Grote vrouwen
Eloise Hart
Sinds Eva zijn er ontelbare vrouwen geweest die door hun onzelfzuchtige aard ons leven hebben verrijkt. De geschiedenis heeft vastgelegd wat dichteressen en schrijfsters, keizerinnen en koninginnen, filantropen, moeders, leraressen, vriendinnen en heiligen hebben volbracht. In de heilige boeken vinden we voorbeelden zoals de Maagd Maria en de zachtmoedige Kwan Yin, die voor hun aanbidders godinnen van liefde zijn geworden.
Er is een overlevering, afkomstig uit het Oosten en van de oude Grieken, van een gouden keten van grootse figuren die op bepaalde tijden verschijnen en die anderen met een spirituele instelling aantrekken om te helpen en te dienen waar dat nodig is. Als ‘dienaren van de dienaren van God’ zijn zij vrienden van de mensheid, die door op allerlei manieren hulp te bieden mannen en vrouwen in staat stellen een nobeler en gelukkiger leven te leiden.
Onder deze mensen waren veel vrouwen. Ze dragen geen fonkelende kroon of stralenkrans en zijn slechts te herkennen aan de kwaliteit van hun leven en werken. Als we terugzien in de geschiedenis blijkt dat, terwijl de meesten van hen onopgemerkt en zonder lof hun werk deden, enkelen opvallen. Bijvoorbeeld Hypatia, hoofd van de neoplatonische school in Alexandrië in de 5de eeuw n.Chr. en opvolgster in een lange reeks filosofen en profetessen die, na een hoge graad van spiritualiteit te hebben bereikt, in staat waren goddelijke inspiratie over te brengen door onderricht en door hun voorbeeld.
In haar verhandelingen en brieven streefde Hypatia ernaar ideeën uit de oude mysteriescholen over de goddelijke oorsprong en bestemming van de mens levend te houden. Sprekend tot haar studenten over waarheid en het vermogen dat ze bezit om vrede en vreugde te brengen, onderrichtte ze hen op de volgende wijze:
Waarheid is een luister die eeuwig blijft bestaan. Ze kan niet door menselijke zwakheid worden aangetast en bezoedeld. En als ze eenmaal een plaats heeft gevonden in ons hart, schijnt ze als de glorie van de zonnegod zelf; ze straalt over tegenslagen met het licht van nieuwe mogelijkheden; verandert vijanden in vrienden en verlicht de grote reis die wij als broeders maken naar de heilige berg van eeuwigdurende wijsheid.
Al zouden de tempels van Samothrake en Thebe tot stof vervallen, en de mysteriën voor de mens op aarde worden gesloten, u heeft nu in uw hart een vuur dat u zal voeren tot wijsheid . . . Volg het pad moedig, mijn broeders, en met grote vreugde, want nu heeft u het licht.
Dergelijke ideeën werden gretig aanvaard, maar Hypatia’s populariteit verontrustte de christelijke geestelijkheid zodat ze het volk ertoe aanzette haar te doden.
Het beeld van een vrouw die goddelijke macht overbrengt naar de mensheid wordt in het Oosten vertegenwoordigd door Kwan Yin, die als ‘godin van barmhartigheid en vriendin van de mensheid’ liefde en het bodhisattva ideaal verpersoonlijkt. Bodhisattva’s zijn zij die, na levens van inspanning en dienen, de drempel van nirvana bereiken en terugkeren, hun eigen geluk opgeven om hen die dat nodig hebben te helpen, te bemoedigen en te beschermen, hetzij door hun aanwezigheid of door hun verheven inspiratie. Velen van deze grootmoedige mensen waren vrouwen. In De Soetra van de Vervolmaking van Wijsheid in Achtduizend Verzen staat een verhaal dat de achting van de Boeddha illustreert voor een van deze vrouwen. Bekend als ‘godin van de Ganges’ om haar daden van mededogen, naderde ze de vergaderde monniken en ging zitten. Na enige tijd stond ze op, liep om de Boeddha heen en, haar handen vouwend, sprak ze hem als volgt toe: ‘Heer, ik zal geen angst hebben . . . Zonder vrees zal ik het Dharma [de wet] onderwijzen aan alle wezens.’
Boeddha’s glimlach straalde licht uit door het hemelgewelf, zelfs naar Brahma’s wereld, keerde toen terug, bewoog zich driemaal om de Heer en verdween in zijn hoofd. Daarop verzamelde de vrouw gouden bloemen en strooide die rond de Boeddha, waar ze vrij in de ruimte bleven staan.
