Theosophical University Press Agency

Omslag boekDe schat van de katharen

Paul Johnson

Boekbespreking: Histoire de la France secrète, deel 1, Montségur et l’énigme cathare, Jean Markale, Éditions Pygmalion/Gérard Watelet, Parijs, 1986, 320 blz., geïllustreerd. Vertaald in het Engels in 2003: Montsegur and the Mystery of the Cathars, Inner Traditions Bear and Company, paperback.


De opleving op het brede terrein van new age publicaties krijgt in de Amerikaanse media aanzienlijke aandacht, en ook in Europa zijn er talrijke tekenen van een new age stroming. Een sleutelrol in die belangstelling speelt de algemene tendens om de Europese religieuze geschiedenis te herwaarderen in het licht van mogelijke verborgen invloeden. Het opmerkelijke en algemene succes van Jean Markale’s Histoire de la France secrète (De geheime geschiedenis van Frankrijk) is een duidelijk bewijs van de aantrekkingskracht van het Franse lezende publiek voor wat we het onderzoek van de esoterische geschiedenis mogen noemen.

Histoire de la France secrète is een meerdelige studie van zekere mysterieuze en onopgeloste kwesties in Frankrijks religieuze, politieke en etnografische geschiedenis. Het eerste deel van de reeks: Montségur et l’énigme cathare (Montségur en het kathaarse raadsel) werd in 1986 gepubliceerd en snel opgevolgd door Gisors et l’énigme des Templiers (Gisors en het raadsel van de Tempeliers), Le Mont Saint-Michel et l’énigme du dragon (de berg Saint-Michel en het raadsel van de draak), en het meest recent Carnac et l’énigme de l’Atlantide (Carnac en het raadsel van Atlantis). Elk werd een bestseller en uitgekozen door de Boek-van-de-Maand Club in Frankrijk. Voor de publicatie van deze reeks had Jean Markale al een reputatie opgebouwd als autoriteit op het gebied van de Keltische geschiedenis met zeven van zijn acht voorgaande boeken. In de nieuwe reeks breidt hij zijn historische horizon uit en beperkt hij zich in geografisch opzicht. Het resultaat is, althans in het eerste deel, een zeer aantrekkelijke combinatie van een dramatisch reisverhaal, een helder uiteengezette religieuze geschiedenis, en een boeiende ontknoping van een zorgvuldig aangehouden spanning.

Het eerste deel van Montségur, ‘De Plaatsen,’ beschrijft de streek van Zuid-Frankrijk die het bolwerk was van het katharisme, ook bekend als de ketterij van de Albigensen. Montségur is een van de vier kastelen in de Pyreneeën en het voorgebergte, die van belang zijn in de geschiedenis van de katharen. In die tijd (12de en 13de eeuw n.Chr.) was deze streek bekend als Occitanië en was onafhankelijk van het Franse koningshuis. Markale volgt tot in details ieder herkenningspunt van de katharen en geeft een overzicht van de uitroeiing van het katharisme door de gecombineerde krachten van de Roomse kerk en de Franse monarchie. Daarmee geeft hij een beeld van het ‘raadsel’ dat de Fransen al zo lang bezighoudt: Wat was de ‘schat’ van de katharen, die naar men zegt uit Montségur werd gesmokkeld vlak voor hun overgave aan de belegerende strijdkrachten en het verbranden van 205 Katharen als ketters op 16 maart 1244? Wat gebeurde er met die schat? Welke sleutels uit de omgeving van Montségur kunnen ons helpen om deze vragen te beantwoorden?

In deel 2 van het boek, ‘Wie waren de Katharen?’, graaft hij diep door de vele lagen van de Indo-Europese religieuze ontwikkeling, wat het tot een aantrekkelijk en zeer lezenswaardig boek maakt. Het fundamentele dualisme van de kathaarse leringen ziet hij als een ontwikkeling van de stelling ‘volgens welke het heelal . . . het resultaat [is] van een confrontatie tussen twee strijdige beginselen’ (blz. 123). Dit speelt ook duidelijk een rol in de strijd tussen Zeus en Kronos in de Griekse mythologie, in de tegenstelling tussen Odin en Loki in de Oud-Noorse mythen, en in de oorlogen tussen wedijverende partijen van goden in de Keltische legenden. Het dualisme van deze voorchristelijke tradities vindt zijn weerklank in de bijbelse versie van de val van de mens uit het paradijs van Eden in de aardse ellende door de verleiding van de slang. Het mazdeïsme, de oude religie van de Perzen, zette het beginsel van het goede, voorgesteld door de God Ahura Mazda, naast dat van het kwaad, voorgesteld door de God Ahriman, die in een universele strijd zijn verwikkeld. Alle leven wordt gezien als het gevolg van het tegenover elkaar staan van deze twee beginselen, waarbij de uiteindelijke overwinning van het Goede wordt beloofd aan het einde der tijden.

