De broederschap van het leven
John P. Van Mater
Uw zienswijze en de mijne kunnen hier en daar wat uiteenlopen, maar ik waag het te zeggen dat we over het geheel genomen allen onze mooie aarde en haar rijken zien als een wereldomvattend ecosysteem. Niet alleen de zogenaamde levende rijken, maar ook de aarde zelf – het zonlicht en de storm, de jaargetijden, de wind en de sneeuw. Dat is onze wereld en wij zijn daar een integraal deel van, niet slechts een wezen dat hier is neergestreken op een bol van stof die om onze zon cirkelt.
Veel hangt af van de manier waarop we de aarde en het omringende heelal bezien. Wat zijn de criteria die we erfden en die verouderd zijn; van welke vooronderstellingen gaan we gedachteloos uit? Zijn we van mening dat onze planten, dieren en wij mensen de enige levende wezens zijn? Dat de aardbol waarop we wonen en de andere planeten, onze zon, alle zonnen die de nachtelijke hemel bevolken, dood en onbewust zijn, ook al storten ze krachten uit van allerlei aard? Dat alle werelden het gevolg zijn van de blinde werking van bepaalde wetten en processen? Zo ja, wat zijn dan wetten? Gaan we ervan uit dat er nergens intelligentie is, behalve bij ons mensen, bij planten en dieren?
Het is echter merkwaardig en belangwekkend dat onze eigen intuïtie ons iets anders zegt, wat de wetenschap, de religie of de filosofie ons ook mag leren. Als we de zon zien opkomen of ondergaan, de wind horen ruisen door de bomen, de bloemen zien verschijnen in de lente, of als we ’s nachts opzien naar de wijze oude sterren, wekt dat gevoelens en gedachten, kortstondige flitsen van begrip die we niet kunnen vasthouden en tot de onze kunnen maken. Ze schijnen niet te passen in ons eindige denken. Maar ze geven ons het gevoel dat we levende delen zijn van de activiteiten van de aarde, dat we in ons bewustzijn op de een of andere manier verbonden zijn met het leger van sterren.
Is dat niet wat de dichters ons door de eeuwen heen hebben gezegd? Alle creatieve arbeid – muziek, toneel, poëzie, beeldende kunst – tonen ons de aanwezigheid van leven in alle dingen. Het schijnt dat de wetenschap op dit punt een tweesprong nadert. De resultaten van het moderne wetenschappelijk onderzoek brengen de wetenschappers ertoe de kwestie van het bewustzijn opnieuw te bezien en in samenhang daarmee de vraag wat leeft en wat dood is (zo er al iets dood is). Om een paar voorbeelden te noemen:
In de nieuwe fysica schijnen atoomdeeltjes blijk te geven van het vermogen om te kiezen; in boeken en op de televisie tonen natuurkenners het ingewikkelde wonder van zogenaamd simpele wezens; biologen komen tot de ontdekking dat cellen niet alleen ongelooflijk gecompliceerd zijn, maar ook een soort intelligentie en een vorm van communicatie en samenwerking blijken te bezitten. Zijn cellen wezens of dingen? Het traditionele darwinisme is zo goed als verdwenen. Erfelijkheid in de vroegere betekenis, het overleven van de geschiktsten, het blind opeenhopen van kleine veranderingen, zijn weg. De schaal van fossielen toont vele lacunes of plotselinge sprongen.
De vraag rijst welke impulsen dit teweegbrachten? Zijn het louter stoffelijke vormen waar het toeval op inwerkt? Is bewustzijn een bijproduct van de stof, of is het de fundamentele drang achter de evolutie? Laten we een ogenblik stilstaan bij de vroegere opvatting van de aarde en de kosmos. De overheersende religieuze en filosofische zienswijze in vroeger tijden hield in dat alle stelsels, alle eenheden levend en bewust zijn: atomen, cellen, kristallen, mensen, planeten, zonnen, heelallen. Elektriciteit, magnetisme, zwaartekracht, licht en andere natuurkrachten beschouwde men ook als levend. Ze geven alle blijk van het leven van de kosmos. Het zijn allemaal uitingen van wezens, van monaden In uiteenlopende stadia van evolutie.
Volgens de Ouden strekte de kosmische ladder van levens zich uit van het nietigste subatomaire deeltje en nog lager, tot het grootste heelal of clusters van heelallen en daarboven. Omdat zij ervan uitgingen dat iedere eenheid een bewustzijn is, een monade met oneindige mogelijkheden, was de kosmos voor hen vol ontelbare soorten goddelijke intelligenties, die zich alle door evolutie en herhaalde belichamingen trachten te ontplooien.
Thomas Henry Huxley schreef:
Als we de kwestie bezien vanuit het meest strenge wetenschappelijke standpunt, mist de veronderstelling dat er onder de myriaden werelden, verspreid in de eindeloze ruimte, geen intelligentie kan bestaan, even ver boven die van de mens als de zijne boven die van de kakkerlak; dat er geen wezen kan zijn met vermogens die de loop van de natuur beïnvloeden, die even ver boven de zijne staan als de zijne boven die van een slak, volgens mij niet alleen iedere grond, maar is ook ongerijmd.*
*Essays Upon Some Controverted Questions, 1892, blz. 27.