Ananda stond op en vroeg: ‘Waarom glimlachte u, Heer? De Verlichte glimlacht niet zonder reden.’
De Boeddha antwoordde:
Ananda, in de toekomst zal deze godin van de Ganges de Tathagatha [Boeddha] zijn en Gouden Bloem heten, begiftigd met kennis en ervaring, Kenner van de wereld, Trainer van mensen, Leraar van goden en mensen. Die Boeddha zal in de wereld verschijnen tijdens het sterrentijdperk en zal de opperste, volmaakte verlichting bereiken. Deze godin van de Ganges, Ananda, zal na haar dood haar geslacht van vrouwelijk in mannelijk veranderen en zal geboren worden in het Boeddha-land dat Verrukking heet, . . .
Als hij gestorven is zal hij van het ene Boeddha-land naar het andere gaan, zonder ooit uit het gezicht van de Tathagatha te verdwijnen.
. . . Bovendien, Ananda, zal de groep van discipelen van de Boeddha Gouden Bloem zo talrijk zijn dat ze niet geteld kunnen worden. Ananda, in die tijd, in dat Boeddha-land, zijn er geen woestenijen, bewoond door roofdieren of dieven, geen woestijnen, geen ziekten, geen hongersnood. Deze en alle andere afstotelijke woestenijen zullen dan niet bestaan, noch ooit worden gezien.1
In dit voorbeeld wees de Boeddha zijn discipelen erop dat de kwaliteit van de ziel niets te maken heeft met het geslacht van het lichaam; dat hoogontwikkelde mensen kunnen incarneren als man of vrouw naar gelang van de aard van het werk dat ze willen verrichten.
Een treffend voorbeeld van bodhisattvisch mededogen is de volkomen onzelfzuchtige Moeder Teresa. De opdracht die haar moeder haar gaf in haar kinderjaren: ‘Leg je hand in de Zijne – in Zijn hand – en ga de hele weg met Hem’, klonk als een gongslag in haar ziel. Instinctief hielp ze haar vriendinnen en schoolkameraden met hun problemen, hun lessen en bij activiteiten van de kerkgemeente. Toen ze ouder werd, groeide het verlangen in de missie te gaan om de lijdende bevolking van India te helpen. Ze ging ten slotte naar Darjeeling in Bengalen, een bergpost in de Himalaya, waar ze novice werd en de naam van haar patrones, de heilige Theresia aannam, bekend als de ‘Kleine Bloem’.
Negentien jaar lang gaf ze onderricht aan de St. Maria School in Calcutta, een periode waarin India werd opgeschrikt door hevige beroeringen. Het volk probeerde zich te bevrijden uit de Britse overheersing; toenemende conflicten tussen moslims en hindoes veroorzaakten miljoenen gewonden, terwijl miljoenen anderen werden verdreven of omkwamen door honger en ziekte. Het was in die tijd dat zuster Teresa tijdens een treinreis naar Darjeeling plotseling wist dat ze meer zou moeten doen om de armen en de stervenden in de straten van Calcutta te helpen. Ze verliet het klooster en begaf zich onder de behoeftigen waar ze schrikbarende toestanden aantrof. Honderden mensen waren zo ziek dat geen ziekenhuis ze wilde opnemen. Moeder Teresa verzorgde hen zo goed mogelijk door onderdak en voedsel te zoeken en elk van hen liefdevolle aandacht te geven, zodat ze tenminste in vrede konden sterven. Tegenwoordig nemen duizenden mensen deel aan haar werk en heeft haar kleine Missie van Liefde vertakkingen over de hele wereld. In elk centrum ontvangt iedere zieke aandacht en liefde en de verzekering dat een liefdevolle Schepper over hen waakt. Als een erkenning voor wat ze doet, heeft de wereld Moeder Teresa nu overladen met eerbewijzen en giften. Ze geeft deze door aan de behoeftigen en aanvaardt niets voor zichzelf. In plaats daarvan streeft ze ernaar zich te ontdoen van bezittingen en belangen, om een kanaal te worden voor de kracht van de liefde en ons te tonen hoe dat kan. Haar raad is altijd eenvoudig. Toen een groep toeristen haar om raad vroeg, antwoordde ze: ‘Lach uw man eens toe. Lach uw vrouw eens toe.’2
Een andere vrouw die door haar altruïstische natuur wonderen verrichtte, was de begaafde en populaire Engelse, Florence Nightingale. Als kind voelde ook zij ‘de roep van God’, maar de richting van haar werk werd pas duidelijk toen ze besloot verpleegster te worden: een beroep dat in haar tijd grotendeels werd uitgeoefend door prostituées en alcoholisten, maar dat Florence omvormde tot een achtenswaardig beroep dat vakkennis vereiste. Haar weg was niet gemakkelijk. Alleen door haar vastberadenheid kon ze de tegenstand van familie, vrienden en autoriteiten overwinnen en de vermoeiende training in Duitse en Franse ziekenhuizen doorstaan. Terug in Engeland, was haar eerste taak een expeditie van verpleegsters te leiden naar de Krim, waar duizenden Britse soldaten aan verwondingen stierven in smerige, bouwvallige ziekenbarakken. Het was een hopeloze toestand. De voorraden aan voedsel en andere benodigdheden waren uitgeput, de staf van artsen en verplegers ongeoefend en ontoereikend. Ze begon onmiddellijk het hele werk te reorganiseren en hield toezicht op alle details, de zorg voor de soldaten inbegrepen. De tederheid en zorg tegenover haar patiënten tijdens haar nachtelijke ronden werden vereeuwigd door Longfellows ‘Dame met een Lamp’ in zijn gedicht ‘Santa Filomena’.