Een latere afspiegeling van dit dualisme kan men zien in het boeddhistische onderscheid tussen nirvana en samsara. Hoewel blijkt dat het christendom, het judaïsme, en de islam veel verschuldigd zijn aan het mazdeïstische dualisme, is toch de meest rechtstreekse erfgenaam van de mazdeïstische religie het manicheïsme, zoals dat werd gepredikt door Mani tussen 242 en 273 n.Chr. in het hele Perzische rijk. Mani, die verklaarde de opvolger van Boeddha, Zarathoestra en Jezus te zijn, onderwees een gnostisch stelsel dat een beeld gaf van de kosmische strijd die zijn hoogtepunt zou vinden in de uiteindelijke overwinning van de God van het licht over de wereld van de stof. De katharen ontleenden veel van hun eschatologie [de leer over dood, oordeel, hemel en hel] aan het manicheïsme. Ze erfden ook het onderscheid tussen een extreem ascetische klasse van adepten en een minder ascetische klasse van gewone aanhangers: de ‘Uitverkorenen’ en ‘Toehoorders’ onder de manicheeërs werden de ‘Volmaakten’ en ‘Gelovigen’ onder de katharen.

Markale besluit zijn historische schets met een verslag van de overdracht door de Bogomilen van de manicheïstische invloed in het middeleeuwse Frankrijk, samen met het geloof in reïncarnatie. Deze sekte, opgekomen in Bulgarije, verbreidde zich naar het westen, eerst naar Joegoslavië, toen naar Noord-Italië en Zuid-Frankrijk. In Frankrijk werden de Bogomilen opgevolgd door de katharen die door hun katholieke vervolgers algemeen als ketters werden beschouwd. Er wordt heel wat getwist over de vraag wat de relatie is tussen de Bogomilen en de katharen, die uiterlijk veel meer christelijk waren. De auteur laat zien dat hoewel de katharen de christelijke terminologie en literatuur overnamen, zij toch de erfgenamen waren van een voorchristelijke traditie.

Markale onderzocht de ‘schatten’ die de katharen zo succesvol maakten als propagandisten in Occitanië. De geringe waarde die zij aan het materiële leven hechtten en hun doel te ontsnappen aan de cyclus van wederbelichaming, leidden tot een scherpe kritiek op de corrupte kerk en het Franse koningschap. Door hun verdienste als oprechte burgers, werden hele districten aangetrokken tot een nieuwe, half-kloosterachtige maatschappelijke orde, gebaseerd op het leiderschap van ongehuwde Volmaakten, door de invloed die ze uitoefenden op de gewone Gelovigen en vriendelijke plaatselijke katholieken. De vestiging van een nieuwe maatschappelijke orde, die werd geleid door niet-katholieken en een onafhankelijk Occitanië versterkte, was een gruwel voor de koning van het katholieke Frankrijk en voor de Paus in Rome. Daarom werd door de religieuze en politieke autoriteiten de ‘ketterij’, waarvan Montségur het laatste symbolische bolwerk was, geleidelijk uitgeroeid.

Deel 3 oppert de gedachte dat de schat verband hield met de politieke strijd tussen Blanche de Castille (de moeder van Lodewijk IX, de ‘Heilige’ Lodewijk) en Raymond, Graaf van Toulouse en verdediger van de katharen. Markale schrijft:

De hypothese waaraan we denken zou de volgende kunnen zijn: Blanche de Castille wist dat Raymond VII, Trencavel, en zonder twijfel een aantal van hun vazallen, documenten in hun bezit hadden of mondelinge overleveringen met betrekking tot het Franse koningshuis. Het is waarschijnlijk dat deze documenten of overleveringen werden overgebracht door de katharen, of op zijn minst in kathaarse kringen, door de geestelijkheid of personen die ze misschien hebben gebruikt om er een soort afpersing mee te bedrijven.

