Theosophical University Press Agency

De geheime leer, een vriend

Raymond Rugland

Helena Petrovna Blavatsky draagt haar werk De geheime leer op ‘aan alle echte theosofen, in elk land, en van elk volk, want zij hebben het in het leven geroepen en voor hen werd het geschreven.’ ‘Echte theosofen’ was een uitdrukking waarvan H.P. Blavatsky spaarzaam gebruikmaakte voor die zeldzame individuen, die erin slaagden de beginselen van de theosofie in praktijk te brengen, beginselen die de mensheid zouden verenigen en niet verdelen. Het waren diegenen die vertrouwen hadden in het visioen van een betere wereld voor de hele mensheid, die bereid waren hun beste krachten voor dat doel te gebruiken, en die het welzijn van anderen boven dat van zichzelf stelden. ‘Zij hebben het in het leven geroepen’ is geen nieuwe gedachte. Jezus zei: ‘Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en u zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Want ieder die bidt, ontvangt, en wie zoekt, vindt en wie klopt, hem zal opengedaan worden.’ (Mattheus 7:7-8). Wij moeten de eerste stap zetten. De waarheid wordt nooit opgedrongen. Hij die vraagt, moet zich openstellen en bereid zijn te ontvangen.

Op welke religie, filosofie of wetenschap kan het Westen zich beroemen? Op geen enkele, als we naar de resultaten oordelen. De wereld is nu een broeinest van tweedracht. Parasitisme is tot een kunst verheven. We bezitten waarheid, maar we hebben haar niet gebruikt om er onze problemen mee op te lossen. Zij echter die in de Gulden Regel geloven en aannemen dat het de bedoeling is dat alle mensen in harmonie met elkaar leven, hebben periodiek de eis gesteld dat aan deze onzin een einde wordt gemaakt. ‘Wijs ons de weg uit deze onophoudelijke ellende en strijd’ was hun oprechte bede . . . en opnieuw luisterden de goden.

De wijsheid van De geheime leer treedt de lezer vriendelijk en met begrip tegemoet. Haar methode van onderricht berust op een diep inzicht in de geestelijke oorsprong van de mens, zijn archaïsch verleden, de uitdagingen van deze tijd, en zijn glorierijke bestemming. Zij die de wijsheidsreligie, zoals de theosofie vaak wordt genoemd, uitdragen, zijn tevens haar bewaarders. Er is een tijd geweest – een Gouden Eeuw – waarin haar leringen over de hele wereld waren verspreid en goddelijke wezens vrij met de mensheid omgingen. Adepten van alle graden wijzen de weg en beschermen de mensheid, altijd met mededogen, omdat zij net als wij eens gekluisterd waren door de ketens van pijn en lijden en werden belemmerd door beperkte inzichten.

De wijzen houden van ons als jongere broeders en kleineren ons niet omdat wij in geestelijk opzicht klein zijn. Zij weten wie we zijn. Ze tonen ons ook waar we vanuit onze huidige positie heengaan – een verstandige voorzorg, zoals iedere geroutineerde reiziger weet. Wanneer de eerste zwakke tekenen van mededogen met het lijden van de mensheid in onze ziel ontwaken, roepen ze het hoogste in ons op.

We aanvaarden gewoonlijk het overal heersende denkbeeld dat alles wat van waarde is van buitenaf tot ons komt. We nemen aan dat we niets van onszelf hebben. We denken dat we naar onze ouders aarden of het product zijn van onze omgeving of van een DNA molecule. Jezus, met zijn grotere inzicht, probeerde ons te zeggen: ‘Jullie zijn goden’ (Johannes 10:34), en Paulus verklaarde: ‘Weten jullie niet dat jullie Gods tempel zijn, en dat Gods geest in u woont?’ (I Cor. 3:16). Dit is de enige uitspraak over onze afkomst die de waarheid benadert. In die vonk van het goddelijke, die we in ons diepste wezen zijn, liggen onze meest verheven dromen, onze grootste mogelijkheden en verantwoordelijkheden die onze beste krachten zullen vergen.