Na het einde van de oorlog keerde Florence Nightingale naar Engeland terug en stelde ze niet alleen een commissie in voor de hervorming van de gezondheidszorg in burgerlijke en militaire ziekenhuizen, maar opende ze ook scholen voor de verpleegkunde, waar de nadruk werd gelegd op de hygiënische verzorging en menswaardige behandeling van patiënten, waar werd gewerkt aan karaktervorming, waar men theoretisch onderricht ontving en praktische ervaring kon opdoen. Later stelde ze een netwerk van wijkverpleegsters in over heel Engeland. De verpleging in ziekenhuizen, de medische verzorging die we ontvangen en de gezondheid bevorderende ideeën die ons nu ter beschikking staan, zijn de vruchten die we plukken van haar onvermoeibare inspanningen. Toen ze door haar leeftijd haar activiteiten moest beperken, heeft Florence de mensheid nog één geschenk aangeboden. Ze stelde een bloemlezing samen uit de geschriften van christelijke mystici en hielp Benjamin Jowett bij het herzien van zijn vertaling van de Dialogen van Plato.
Terwijl Florence Nightingale actief was in Europa, werkte Harriet Ross Tubman in Amerika. Als slavenkind werd ze genadeloos geslagen en misvormd, maar ten slotte kon ze ontsnappen en leidde ze, na de Mason-Dixon grenslijn te zijn overgestoken, een ‘ondergrondse spoorweg’ waarlangs honderden gevluchte slaven de weg naar de vrijheid vonden. Tijdens de burgeroorlog diende Harriet Tubman in het Unie-leger als verkenner, spion en verpleegster; ze verzachtte pijn en genas infecties en dysenterie met medicijnen uit wilde kruiden die ze verzamelde.
Later werkte Harriet samen met Susan B. Anthony voor het vrouwenkiesrecht; ze stichtte ook scholen voor negerkinderen en tehuizen voor bejaarden. Tijdens haar leven wisten maar weinigen hoe omvangrijk haar werk was, maar één man, voorstander van de afschaffing van de slavernij, Frederick Douglass, bracht de erkenning die ze zozeer verdiende, tot uitdrukking. In een brief aan haar schreef hij:
Ik heb gezwoegd overdag – u in de nacht. Ik ontving de bijval van de menigte en de voldoening door zeer velen te worden gewaardeerd, terwijl van het meeste dat u deed alleen enkele, bevende, bange en aan voeten geblesseerde slaven en slavinnen getuige waren, die u uit het slavenleven weghaalde en wier hartgrondige God zegene u uw enige beloning was. De middernachtelijke hemel en de stille sterren waren de getuigen van uw toewijding aan vrijheid en van uw heldhaftigheid.3
Bekender is het werk van Eleanor Roosevelt. Als meisje was ze onopvallend en verlegen, maar ze overwon haar onbeholpenheid toen ze zich ervoor inzette de armen en vertrapten in de Verenigde Staten en in de wereld te helpen. In radiopraatjes, toespraken en krantenartikelen gaf ze uiting aan haar diepe betrokkenheid bij de vrijheid en waardigheid van de mens, en in het bijzonder bij de rechten van vrouwen en zwarten. Onafgebroken drong ze er bij de machthebbers op aan iets te doen aan het verbeteren van de toestanden, het waarborgen van gelijke betaling, gelijke kansen op werk, en het benoemen van gekwalificeerde vrouwen in hoge regeringsposities. Geleidelijk aan begon de beweging die zij op gang had gebracht resultaten op te leveren. Clare Booth Luce vatte haar werk als volgt samen: ‘Mevrouw Roosevelt’, zo schreef ze, ‘heeft meer goede dingen gedaan op grotere schaal dan welke vrouw ook die ooit in de openbaarheid verscheen. Geen vrouw heeft ooit de wanhopigen zo bemoedigd, of de zelfvoldanen zo tot wanhoop gebracht.’ Eleanor Roosevelts daden van mededogen waren ‘talloos maar zijn niet vergeten’.