Een ander moeilijk feit is een bepaalde relatie – af te leiden uit de teksten zelf, zoals we hebben gezien – tussen de katharen en de versie van de Graal volgens de Duitse Wolfram van Eschenbach. In de 13de eeuw waren zekere Duitse intellectuelen, die opgingen in het occultisme, ervan overtuigd dat er een verband bestond tussen de kathaarse ketters en de bewaarders van de Graal, en dat de Graal daarom mogelijk een kathaarse ‘talisman’ was. Deze gedachte, die min of meer was vergeten, werd weer tot leven gewekt aan het einde van de 19de eeuw door Duitse intellectuelen en Franse occultisten, en als gevolg hiervan, wijd verbreid.

De theorie is dat de Graal, die na Chrétien de Troyes als een ideologisch symbool door verscheidene filosofische scholen in ere werd hersteld, een schakel vormt tussen de ‘schat’ van de katharen, . . . [en] deze documenten of overleveringen met betrekking tot het Franse koningshuis. blz. 291-2

De hypothese, die helaas te vaak wordt voorgesteld als een feit, is dus dat de ‘schat’ van de katharen . . . een bewijs [is] van het bestaan van een Merovingische lijn, een goddelijke en authentieke dynastie, verdrongen door de Karolingische overweldigers en hun Capetingische opvolgers. Dat zou de belangstelling van Blanche de Castille verklaren voor deze ‘schat’, die twijfel dreigde te zaaien over de legitimiteit van haar zoon Lodewijk IX en, natuurlijk van de hele Capetingische dynastie . . . Wat dit [de hypothese] betreft, kan men alleen maar antwoorden ‘Waarom niet?’ blz. 299

Lezers die de controversiële bestseller uit 1982 Holy Blood, Holy Grail kennen, door Michael Baigent, Richard Leigh, en Henry Lincoln, zullen zien dat Markale’s conclusies identiek zijn met die in hun boek en het vervolg daarvan, The Messianic Legacy. De auteurs, een BBC producer, een romanschrijver en een wetenschapper, hebben in het eerste boek een aantal raadsels uit de Franse geschiedenis gedocumenteerd, wat leidde tot zeer betwistbare conclusies. Holy Blood, Holy Grail betoogt dat een geheim genootschap, de Prieuré de Sion, sinds de kruistochten een geheime genealogie heeft bewaard die ook de Merovingische dynastie omvat, en die, via huwelijken met joden in het zuiden van Frankrijk, teruggaat tot het ‘zaad van David’ via een getrouwde Jezus. Deze veronderstellingen werden algemeen veroordeeld door geschiedschrijvers als geforceerde interpretaties van zwak bewijsmateriaal. De boekbespreker voor de New Statesman, Nicolas Walter, gaf als commentaar:

De draad die dit boek bijeenhoudt, bestaat uit dubieus bewijsmateriaal, ontleend aan duistere passages in beide delen van de bijbel, kronieken en legenden uit de Middeleeuwen, en bizarre documenten en geruchten van de moderne occulte ondergrondse beweging. Het resultaat is geweldig, een mengelmoes van sensationele journalistiek en politieke waanzin, maar het is geen serieuze geschiedenis.
103 (20), 22 januari 1982

Jean Markale is echter heel voorzichtig wat zijn instemming betreft met de speculaties van Baigent, Leigh en Lincoln. In zijn bespreking van de Franse vertaling van The Messianic Legacy,1 in het oktober 1987 nummer van La Revue, geeft hij als commentaar: ‘Men kan wel een aantal hypothesen in dit boek betwisten, maar van belang is dat dit onderzoek werd ondernomen en, . . . al blijft het beroemde en raadselachtige genootschap ‘Prieuré de Sion’ – dat in al deze bladzijden steeds aanwezig is, net als in Holy Blood, Holy Grail – een beetje te dubieus om overtuigend te zijn, moet men toegeven dat zoveel toevalligheden, op die manier bijeengebracht, zeer veel overredingskracht bezitten, wanneer ze eenmaal worden onderworpen aan onze eigen criteria van objectiviteit en intellectuele eerlijkheid.’