In tegenwoordigheid van de geheime leer der eeuwen voelt men zich nederig tegenover een zo omvangrijke kennis en zulke diepe inzichten. De grootste geestelijke leraren zelf voelen zich nederig bij de gedachte aan het AL, het Eeuwig Onkenbare. In De geheime leer brengt H.P. Blavatsky de idee naar voren van dit ‘onveranderlijke beginsel waarover elke speculatie onmogelijk is’ als de eerste van drie grondstellingen van de oude wijsheid. Dat noemde Johannes de Duisternis die het Licht verborgen hield (Johannes 1:5). De tweede stelling spreekt van het periodiek verschijnen van heelallen als ze uit de Duisternis als Licht tevoorschijn komen. Op de derde stelling berust het ideaal van universele broederschap – een waarheid in de natuur: dat alle wezens, van hoog tot laag, in hun essentie identiek zijn met de universele overziel of het universele denkvermogen. De relatie tussen deze drie aspecten van het bestaan wordt door haar op bekwame wijze geschetst.

De meest verheven gedachte die men zich kan voorstellen, is dat alle levens in het heelal voor elkaar onmisbaar zijn. Daarnaast is elk van deze levens geworteld in het oneindige, de ‘wortelloze wortel’, het ongemanifesteerde, dat harmonie is. Met andere woorden, in essentiële zin, of boven en voorbij de twee polen van het bestaan is het Zijn. Daarom zijn we zowel eindig als oneindig.

Met dit grootsere perspectief kunnen we de fouten van het verleden vermijden, als we de uitdaging aanvaarden om dat wat ons is gegeven te begrijpen en ernaar te leven. Dan zal de mensheid overleven en zal ze zich verder blijven ontwikkelen.

Want in deze eeuw van bot en onlogisch materialisme is alleen de esoterische filosofie erop berekend om de herhaalde aanvallen te weerstaan op alles wat de mens in zijn innerlijke spirituele leven het dierbaarst en het heiligst is. Een echte filosoof, een onderzoeker van de esoterische wijsheid, besteedt in het geheel geen aandacht aan persoonlijkheden, dogmatische geloofsovertuigingen en bijzondere religies. Bovendien verzoent de esoterische filosofie alle religies, ontdoet elk daarvan van het uiterlijke, menselijke kleed, en toont aan dat de kern van elk gelijk is aan die van elke andere grote religie. Ze bewijst de noodzaak van een absoluut goddelijk beginsel in de natuur. Ze ontkent de godheid evenmin als ze de zon ontkent. De esoterische filosofie heeft nooit God in de natuur verworpen, noch de godheid als het absolute en abstracte ens. Ze weigert alleen om een van de goden van de zogenaamde monotheïstische religies te aanvaarden, goden die door de mens zijn geschapen naar zijn eigen beeld en gelijkenis, een godslasterlijke en armzalige karikatuur van het eeuwig onkenbare. GL 1:4

Ik noemde De geheime leer een vriend. En zo is het, want we worden erdoor uitgedaagd onze blik naar boven te richten en ons denken te verheffen. Een vriend is iemand die ons kent en het beste van ons verwacht. De mens heeft het vermogen om te kiezen omdat hij zelfbewust is. We kunnen ons eigen pad kiezen. We bezitten het vermogen richting te geven aan onze eigen evolutie, en dit wordt van werkelijke betekenis als we onszelf zien als intelligente en essentieel geestelijke wezens. Laten we onszelf niet langer wijsmaken dat wij mensen de top van de schepping vertegenwoordigen. Aan Job werden de wonderen van Gods werken getoond, maar wij kunnen dat zelf ook doen. Het is voldoende te zeggen dat ‘de natuur voor geen ander doel bestaat dan voor de ervaringen van de ziel.’ (Oceaan van theosofie, blz. 2.)

H.P. Blavatsky bracht een boodschap van vreugde. Zij maakte duidelijk hoe we met de natuur kunnen samenwerken. Wanneer we dat eenmaal hebben geleerd, valt er niets te vrezen of te duchten.