Een andere opmerkelijke vrouw was Elizabeth Gurney Fry, die in Engeland leefde tussen 1780 en 1845. Als kind hield men haar voor dom, dwars en onopvoedbaar. Desondanks heeft ze haar hele leven besteed aan het verlenen van hulp aan vrouwen uit alle mogelijke kringen, in het bijzonder hen die opgesloten waren in gevangenissen, met het doel hun leven te verbeteren en hen en de autoriteiten ervan te overtuigen dat geen enkel mens door en door slecht is – ze zijn slechts misleid en zullen, als ze de kans krijgen, zich verbeteren. Door haar inspanningen werden gevangenen op den duur menselijk behandeld. Ze kregen zeep, warme kleding en de kans een vak te leren om na hun vrijlating een baan te verwerven. Ze zorgde ervoor dat de doodstraf voor misdaden als het stelen van brood voor zijn eigen kinderen werd afgeschaft. Elizabeth vestigde ook onderkomens voor daklozen en scholen voor analfabeten in de steden en op het platteland. Ze zocht werk voor behoeftigen, verzorgde zieken en las oude en eenzame mensen voor. In Engeland zowel als op het vasteland inspireerde en bemoedigde ze door haar sympathie en welsprekendheid iedereen die de moed had verloren.
Ook Jane Addams was geboren met een roeping. Toen ze nog maar zeven jaar was en naast haar rijke vader stond in een van de arme wijken van Chicago, vroeg ze hem vol afgrijzen waarom mensen zo leefden. Niet tevreden met het antwoord, kondigde ze aan dat ze als ze volwassen was precies op deze plaats een groot comfortabel huis zou bouwen. Het huis dat haar voor ogen stond werd het eerste belangrijke huis voor maatschappelijk werk in Amerika, dat zich jarenlang bezighield met het lenigen van de noden van de immigranten in Chicago op lichamelijk, opvoedkundig en cultureel gebied en op het terrein van ontspanning. Ze bracht dit en nog meer tot stand in weerwil van veel verzet en groot lichamelijk lijden, veroorzaakt door een kwaal aan de wervelkolom, die een aantal operaties noodzakelijk maakte. Bij tijden was de pijn zo hevig dat ze die slechts kon verdragen door iets positiefs voor anderen te doen.
Geïnspireerd door een versregel van Carlyle: ‘ ’t Is niet het zoet genot der dingen, maar het doen van goede, nobele daden waarnaar de armste zoon van Adam vaag verlangt’, begon Jane Addams de bouw van het huis waar ‘goede en nobele daden’ gedaan zouden kunnen worden. Toen het gereed was, deed het ruime gemeenschapshuis ‘Hull House’ dienst als dagverblijf voor kinderen van werkende moeders, en als kleuterschool; er werden cursussen gegeven voor oud en jong in handenarbeid, koken, naaien, muziek, klassieke literatuur en toneelspel. Door het hele land werd de ene kleine amateur toneelgroep na de andere opgericht. Bij het huis hoorde ook een gymnastiekzaal, een speelplaats, een apotheek; het zorgde voor maaltijden, huisvesting en transportmiddelen. Hull House was zo’n succes dat het spoedig werd uitgebreid tot een complex van 13 gebouwen en het idee werd met toenemend succes elders nagevolgd.
Naast deze activiteiten hield Jane Addams zich bezig met politieke en maatschappelijke hervormingen, vrouwenkiesrecht, de vredesbeweging en de rechten van de mens. In de eerste wereldoorlog sloot ze zich aan bij Hoovers Bureau voor Voedselvoorziening en reisde ze door Amerika om geld bijeen te brengen voor de oorlogsslachtoffers. Als eerste president van de Internationale Vrouwenbeweging voor vrede en vrijheid, werd haar de Nobelprijs voor de vrede toegekend.