Een publicatie uit Engeland van 1987 biedt een heel andere oplossing van het mysterie van de schat van de katharen. The Treasure of Montségur,2 door Walter Birks en R A. Gilbert, begint met een eigen verslag van Birks deelname aan het neo-kathaarse occultisme in de jaren dertig van deze eeuw. Zijn ouders waren lid van de White Eagle Lodge, een spiritistische groepering in Londen, die geïnteresseerd raakte in de kathaarse schat door berichten die werden doorgegeven door de mediums Ivan en Grace Cooke. Hoe het ook zij, vijf jaar actieve dienst in W.O. II hadden een ‘ontwrichtende invloed’ op Birks’ droom ‘mijn leven te wijden aan het occulte’ (blz. 11). Sindsdien is hij behoorlijk kritisch geworden ten aanzien van de neo-kathaarse beweging en het occultisme in het algemeen. In deel 1 beschrijft hij de twintigste-eeuwse neo-kathaarse beweging, en kruidt zijn opmerkingen over bepaalde interpretaties van de katharen met bitterheid:

Al vijftig jaar hebben de neo-katharen de betekenis van de schat niet kunnen begrijpen; als wij willen slagen waar zij hebben gefaald en de waarheid willen begrijpen die hen voortdurend is ontgaan, dan moeten we hun alarmsignalen en afdwalingen negeren en ons wenden tot de katharen zoals ze in werkelijkheid waren. Om te weten wat de schat was, moeten we weten wat het katharisme was en waar het vandaan kwam, we moeten weten wat de katharen zelf geloofden en wat ze leerden. blz. 50

In deel 2 reconstrueert Birks wat er van de katharen bekend is op een heel andere manier dan Markale. Waar Markale wijst op een geschiedenis van ideeën en hun ontwikkeling in verschillende religies, concentreert Birks zich op specifieke details. Hij analyseert de plaats van het katharisme met betrekking tot het vroege christendom en verschillende christelijke ketterijen, terwijl Markale zich meer richt op voorchristelijke bronnen. De twee schrijvers zijn even overtuigend, maar op een heel andere wijze. Markale is opmerkelijk goed in het geven van een synthese, terwijl Birks uitmunt in het analyseren. Toch is Birks in zijn gevolgtrekkingen niet minder stoutmoedig dan Markale:

Het was dus geen materiële schat die Amiel Aicard en zijn metgezellen uit Montségur redden. Om omlaag te kunnen glijden langs een afgrond, in het donker en in het geheim, hadden ze aan zichzelf genoeg. Maar in henzelf was de schat, de kracht om de apostolische opvolging, misschien wel het zaad van een hogere vorm van christendom door te geven, om te worden onthuld wanneer de wereld gereed is haar te ontvangen. blz. 150

Hoewel Markale ons alleen zou willen laten vragen ‘Waarom niet?’ als een reactie op zijn conclusies omtrent de kathaarse schat, zullen sommigen de vraag stellen ‘Waarom een werelds motief toekennen aan een zo onwereldse sekte?’ Waarom zouden we niet liever de mogelijkheid overwegen dat de katharen, die geleidelijk in vergetelheid werden gedreven in de 200 jaar na Montségur, een ‘schat’ hadden bewaard in de vorm van een geheime leer, en/of een heilig voorwerp dat de kennis symboliseerde die werd overgedragen aan de Volmaakten tijdens de inwijdingen? Markale wijst sterk op de noodzaak om het onbuigzame dualisme van de katharen te temperen met een meer evenwichtige opvatting. Als expert in de Keltische cultuur met haar opvallend pantheïsme, spijt het Markale dat de katharen nooit uitstegen boven hun meedogenloze, wanhopige veronderstelling dat het kwaad onvermijdelijk deze wereld regeert. Kan het zijn dat de geheime ongeschreven leringen van de Volmaakten wel uitstegen boven hun denkbeeld dat de stof en het kwaad gelijk zijn? Als zij werkelijk geloofden in een legendarische afstamming die het Merovingische koningshuis verbond met Jezus, waarom is dat dan belangrijk? Zeker niet vanwege de kleine kans dat het letterlijk waar zou zijn (en wat dan nog?), maar omdat het idee van zo’n afstamming hun alledaagse materiële wereld op dramatische wijze zou redden, als ze zouden kunnen inzien dat die is onderworpen aan een goddelijke autoriteit in plaats van aan duivelse slavernij.

Misschien heeft het ondergronds bewaren van de oude wijsheid in het middeleeuws Europa iets heel waardevols opgeleverd van de kant van de katharen – hun geheime schat, zo u wilt: het feit dat ze op de leer van reïncarnatie de ideeën van evolutie en cyclussen toepasten. Alleen het begrip evolutie kan hun tamelijk starre exoterische opvatting over reïncarnatie en het wereldse leven als een valstrik voor de gevallen ziel, veranderen in een wat positievere levenshouding. Alleen de opvatting dat we een plaats innemen in een levende en zich ontwikkelende kosmos kan de ideeën van ‘val en verlossing’ verenigen met die van het Eeuwige Nu en ‘U bent Dat.’