Men zou moeten zeggen: ontelbaar veel meer intelligenties, zowel boven de mens als beneden de kakkerlak. De hogere wezens – noem ze goden, serafijnen, dhyani-boeddha’s, amshaspends, het aantal namen in de verschillende religies en filosofieën is legio – vormen de innerlijke planeet, zon, enz., zoals de geest, intelligentie, het bewustzijn, verstand en de emoties van de mens het innerlijke leven vormen van de mens zoals we die kennen. Zonder deze eigenschappen en krachten zou die mens er niet zijn, maar alleen het stoffelijk omhulsel. En zo is het ook met het heelal volgens het aloude denken.
Ook het heelal is bezield door scharen van intelligenties op alle niveaus, en het zijn de activiteiten van deze hogere wezens, hoe men ze ook noemt, die de harmonische levensstijl of wetten van hun kosmos waarborgen, Zij staan er borg voor dat er wetmatigheid heerst en dat telkens de harmonie wordt hersteld als die is verstoord. Vandaar de universele werking van oorzaak en gevolg, actie en reactie, niet alleen op stoffelijk gebied, maar ook in de wereld van emoties, begeerten, wil en gedachten. Dit zijn krachten die optreden en hun invloed hebben op de natuur en alle wezens, en de natuur zal te zijner tijd reageren. Dit zaaien en oogsten, dit proces van het herstellen van evenwicht, wordt karma genoemd, een woord dat bij de meeste mensen tegenwoordig welbekend is. Volgens de gangbare definitie is leven uitsluitend beperkt tot de organische rijken – planten, dieren en mensen. De rest ziet men als dode dingen, ondergebracht in de anorganische gebieden, die de mineralen omvatten, de werelden van allerlei aard die aan de nachtelijke hemel stralen en de krachten en wetten die hen bewegen en besturen. In feite zegt men gewoonlijk dat de krachten en wetten van de natuur levenloos zijn en blindelings werken, d.w.z. onbezield of niet geleid door intelligentie van welke aard ook.
Duidelijkheidshalve zouden we moeten definiëren wat we met leven bedoelen, omdat wanneer we dat woord gebruiken, de meeste mensen vanzelfsprekend alleen denken aan de drie organische rijken – planten, dieren en mensen – die de wetenschap als levend beschouwt. Bijna alle denkers van weleer en een groeiend aantal natuurkenners en biologen gebruiken het woord in ruimer verband om die krachten en energieën aan te duiden die zowel de organische rijken als de zogenaamde anorganische rijken en werelden bezielen. Ons eigen voorstel zou zijn het woord LEVEN te gebruiken voor werelden, atomen, alles, terwijl organisch leven dan een aanduiding zou zijn van de rijken van planten, dieren en mensen.
De moderne theosofie wil het beeld introduceren van het levende heelal dat wordt beheerst door oorzaak en gevolg of karma. Wanneer het heelal zich opnieuw belichaamt, doet het dat net zo als de mens en zijn kleinere eenheden, atomen, moleculen, cellen, enz., wanneer hij reïncarneert. Het nieuwe heelal is het karma van het oude heelal: zijn opnieuw ontwaakte levens op alle gebieden brengen zichzelf voort, en elk van deze levens is het karma van zijn verleden. Collectief beschouwd vormen zij de uitdrukking van het veel grotere wezen waarvan ieder levend atoom een onvervangbaar deel is.
Alle wezens zijn vonken van de universele essentie of overziel in uiteenlopende stadia van hun zelfontplooiing of evolutie, die plaatsvindt door middel van periodieke wederbelichamingen. De vonk die uw essentie is en de vonk die mijn essentie is, hebben tot ontplooiing gebracht wat ons tot mensen maakt; wij bevinden ons in het menselijke stadium. De dieren hebben ontplooid wat hen tot dieren maakt. De goden zijn goden omdat zij het goddelijke hebben ontvouwd. En alle levens van alle rijken vormen het weefsel van levens dat de uitdrukking is van het universele wezen, het levende heelal.
Men zou de vraag kunnen stellen waarom we er leven of bewustzijn bij moeten halen als we het heelal, of kristallen, of het licht, of de wind en de regen beschrijven. Dat zijn eenvoudig natuurverschijnselen die niets te maken hebben met de kwestie van leven of niet-leven. Om dat onderscheid draait alles. Want, zoals eerder gezegd, wordt de situatie waarvoor de wetenschapper zich gesteld ziet, spannender naarmate ontdekkingen op verschillend terrein op de mogelijkheid duiden dat er op vele gebieden bewustzijn kan bestaan. Maar de vraag blijft, kan het kosmische proces in zuiver natuurkundige termen worden verklaard? Het kan wel worden beschreven, maar kan het ook worden verklaard? Kan men intelligentie en half-intelligente machten, werkelijkheden en wetten die achter de schermen werken, buiten beschouwing laten als dingen die geen tastbaar aandeel hebben in het kosmische proces? in de groei van een kind of het ontplooien van een
bloem? in zonnevlekken en de zonnewind? in ijsbloemen op het raam? Er is overal een veelheid van voorbeelden, vol mysteries. Zijn het alleen maar aspecten van de natuur- en scheikunde, of speelt bewustzijn van een of andere aard in al deze verschijnselen een rol?