Deze opmerkelijke vrouwen – en er zouden talloze anderen kunnen worden genoemd – beseften dat wat zij deden slechts lapmiddelen waren. Was dan misschien onderwijs het antwoord? Ze streefden ernaar mensen onafhankelijke en waardevolle leden van de maatschappij te doen worden. Velen stichtten scholen en zorgden voor beroepsonderwijs. Florence Nightingale ging verder. In een poging het denken van de mensen te verheffen boven de materiële behoeften, bracht ze de verlichte ideeën van Plato en van mystici naar voren. Daarmee deed zij op kleine schaal wat H.P. Blavatsky in het groot deed toen ze in haar Geheime leer de meest spirituele en verheffende gedachten die de wereld kent bekend maakte.
Wie was Blavatsky? Weinigen beseffen haar grootheid en de betekenis van wat zij de mensheid heeft geschonken. Helena Petrovna Blavatsky werd in 1831 in Ekaterinoslav, in Rusland, geboren. Haar vader, een kolonel in het Russische leger, stamde af van de Graven von Hahn, uit Mecklenburg in Duitsland, en de voorouders van haar moeder gaan terug tot Groothertog Roerik, de eerste heerser over Rusland. Haar vroegste opvoeding stond onder toezicht van Helena’s grootmoeder, prinses Helena Pavlovna Dolgoroekova, die bemerkte dat het meisje bijzonder intelligent was, begiftigd met ongewone paranormale vermogens, idealistisch en zo goedhartig dat ze er hevig onder leed als ze zag dat iemand pijn had.
Toen ze zeventien was trouwde ze, bij wijze van uitdaging, met Nikifor Blavatsky, die vele jaren ouder was dan zij, maar vluchtte al heel gauw daarna en ging op zoek, in antwoord op een innerlijke stem, naar de waarheden die mensen tot grootheid brengen. Dit vereiste een uitgebreide studie en heel veel reizen. Ze bracht enige tijd door bij wijzen in Egypte, bij de druzen van de Berg Libanon, bij indiaanse medicijnmannen in Canada, bij Afrikaanse voodoo-beoefenaars uit New Orleans en bij boeddhistische lama’s in Tibet. Haar training en activiteiten in deze jaren werden in het oog gehouden door twee opmerkelijke mannen die ze aanduidde als haar leraren, een Rajput en een Brahmaan uit Kasjmir. Onder hun leiding stichtte Helena Blavatsky de Theosophical Society in 1875 in New York, als een instrument voor haar werk in de wereld.4
Maar vóór haar ideeën wortel konden schieten, moest de grond worden omgeploegd. Door de materialistische opvoeding en levensopvatting was het menselijk denken verstard en bekrompen geworden. Het was ontoegankelijk voor nieuwe en vooral spirituele ideeën. Op welsprekende en heldere wijze geeft De geheime leer een synthese van de ethische, fysische en metafysische beginselen waarop de grote religieuze, wetenschappelijke en filosofische stelsels zijn gebaseerd en verklaart ze de wetten en werkingen die de evolutie van bewuste wezens beheersen.
Overal in haar geschriften legt H.P. Blavatsky de nadruk op onbaatzuchtig dienen. Voor haar was het pad van altruïsme de enige weg om de uitgestrekte ‘woestenijen’ van lijden en onwetendheid uit de weg te ruimen, de enige weg naar vrede en geluk. Om dit doel te bereiken werkte ze onafgebroken tot haar dood in 1891.
Het is merkwaardig dat er in al deze vrouwen een vereniging plaatsvond van vrouwelijke eigenschappen zoals creativiteit, toewijding, bescheidenheid, geduld, en die deugden die gewoonlijk aan de man worden toegeschreven, moed, leiderschap en volharding, wat hen tot volledige mensen maakte. Daarnaast volgde ieder van hen, zonder aan zichzelf te denken, een innerlijke drang tot mededogen. Hun daden hebben de hele wereld op een hoger plan gebracht.
Verwijzingen
- Samenvatting uit Women in Buddhism: Images of the Feminine in Mahayana Tradition, Diana V. Paul, blz. 182-5.
- Zie ‘Mother Teresa in Calcutta’, uit Saints Are Now, door Eileen Egan.
- Geciteerd in The Great Women, Joan Marlow, blz. 73.
- Zie Charles J. Ryans H.P. Blavatsky en de Theosofische Beweging.
Sociale en maatschappelijke vraagstukken