Er is in Montségur een heel speciale kamer, een diepe kerker, die weinig daglicht ontvangt. Op de dag van de zomerzonnestilstand daalt er een zuil van licht af in deze kerker, en verlicht één enkel altaar, waardoor de kerker een heiligdom wordt. De intuïtie zegt dat de geheime schat die de katharen na een tien maanden durend beleg uit Montségur smokkelden, verband houdt met deze zonnestilstands-lichtzuil in de kerker. Betekent dat niet dat het licht de diepste duisternis overwint, dat het leven de dood overwint, en dat het eeuwige het moment verlicht? Dat uiteindelijk samsara nirvana is? Deze wetenschap is zeker een schat. Wat op het altaar was geplaatst, was misschien het meest heilige voorwerp van Montségur, een steen, boekrol, kelk, of een of andere vorm van een rozenkruis, misschien.

Dit brengt ons bij een andere en heel wezenlijke ‘kathaarse schat.’ Dat is de invloed die incarnatie in het kathaarse milieu kan hebben gehad op de spirituele ontwikkeling van de betrokken individuen. De bekoring die het katharisme uitoefent op de verbeeldingskracht van lezers van nu in Frankrijk, Engeland en Amerika, kan zelfs een weerspiegeling zijn van een cyclische terugkeer van zielen die destijds waren belichaamd als katharen.3 Dit is de conclusie, getrokken door Arthur Guirdham, een Brits psychiater (bekritiseerd door Birks) die in de jaren zestig en zeventig een onderzoek instelde naar wat herinneringen uit een vorig leven zouden zijn van een groep waarvan hij meende dat ze voormalige katharen waren.

Het lijkt aannemelijk dat er enig verband bestaat tussen de katharen en de soefi’s, waarmee Markale zich niet bezighoudt. De 13de eeuw was het hoogtepunt van soefi-literaire creativiteit in de islamitische beschaving die zich uitstrekte van Spanje (slechts ongeveer honderd mijl van Montségur) tot Afghanistan. De Afghaan Rumi, de Perzische dichter Saadi, en de Spaanse leraar Ibn-el-Arabi, brachten allen in deze periode hun meesterwerken voort. Occitanië was bezet door moslims gedurende het begin van de achtste eeuw, en de soefi-invloed op de tradities van troubadours en de ridderschap is met zekerheid vastgesteld.

De Arabische wereld speelt een grote rol in Walter Birks’ oplossing van het raadsel van de katharen, hoewel hij zich concentreert op de christelijke traditie. In zijn Epiloog van The Treasure of Montségur geeft Birks een beschrijving van zijn ontdekking in Syrië, van wat hij de werkelijke betekenis acht van de schat van Montségur en de Graal. In een ontmoeting met een religieuze leider van de Alawieten en Nosairiërs (hun religie bevat zowel islamitische als christelijke elementen en een voorchristelijke basis) vertelt hij Birks, ‘Deze Graal waarover u spreekt is een symbool en staat voor de leer die Christus alleen onderwees aan Johannes de Geliefde. Wij hebben hem nog steeds.’ Birks schrijft:

De twee belangrijkste symbolen in de religie van de Nosairiërs (althans in haar ‘noordelijke’ vorm) zijn Licht en de beker of kelk met de gewijde wijn, en als de gelovige daarvan drinkt, zegt hij ‘Ik drink op het licht.’ . . .

Hier, in deze bergstreek, is als een fossiel inderdaad een kostbaar relikwie bewaard gebleven van wat ik de Alternatieve Traditie heb genoemd. De Nosairiërs . . . hebben alle kenmerken behouden die daar zijn opgetekend: de gedachte dat een goddelijke geest in de mens woont, van Christus als de man die zijn goddelijke aard tot werkelijkheid maakte, de mogelijkheid in anderen om zijn voorbeeld te volgen, het onderscheid tussen de toehoorders (Amma) en de uitverkorenen (Khassa); en ten slotte het omdoen van een gordel die de Nosairi ingewijde kenmerkt, zoals destijds de Essenen, de Paulicianen en de katharen. blz. 154

In het laatste deel van de achtste eeuw was het Occitaanse gebied, kort gezegd, een half-onafhankelijk joods staatje, dat een randstaat vormde tussen de christelijke en islamitische gebieden. Het soefi-element van de 13de eeuwse islamitische cultuur in Spanje bestond naast en in onderlinge afhankelijkheid met de volledige ontwikkeling van de Hebreeuwse kabbala, die probeerde het judaïsme, de islam en het christendom tot elkaar te brengen. De kabbala infiltreerde in de Europese gedachtestroom gedurende verscheidene volgende eeuwen, en de katharen hielpen ongetwijfeld mee om in Occitanië een milieu te scheppen dat de ondergrondse overdracht van de ‘ketterse’ gedachte bevorderde.

