door zijn broer Seth, symbool van de onontwikkelde stof, wordt verscheurd. Isis verzamelt de verstrooide stukken, voegt ze aaneen en Osiris wordt herboren op een hoger niveau van openbaring en laat zijn zoon Horus in zijn plaats achter.
Er is ook een duidelijke overeenkomst tussen de orfische riten en die van de eerste christenen, zoals de doop, de eucharistie en het offer. Afbeeldingen van de Goede Herder op oude christelijke sarcofagen zijn kopieën van Griekse originelen, die Orpheus afbeelden als hij wilde dieren temt door zijn magische muziek (Darrow).
Toen de orfische mysteriën het zuiverst waren, belichaamden ze de mythe van Zagreus, zoon van Zeus, de Alvader van de geopenbaarde kosmos (niet de Olympische Zeus met al zijn grillen en lusten). Zagreus werd gedood door de Titanen, maar zijn nog kloppende hart werd uit de vlammen gered door Apollo of door Pallas Athene. Hieruit, en uit de as van de Titanen, die hij door de bliksem had getroffen, vormde Zeus de mensheid.
Net als de eerder genoemde, symboliseert deze mythe de dualiteit van de menselijke natuur. Zagreus symboliseert de ‘goddelijke gevangene’ in ieder van ons die gevangen blijft tot alle elementen van onze aard de goddelijke staat hebben bereikt. De Titanen stellen de beperkende stoffelijke eigenschappen voor, Zagreus het goddelijke aspect van de mens. Daarom was de dood van Zagreus geen echte dood of echt einde. Het was eerder een daad van opoffering, een heilig offer.
Het orfisme was een levenswijze, een levende ervaring, die een zuivering van de ziel inhield, de ontwikkeling van het karakter en de omvorming van onze menselijkheid in de universele straling van de geest. Zo blijft in de allegorie van Zagreus het geheim bewaard van de oorsprong van de mens en zijn groei van een slapende godsvonk tot een zelfbewuste uitdrukking van zijn volle potentieel als een goddelijk/menselijk wezen.
De orfische kosmogonie beschouwde het grote heelal (macrokosmos) als bezield door levende wezens in verschillende stadia van geestelijke ontwikkeling en vermogens, en de mens (microkosmos) als een exacte kopie van zijn kosmische ouder, beide onlosmakelijk met elkaar verbonden. De aanhangers van het orfisme weigerden de Oneindige Ruimte te benoemen, behalve als de ‘Drievoudig-Onbekende Duisternis’ – een uitdrukking die blijkbaar is ontleend aan de oude Egyptenaren, hoewel de gedachte nog veel ouder is. Eerst was er Kronos, de Oneindige Tijd – wat in De geheime leer de Duur wordt genoemd – waaruit Aether, Vader of Geest, en Chaos, Moeder of Materie ontstonden. Uit hun wisselwerking ontstond het Wereldei, wiens ‘eerstgeborene’ Phanes was, de Lichtende, ook Eros genoemd (niet de verpersoonlijkte Eros uit de latere Griekse en Romeinse mythologie, maar de hemelse Eros, die aan de goden voorafging).
De huidige kosmos is er één van een reeks die ontstond uit Chaos (latente substantie), een proces waarin activiteit en rust elkaar regelmatig opvolgen in de loop van enorme tijdperken. Voor de aanhangers van het orfisme betekende Chaos eerder een ongeorganiseerde toestand van rust dan een anarchistische of gedesorganiseerde toestand. Chaos werd ook Moeder Nacht genoemd, die actief werd door de impuls van de Alvader Zeus. De godin Nacht was inderdaad een passend symbool voor de top van een goddelijke orde van wezens, die ten slotte tot uitdrukking komt in de stof.
De orfische school heeft lang bestaan, al waren er perioden waarin de oorspronkelijke leer was verduisterd door de invoering van oneigenlijke elementen, die soms beter werden geacht omdat ze in die tijd gangbaar waren. In de tijd van Plato waren de extasen van Dionysus zo gedegenereerd, dat de ‘heilige drank’ van melk en honing werd vervangen door wijn, met als gevolg dat er orgiën ontstonden. Toch werden door Plato de beste elementen van het orfisme bewaard.
Wel duizend jaar lang moet er een ondergrondse stroom van zuiver orfisme zijn geweest, want in de 6de eeuw v.Chr. zien we een opborreling van de bron, wat zich herhaalde in de eerste vier eeuwen n.Chr. Aan het eind van de vorige eeuw werd een aantal orfische hymnen ontdekt in tomben in Italië en Kreta. Deze hymnen waren gegraveerd op gouden tabletten en vermeldden de na-de-dood instructies (of de inwijdingsinstructies) aan hen die de orfische levenswijze hadden aangenomen. In een ervan zegt de menselijke ziel:
Ik ben een kind van de aarde en de sterrenhemel;
Maar mijn oorsprong ligt (uitsluitend) in de hemel.
De toegewijde aanhangers van het orfisme uit welke periode in de geschiedenis ook, beeldden niet alleen de dramatische verhalen over hun ‘verscheurde god’ uit, maar ze beleefden de symbolische onderdompeling in de stof en de latere opstijging tot een vervolmaakt, zelfbewust besef van het goddelijke.
Bibliografie
- Blavatsky, H.P., De geheime leer, 2 delen.
- Cornford, F.M., ‘Mystery Religions and Pre-Socratic Philosophy: hfst. 15 in Cambridge Ancient History, deel IV, 1960.
- Darrow, F.S., ‘Studies in Orphism’; een reeks van zeven artikelen in The Theosophical Path, juli 1933-april 1935.
- Diodorus of Sicily, Library of History, Loeb ed., delen 1-3.
- Guthrie, W.K.C., Orpheus and Greek Religion, herz. uitg., 1966.
- Harrison, Jane, Prolegomena to the Study of Greek Religion, 1959.
- Jung, C.G. en C. Kerényi, Essays on a Science of Mythology, 1949.
- Mead, G.R.S., Orpheus, John Watkins herdruk, 1965.
- Taylor, Thomas, The Hymns of Orpheus, Philosophical Research Society, 1981 herdruk van 1792 ed. De verwijzing staat in de inleidende verhandeling The Life and Theology of Orpheus.
Oude culturen/beschavingen en hun spirituele tradities: Griekenland