We zijn verbijsterd over het mysterie dat we zelf hebben gemaakt, en over de raadsels van het leven die we maar niet oplossen, en we beschuldigen dan de grote sfinx dat ze ons verslindt. Maar er is werkelijk geen ongeval in ons leven, geen ongeluksdag en geen tegenspoed, die niet kan worden herleid tot onze eigen daden in dit of in een ander leven. Als men de wetten van harmonie overtreedt, of, zoals een theosofische schrijver het uitdrukt, ‘de wetten van het leven’, moet men erop voorbereid zijn tot de chaos te vervallen die men zelf heeft voortgebracht. . . .

Deze toestand zal voortduren totdat de spirituele intuïties van de mens volledig zijn ontplooid, wat niet zal gebeuren voordat we onze dikke rokken van stof geheel en al hebben afgeworpen; totdat we van binnenuit beginnen te handelen, in plaats van altijd impulsen van buitenaf te volgen, d.w.z. die welke worden voortgebracht door onze fysieke zintuigen en ons grove egoïstische lichaam. Tot dan zijn eenheid en harmonie het enige middel tegen het kwaad van het leven – een broederschap van de daad, en niet alleen altruïsme in naam. . . . Kennis van karma geeft de overtuiging dat . . . de mens zelf zijn eigen verlosser en zijn eigen vernietiger is; dat hij de hemel en de goden, de schikgodinnen en de voorzienigheid, niet hoeft te beschuldigen van de schijnbare onrechtvaardigheid die onder de mensen heerst. GL 1:714-5

We beginnen in te zien dat het belangrijk is hoe we ons leven leiden. Zuiverheid en deugd, die in de arena van het leven met moeite worden bevochten, zijn niet alleen maar sullig zoals sommige ‘realisten’ graag geloven. Ze zijn als het zwaard en het schild van Galahad die het kwaad van de wereld bestreed. Zuiverheid en deugd zijn de sleutels die alle deuren openen. Als we denken dat dit te hoog gegrepen en te moeilijk is om te bereiken, hebben we het mis. Zodra we besluiten te doen wat juist is, wordt karma (de wet van compensatie), die bestaat omdat ze voortkomt uit harmonie, onze grootste bondgenoot. Omdat we in essentie één zijn met de universele overziel, maken we deel uit van de voortdurende stroom van leven. We kunnen het de wil van God, of karma noemen. Waarom zouden onze dagen geen werkelijke betekenis hebben? Het pad waarop we ons bevinden is ons pad – het is het pad dat we vanaf het ‘begin’ hebben gekozen. Iamblichus maakte het duidelijk: De goden – of God – zijn niet van ons gescheiden: ze zijn ons innerlijkste zelf, ze zijn onze drijvende kracht.

Karma is de meest geheimzinnige en essentiële van alle wetten van de natuur. Al het bestaande wordt erdoor beheerst. Toch is er geen wet die nauwer met ons is verbonden: ze heeft ons gemaakt tot wat we zijn. Omdat ze is geworteld in harmonie – is ze ons innerlijke hoogste gerechtshof, onze schaal van waarheid. En staat er achter karma geen mededogen?

In De stem van de stilte wordt de vraag gesteld: ‘Kunt u het goddelijk mededogen vernietigen? Mededogen is geen eigenschap. Het is de WET der wetten – eeuwige harmonie, . . . een oeverloze universele essentie, het licht van eeuwigdurend recht, de juiste ordening van alles, de wet van eeuwige liefde.’

Bij dit honderdjarig bestaan van De geheime leer brengen we hulde aan H.P. Blavatsky, die niet altijd wordt gewaardeerd door de mensheid die ze diende. Ze plaatste zich niet op een voetstuk, en verloor nooit het feit uit het oog dat anderen vóór haar precies dezelfde verantwoordelijkheid op zich hadden genomen, namelijk de ‘schakel onverbroken’ te houden.

Artikelen van Raymond Rugland


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1988

© 1988 Theosophical University Press Agency