Het is zeker dat de katharen veel van de vormen van de oude mysteriescholen herhaalden, waaronder het onderscheid tussen ingewijden en novicen. Als de kennis die werd overgedragen aan de Volmaakten toereikend was om hen volledig toegewijd te maken aan de kathaarse gemeenschap, dan moet die een of andere oplossing hebben verschaft voor de nogal kille opvattingen die in de exoterische geschriften bewaard zijn gebleven. Deze geschriften geven een beeld van de overwinning waarnaar men uitzag, van de krachten van het licht als een overweldigende en volledige revolutie. De geleidelijke evolutie van het bewustzijn leidt inderdaad tot de overwinning van het licht over de duisternis, hoewel niet noodzakelijkerwijs op de dramatische manier zoals de katharen zich dat voorstelden.

Maar natuurlijk heeft ieder van ons recht op zijn eigen interpretatie van de katharen. De beste vragen zijn wellicht die welke nooit bevredigend beantwoord kunnen worden. De verklaringen van Markale geven voldoende onbevooroordeelde informatie om het ons mogelijk te maken onze eigen hypothesen te ontwikkelen. Voor Engelstalige lezers wordt Walter Birks’ onderzoek van het mysterie van Montségur aanbevolen als een fascinerende en informatieve studie. Hoewel zijn oplossing van het mysterie bevredigender lijkt dan die van Markale, ontbreekt bij Birks het theosofische perspectief dat Markale’s meer ambitieuze en meerdelige werk bevat.

Op dit moment zou het wat voorbarig zijn de theosofische waarde van Markale’s onderzoekingen te beoordelen. Zelfs al is geen van zijn oplossingen van de mysteriën volledig bevredigend, dan nog doet zijn benadering vanuit verschillende gezichtspunten ons de geest herinneren van Blavatsky’s Isis ontsluierd en Caves and Jungles of Hindustan. Markale is een begaafd schrijver en een zeer toegankelijk geleerde. Met zijn speurtocht naar de waarheid omtrent Gisors en de Tempelieren, de berg Saint-Michel en de draak, en Carnac en Atlantis, heeft hij een geweldige maar zeer lonende taak op zich genomen.

Als de drie volgende delen van zijn reeks van gelijke kwaliteit zijn als Montségur et l’énigme cathare, en als ze alle vier in het Engels worden vertaald, heeft Jean Markale er recht op in de hele wereld te worden geëerd als een uniek zoeker van de twintigste eeuw naar ‘de geheime leer der eeuwen.’

Noten

  1. Le Message.
  2. A Study of the Cathar Heresy and the Nature of the Cathar Secret, Crucible/Aquarian Press, Thorsons Publishing Group, Engeland, 166 blz.
  3. Een ander bewijs van de plaats die de katharen (verwant aan de moderne neo-katharen die Birks heeft ontmoet) in de moderne tijd innemen, is de bouw van een neo-kathaarse kerk in 1890 door Jules Doinel, een bibliothecaris in Carcassonne. Volgens Holy Blood, Holy Grail, zou Doinels kerk zijn ingewijd door een oosterse bisschop in Parijs – ten huize van Lady Caithness, weduwe van de Graaf van Caithness, Lord James Sinclair. Dit feit zal theosofen zeker interesseren omdat Lady Caithness de eerste voorzitter was van de Parijse afdeling van de Theosophical Society, en een vriendin van Helena Blavatsky en Henry Olcott vanaf 1870 tot haar dood in 1895. Baigent, Leigh en Lincoln hechten waarde aan dit feit, omdat de ‘Prieuré documenten’ waarop hun boeken zijn gebaseerd, een verband leggen tussen de familie Sinclair en de Merovingische afstammingslijn.

Spirituele tradties: Frankrijk

Artikelen van Paul Johnson


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1988

© 1988 Theosophical University Press Agency