Onlangs kreeg ik een krantenknipsel in handen uit de Pasadena Star News (19 augustus 1986) waarin staat dat dr. Murray Gell-Mann en 72 Nobelprijswinnaars zich verzetten tegen de leer van het creationisme op onze openbare scholen. We hebben stellig bezwaar tegen het letterlijke geloof dat God de wereld in zes dagen heeft geschapen. Maar we behoeven ook niet aan te nemen dat de geboorte van werelden louter een astrofysisch verschijnsel is en niets meer; en dat de vermogens en krachten van de mens – zijn gedachten, aspiraties, begrip en bewustzijn – niets anders zijn dan ingewikkelde bijproducten van de stof. Kinderen worden opgeleid in de natuurwetenschappen en terecht. Maar er is een middenveld tussen deze twee uitersten waar ze kennis zouden kunnen nemen van de grootse religieuze en filosofische verklaringen van feiten, waarvan de natuurwetenschappen op het materiële gebied een beschrijving geven.
Wat ik probeer duidelijk te maken is, dat de ervaring of het besef dat de aarde en de kosmos leven, metafysische vragen met zich brengen, waarmee de natuurwetenschap nu door haar eigen diepgaande onderzoekingen begint te worden geconfronteerd. Wat is leven? Wat is substantie? Wat is bewustzijn? Zijn leven en bewustzijn producten van de stof, of is stof een van de uitingen van bewustzijn? Of zijn ze twee zijden van dezelfde medaille?
De eenheid en de onderlinge afhankelijkheid van de aarde en het leven van de aarde is iets dat niet kan worden weersproken. De fysische ecologie bewijst dit feit voortdurend. De mens verstoort de harmonie van de natuur met zijn plunderingen; hij berooft de aarde, kapt haar wouden, misbruikt de grond, vervuilt de atmosfeer en vergiftigt de rivieren en oceanen. Hoelang zal de natuur deze schendingen tolereren? Een van de redenen waarom we zonder bezwaar de aarde plunderen is misschien wel dat we ons gevoel van eenheid met de natuur en haar rijken hebben verloren. De natuur en haar rijkdommen zijn er alleen om er in het wilde weg gebruik van te maken. Per saldo is de aarde slechts een klomp stof.
Laten we onszelf niet bedriegen. De aarde is onze machtige moeder en zal te zijner tijd haar evenwicht herstellen. Zuurstof zal schaars worden, het voedsel minder overvloedig, de grond minder vruchtbaar; het is mogelijk dat overstromingen de landerijen door erosie doen verdwijnen, dat het ijs opnieuw een heel halfrond bedekt, een andere Gobi of Sahara de plaats inneemt van een nu bloeiende landstreek, of misschien dat delen van landen verzinken en andere verrijzen. Dit alles om de aarde in staat te stellen zich te vernieuwen, braak te liggen om op krachten te komen.
Onze mooie aardbol en de kosmos waarin hij zich beweegt, vormen een grootse broederschap van leven. Deze broederschap, deze eenheid, is een feit. De natuur in al haar verscheidenheid is een praktische broederschap. Het is de mens die bij tijden onbroederlijk is en de harmonie en het evenwicht ondermijnt. Hij doet dit op eigen risico.
Iedere eeuw heeft zijn eigenwaan en gelooft ‘nu eindelijk de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn’. Vaak komen ideeën uit het verleden ons vreemd voor, omdat wellicht denkers van vroeger het bewustzijn zagen als de fundamentele werkelijkheid en de stof als een illusie. In deze tijd echter zien we de stof als de fundamentele oorzaak en werkelijkheid, en het bewustzijn als een toevallig en uniek gebeuren, dat zich op de een of andere manier met moeite vooruit heeft geworsteld op onze nietige planeet in ons onbeduidende zonnestelsel.
Toch heeft de gedachte van de eenheid van dit levende heelal met al zijn levens, groot en klein, door de eeuwen heen luid weerklonken. De mens is de microkosmos van de macrokosmos, een heelal in het klein; de mens, met een vonk van het goddelijke in de kern van zijn wezen, die hem aanspoort tot dieper inzicht en tot nobeler daden. De zon en sterren, bloemen en leeuweriken, prachtige wolken, serene bergen en woestijnen. Lawaaiige steden met hun rijkdom en stank, vreugde en verdriet, gezondheid en ziekte, zelfzucht en adeldom. Het zijn alle aspecten van een kosmisch proces dat in talloze millennia de eigenzinnige mens uitdaagt zichzelf tot een waardiger mens te maken, een goddelijker mens, om zo als een zelfbewuste medewerker zijn plaats in te nemen in de broederschap van alle leven.
Artikelen van John P. Van Mater